ECLI:NL:GHAMS:2014:107

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
23-4946-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk in woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Alkmaar, waarbij de verdachte was vrijgesproken van het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van ongeveer 245,72 kilogram consumentenvuurwerk in haar woning te Egmond aan Zee op 6 december 2008. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat zij niet zelf het initiatief had genomen om het vuurwerk op te slaan, wel degelijk op de hoogte was van de aanwezigheid ervan en onvoldoende actie heeft ondernomen om het te verwijderen. Het hof oordeelde dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, omdat zij de situatie heeft laten voortduren en niet heeft ingegrepen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat zij niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk en de risico's die dit met zich meebrengt voor de omgeving.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004946-11
Datum uitspraak: 17 januari 2014
Tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 15 november 2011 in de strafzaak onder parketnummer 14-906216-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 17 december 2013 en 17 januari 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
primair
zij op of omstreeks 6 december 2008, in elk geval in 2008, te Egmond aan Zee, in de gemeente Bergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, opzettelijk, in een woning gelegen aan de [adres 1], in elk geval op een plaats die niet voor het publiek toegankelijk was, ongeveer (in totaal) 245,72 kilogram, in elk geval meer dan 10 kilogram, consumentenvuurwerk voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben opgeslagen, buiten een inrichting als bedoeld in:
- artikel 1.1.4 Vuurwerkbesluit en/of
- artikel 2.2.2 of 3.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of
- artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit;
1.
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], althans een of meer personen op of omstreeks 6 december 2008, in elk geval in 2008, te Egmond aan Zee, in de gemeente Bergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, opzettelijk, in een woning gelegen aan de [adres 1], in elk geval op een plaats die niet voor het publiek toegankelijk was, ongeveer (in totaal) 245,72 kilogram, in elk geval meer dan 10 kilogram, consumentenvuurwerk voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben opgeslagen, buiten een inrichting als bedoeld in:
- artikel 1.1.4 Vuurwerkbesluit en/of
- artikel 2.2.2 of 3.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of
- artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 6 december 2008, in elk geval in 2008, te Egmond aan Zee, in de gemeente Bergen, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemd vuurwerk in haar woning aan de [adres 1] te laten opslaan en/of haar woning aan de [adres 1] ter beschikking te stellen ten behoeve van de opslag van voornoemd vuurwerk;
2.
primair
zij op of omstreeks 6 december 2008, in elk geval in 2008, te Egmond aan Zee, in de gemeente Bergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, opzettelijk, consumentenvuurwerk (met een totaalgewicht van 245,72 kilogram) , bestaande uit (onder andere) 2 flowerbeds en/of 121 mortieren en/of 4 vuurpijlen en/of 36 fonteinen, in elk geval een (grote) hoeveelheid consumentenvuurwerk voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben opgeslagen, terwijl niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van genoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, immers
-was dat consumentenvuurwerk, in elk geval een of meer stuks daarvan, niet voorzien van: een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan en/of
-was/waren de aard en/of samenstelling en/of constructie en/of eigenschappen van een of meer stuks van genoemd vuurwerk niet conform het gestelde in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 voor dat vuurwerk was toegestaan, immers
- bedroeg het gewicht van (een of meer stuks van) genoemde flowerbeds meer dan 10 kilogram per stuk en/of
-waren genoemde mortieren herlaadbaar en/of niet voorzien van een vast verbonden stok voor vluchtstabilisatie;
2.
