ECLI:NL:GHAMS:2014:102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
200.122.679-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot inroepen van nietigheid van effectenleaseovereenkomsten en verjaring van vernietigingsrecht

In deze zaak gaat het om de nietigheid van effectenleaseovereenkomsten die zijn aangegaan door [geïntimeerde] en zijn echtgenote met Dexia Nederland B.V. De kwestie draait om de vraag of de echtgenote van [geïntimeerde] rechtsgeldig toestemming heeft gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten en of zij tijdig een vernietigingsverklaring heeft ingediend. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd, omdat de echtgenote van [geïntimeerde] geen schriftelijke toestemming had verleend. Dexia heeft in hoger beroep betoogd dat de vernietigingsverklaring van de echtgenote verjaard was, omdat zij meer dan drie jaar voor de verklaring op de hoogte zou zijn geweest van de overeenkomsten. Het hof heeft echter geoordeeld dat Dexia er niet in is geslaagd om het bewijs te leveren dat de echtgenote eerder op de hoogte was, en heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd. Dexia is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.122.679/01
zaak- en rolnummer rechtbank : 1266239 DX EXPL 11-271
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 januari 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
appellant in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 1 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 28 november 2012, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties,
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft in hoger beroep haar eis verminderd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar, verminderde, vordering zal toewijzen en de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] tot restitutie aan Dexia van hetgeen Dexia hem heeft betaald uit hoofde van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, met rente en nakosten. [geïntimeerde] heeft in het principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
In het voorwaardelijk incidenteel appel heeft [geïntimeerde] verklaringen voor recht gevorderd en daaruit volgende veroordelingen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten. Dexia heeft in het voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met -uitvoerbaar bij voorraad- beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 20 juni 2012 onder 2 (2.1 tot en met 2.5) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
3.1.1
[geïntimeerde] heeft met rechtsvoorgangsters van Dexia drie zogenoemde effectenleaseovereenkomsten gesloten.
De eerste overeenkomst is in 2001 geëindigd met een positief resultaat.
De andere twee overeenkomsten zijn geëindigd met een voor [geïntimeerde] negatief resultaat:
- nummer 57003871 van 12 september 1997 (de kantonrechter vermeldt per abuis 1999) (Feestplan), en
- nummer 57280393 van 26 oktober 2000 (Feestplan).
3.1.2 De echtgenote van [geïntimeerde], [X], heeft geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van deze overeenkomsten. Zij heeft bij brief van 14 maart 2006 de nietigheid van de overeenkomsten ingeroepen met een beroep op artikel 1:89 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.1.3 In dit geding heeft [geïntimeerde] gevorderd, dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en Dexia veroordeelt tot terugbetaling van al hetgeen [geïntimeerde] krachtens die overeenkomsten heeft betaald, met rente, en, voor het geval Dexia [geïntimeerde] bij de Stichting BKR heeft geregistreerd, Dexia beveelt om te bewerkstelligen dat de registratie wordt doorgehaald en de daaraan gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van de verbeurte van dwangsommen.
3.1.4 Dexia heeft het verweer gevoerd dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. Zij heeft daartoe gesteld dat op 14 maart 2006, toen de vernietigingsverklaring werd uitgebracht, reeds meer dan drie jaren waren verstreken sinds de dag waarop [X] bekend raakte met de leaseovereenkomsten.
[geïntimeerde] heeft betwist dat zijn echtgenote meer dan drie jaar vóór de dag waarop de vernietigingsverklaring werd uitgebracht, bekend is geraakt met de leaseovereen-komsten.
3.1.5
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 20 juni 2012 geoordeeld dat de stellingen waaraan Dexia wil ontlenen dat de echtgenote van [geïntimeerde] op 14 maart 2006 meer dan drie jaren bekend was met de leaseovereenkomsten, gemotiveerd door [geïntimeerde] zijn weersproken. Aan de vaststaande omstandigheid dat de op grond van de lease-overeenkomsten verschuldigde betalingen hebben plaatsgehad op een en/of-rekening die op naam van [geïntimeerde] en [X] stond, valt, aldus de kantonrechter, vooralsnog het bewijs te ontlenen dat de echtgenote van [geïntimeerde] langer dan drie jaar voor de datum van de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. [geïntimeerde] kreeg de gelegenheid om tegen dit bewijsvermoeden van zijn kant bewijs te leveren.
[geïntimeerde] heeft op 26 oktober 2012 zichzelf en zijn echtgenote, [X], als getuigen doen horen ten overstaan van de kantonrechter.
Bij het bestreden vonnis van 28 november 2012 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] het door Dexia bijgebrachte bewijs heeft ontzenuwd en Dexia er dus niet in is geslaagd om het van haar verlangde bewijs te leveren. Daarom heeft hij het beroep op verjaring verworpen en aangenomen dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd. