ECLI:NL:GHAMS:2014:1046

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
200.128.496/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging effectenleaseovereenkomst en verjaring van de rechtsvordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en een appellante. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de echtgenoot van de appellante de leaseovereenkomsten kon vernietigen op grond van artikel 1:89 BW, omdat hij geen schriftelijke toestemming had gegeven voor het aangaan van de overeenkomsten. Dexia stelde zich op het standpunt dat de vordering van de appellante was verjaard, omdat de leasetermijnen waren betaald vanuit een en/of-rekening. De kantonrechter had echter een bewijsvermoeden aangenomen, maar de appellante was in staat om tegenbewijs te leveren, wat leidde tot de conclusie dat Dexia niet had aangetoond dat de echtgenoot van de appellante eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten.

Dexia ging in hoger beroep en concludeerde dat het hof het vonnis van de kantonrechter moest vernietigen en de vorderingen van de appellante moest afwijzen. De appellante verzocht om verwerping van de grieven van Dexia en handhaafde haar vorderingen. Het hof oordeelde dat Dexia niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de echtgenoot van de appellante eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. De grieven van Dexia faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. Dexia werd veroordeeld in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.128.496/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 980072 DX EXPL 08-2468
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 april 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[appellante],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [appellante] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 5 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 23 mei 2012, gewezen tussen [appellante] als eiseres en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellante] zal afwijzen en haar zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis van Dexia heeft ontvangen, met rente en met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellante] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zoals in haar memorie is verwoord, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 9 maart 2011 onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellante] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst haar niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op de door [appellante] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten waarvan de echtgenoot van [appellante] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [appellante] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop of afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. De echtgenoot van [appellante] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat hij voor het aangaan daarvan door zijn echtgenote geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89 lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52 lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
De kantonrechter heeft ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomsten werden verricht vanaf een en/of-rekening. [appellante] is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. De kantonrechter heeft de echtelieden als getuigen gehoord en is tot het oordeel gekomen dat met de getuigenverklaringen het bewijsvermoeden is weerlegd. De kantonrechter heeft vervolgens geconcludeerd dat Dexia niet is geslaagd in het bewijs dat de echtgenoot van [appellante] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Om die reden zijn de vorderingen van [appellante] toegewezen en die van Dexia afgewezen.
3.6
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia met haar grieven op.
3.7
Dexia wijst ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij de echtgenote van [appellante] op verschillende omstandigheden, maar haar argumenten betreffen vooral veronderstellingen en aannemelijkheden. Hetgeen Dexia stelt, is niet voldoende om te kunnen vaststellen dat de echtgenote van [appellante] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrieven daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten.
3.8
Met het voorgaande falen de grieven van Dexia.
3.9
Aan de voorwaarde voor de behandeling van het incidenteel hoger beroep is niet voldaan, zodat dat buiten behandeling kan blijven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 683,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, D.J. Oranje en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 april 2014.