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], althans een of meer personen op of omstreeks 6 december 2008, in elk geval in 2008, te Egmond aan Zee, in de gemeente Bergen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, opzettelijk, consumentenvuurwerk (met een totaalgewicht van 245,72 kilogram) , bestaande uit (onder andere) 2 flowerbeds en/of 121 mortieren en/of 4 vuurpijlen en/of 36 fonteinen, in elk geval een (grote) hoeveelheid consumentenvuurwerk voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben opgeslagen, terwijl niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van genoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, immers
-was dat consumentenvuurwerk, in elk geval een of meer stuks daarvan, niet voorzien van: een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan en/of
-was/waren de aard en/of samenstelling en/of constructie en/of eigenschappen van een of meer stuks van genoemd vuurwerk niet conform het gestelde in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 voor dat vuurwerk was toegestaan, immers
- bedroeg het gewicht van (een of meer stuks van) genoemde flowerbeds meer dan 10 kilogram per stuk en/of
-waren genoemde mortieren herlaadbaar en/of niet voorzien van een vast verbonden stok voor vluchtstabilisatie tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 6 december 2008, in elk geval in 2008, te Egmond aan Zee, in de gemeente Bergen, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemd vuurwerk in haar woning aan de [adres 1] te laten opslaan en/of haar woning aan de [adres 1] ter beschikking te stellen ten behoeve van de opslag van voornoemd vuurwerk.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 telkens primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primair
zij op 6 december 2008 te Egmond aan Zee, in de gemeente Bergen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk in een woning gelegen aan de [adres 1], in totaal 245,72 kilogram consumentenvuurwerk voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4 Vuurwerkbesluit waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk;
2.
primair
zij op 6 december 2008 te Egmond aan Zee, in de gemeente Bergen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk consumentenvuurwerk met een totaalgewicht van 245,72 kilogram, bestaande uit onder andere 2 flowerbeds, 121 mortieren, 4 vuurpijlen en 36 fonteinen, voorhanden heeft gehad, terwijl niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van genoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, immers:
-waren de flowerbeds, vuurpijlen en fontijnen niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing,
en
waren de aard, samenstelling, constructie en eigenschappen van meer stuks van genoemd vuurwerk niet conform het gestelde in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 voor dat vuurwerk immers:
-bedroeg het gewicht van genoemde flowerbeds meer dan 10 kilogram per stuk en
-waren genoemde mortieren herlaadbaar.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd - voor zover thans nog van belang - dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, op de grond dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. De raadsman heeft daartoe gesteld hetgeen in zijn pleitnotities dienaangaande is weergegeven - kort gezegd en zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende inhoudend.
Er is geen sprake geweest van een nauwe en volledige samenwerking met haar zoon(s) gericht op het voorhanden hebben van het illegale vuurwerk. Haar zoon(s) opereerden immers volstrekt op eigen houtje en zonder dat zij haar toestemming hebben gevraagd of gekregen voor de opslag van het vuurwerk op haar zolder. Dit wordt bevestigd door de samenvatting van het afgeluisterde telefoongesprek tussen haar zoons op 6 december 2008 te 12.42 uur (politiedossierpagina 710) dat inhoudt dat: “pa en ma er erg mee zitten dat er boven nog een hele partij bommen staat”. Het enkele feit dat zij, nadat zij had ontdekt dat er illegaal vuurwerk in haar woning op de zolder stond opgeslagen, niet actie heeft ondernomen om dit vuurwerk uit haar woning te (doen) verwijderen, is onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en volledige samenwerking die voor medeplegen nodig is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - het volgende gebleken.
Het proces-verbaal van bevindingen en inbeslagneming [adres 1] Egmond aan Zee van 8 december 2008 opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (politiedossier pagina 437 tot en met 438) houdt het volgende in. Uit een inkomend gesprek van een telefoonnummer in gebruik bij [naam 1], één van de zoons van de verdachte, blijkt dat in de woning van de ouders van [naam 1] en [medeverdachte 1], mogelijk illegaal vuurwerk ligt opgeslagen. Vanuit de Gemeentelijke Basisadministratie is bekend geworden dat de ouders van [medeverdachte 1] woonachtig zijn op het adres [adres 1].
Op 6 december 2008 omstreeks 14.30 uur begeven verbalisanten zich naar het adres van de ouders van [medeverdachte 1], alwaar na aanbellen, door de verdachte (de moeder van [medeverdachte 1]) de voordeur wordt opengedaan en verbalisanten vrijwillig worden binnengelaten. Op mededeling van de verbalisant [verbalisant 2] dat de politie reden heeft te vermoeden dat op haar woonadres vuurwerk ligt opgeslagen, deelt de verdachte direct mede dat er inderdaad vuurwerk op haar zolder ligt opgeslagen en zij wijst verbalisanten vervolgens naar het op de zolderverdieping van de woning opgeslagen vuurwerk. Verbalisanten zien dat op de zolderverdieping diverse dozen staan waarop zichtbaar de kenmerken van vuurwerk aanwezig zijn. Op 6 december 2008 nemen verbalisanten uit handen van de verdachte deze dozen met vuurwerk in beslag.
De verdachte heeft in hoger beroep omtrent haar rol en wetenschap bij het voorhanden hebben van dit vuurwerk het volgende verklaard.
Ik woon samen met mijn man in een eengezinswoning aan de[adres 1]. Mijn zoon [medeverdachte 1] woonde eind 2008 tijdelijk in een vakantiehuisje achter onze woning. Omstreeks die tijd heeft [medeverdachte 1], buiten mijn medeweten om illegaal vuurwerk bij ons op zolder neergezet. Ik heb daar op dat moment geen wetenschap van gehad en ik heb daar ook geen toestemming voor gegeven. Ik ben daar op enig moment wel achter gekomen, omdat ik toevallig op zolder moest zijn en daar de dozen met vuurwerk zag staan. Dat was omstreeks oktober 2008. Ik heb toen tegen mijn zoon [medeverdachte 1] gezegd dat dit vuurwerk onmiddellijk mijn woning uit moest. Dit heeft hij echter niet gedaan. Het klopt dat [medeverdachte 1] een keer een doosje met vuurwerk in de gang bij de voordeur heeft neergezet en dat ik dit doosje toen heb meegegeven aan de persoon die dit kwam ophalen. Toen op 6 december 2008 de politie aanbelde stond het vuurwerk nog steeds op zolder. Ik heb de politie direct verteld dat er vuurwerk op zolder stond en ik heb hen dit vuurwerk aangewezen. Het is toen in beslag genomen. Het bleek om 245 kg illegaal vuurwerk te gaan.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen dat de verdachte al vanaf oktober 2008 wist dat dit vuurwerk zich in haar huis bevond en ook dat dit vuurwerk er nog steeds lag op 6 december 2008, toen zij verbalisanten het vuurwerk heeft aangewezen.
Uit de inhoud van het dossier bewijsmiddelen blijkt voorts dat dit vuurwerk door haar zoon [medeverdachte 1], die inmiddels niet meer in het huis van de verdachte woonde, daar was neergezet, en dat de verdachte dit wist. Toen zij er in oktober 2008 achter kwam dat dit vuurwerk bij haar op zolder stond, heeft zij zich hiervan niet dan wel onvoldoende gedistantieerd, door geen dan wel onvoldoende maatregelen te treffen om aan deze situatie een einde te maken. Zij heeft daarentegen deze situatie laten voortduren. Van de verdachte, die hoofdbewoner was van het huis en in wiens machtssfeer het vuurwerk zich bevond, had anders verwacht mogen worden, niet in de laatste plaats gezien - naar algemeen bekend is - de gevaarlijke situatie die door de opslag van zogenaamd illegaal vuurwerk in een woning in het leven wordt geroepen. Aldus heeft zij als medepleger dit vuurwerk voorhanden gehad en is wettig en overtuigend bewezen dat zij het bewezen verklaarde heeft begaan.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot bewezenverklaring zonder oplegging van straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in december 2008 in totaal 245 kg vuurwerk voorhanden gehad dat niet voldeed aan de wettelijke eisen. De verdachte had dit vuurwerk voorhanden in haar eengezinswoning, welke als tussenwoning is gelegen in een blok met meer woningen. De opslag van dit vuurwerk op deze locatie creëert - zoals gezegd - een zeer gevaarlijke situatie voor zowel bewoners als omwonenden. Het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk kan bovendien grote risico’s meebrengen voor mensen die daarmee in aanraking komen. De overheid tracht door middel van milieu- en veiligheidsvoorschriften de kans op calamiteiten zoveel mogelijk te beperken. Doordat het in het onderhavige geval een zeer grote hoeveelheid illegaal vuurwerk betreft heeft de verdachte door aldus te handelen een potentieel gevaarlijke situatie gecreëerd. Dit zijn zeer ernstige feiten waarop in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Daartegenover staat evenwel het volgende.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 december, waaruit - ten voordele van de verdachte - blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof neemt bij de strafoplegging tevens in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze door haar ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Het hof neemt verder in aanmerking haar bijzondere rol in dit verband, in het bijzonder dat de verdachte niet zelf het initiatief heeft genomen het vuurwerk in haar woning op te slaan.
Bespreking van het verweer in hoger beroep gevoerd
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de behandeling van de strafzaak niet binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM heeft plaatsgevonden en het daaraan gekoppelde verzoek van de raadsman tot consequenties bij de strafoplegging, overweegt het hof als volgt.
Omtrent het verloop van de procedure is het volgende gebleken.
Op 6 december 2008 is in de woning van de verdachte ruim 245 kg vuurwerk in beslag genomen en is zij door de politie als verdachte ter zake van het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk verhoord. Op 7 januari 2009 is zij voor de laatste maal verhoord.
Het onderzoek tegen de verdachte, dat onderdeel uitmaakte van een groter onderzoek tegen nog veel meer personen, is op 9 juni 2009 gesloten en – naar het hof aanneemt – naar het parket van de officier van justitie gestuurd, alwaar het op enig moment zal zijn binnengekomen.
Blijkens de ongedateerde inleidende dagvaarding is de verdachte gedagvaard te verschijnen op
1 november 2011 ter terechtzitting in eerste aanleg, welke dagvaarding aan haar huisgenoot op 21 september 2011 is betekend. Op 1 november 2011 vond het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank Alkmaar plaats en op 15 november 2011 is door de rechtbank uitspraak gedaan, waarbij verdachte is vrijgesproken van het haar ten laste gelegde.
Door de officier van justitie is op 29 november 2011 hoger beroep ingesteld. Het dossier is op 19 september 2012 ter griffie van het hof binnengekomen. De verdachte is gedagvaard om in hoger beroep terecht te staan tegen de terechtzitting van 17 december 2013 van dit hof. De dagvaarding in hoger beroep is gedateerd 28 oktober 2013 en aan de verdachte op 31 oktober 2013 in persoon uitgereikt. Het hof heeft op die terechtzitting de zaak afgerond en het onderzoek ter terechtzitting onderbroken tot 17 januari 2014, waarna het onderzoek is gesloten. Het hof heeft op 17 januari 2014 einduitspraak gedaan.
De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn vangt aan op het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Anders dan de raadsman heeft gesteld is het hof van oordeel dat in casu het moment waarop aan de verdachte de inleidende dagvaarding is betekend pas het aanvangsmoment is geweest waarop zij in redelijkheid die verwachting heeft kunnen ontlenen. Het hof is van oordeel dat gelet op de omstandigheden van het geval zoals hiervoor geschetst, zij dat niet heeft kunnen ontlenen aan haar verhoor en doorzoeking en inbeslagneming.
In het onderhavige geval heeft de officier van justitie op 29 november 2011 hoger beroep ingesteld en de verdachte is daarvan op 5 december 2011 in kennis ingesteld. De stukken van het geding zijn op 19 september 2012 ter griffie van de appelrechter binnengekomen. Van een zeer geringe overschrijding van de inzendingstermijn is aldus sprake. Echter aan deze geringe overschrijding van de inzendingstermijn behoeft geen rechtsgevolg te worden verbonden. De zaak is in hoger beroep eveneens slechts met een zeer geringe overschrijding van de redelijke termijn - te weten na twee jaar en drie maanden - ter terechtzitting aangebracht en behandeld.
Voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat hoewel niet kan worden gezegd dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgehad binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, aan deze geringe overschrijding geen rechtsgevolg verbonden behoeft te worden. Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.
Wel zal het hof, nu het tot veroordeling van de verdachte zal beslissen, in strafverminderende zin rekening houden met de omstandigheid dat inmiddels zeer veel tijd is verstreken na het plegen van het feit en de verdachte nadien niet meer opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de hiervoor geschetste ernst van het feit kan, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, niet worden volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer en artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. L.A.J. Dun en mr. F.L. Muskens, in tegenwoordigheid van mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 januari 2014.
[...]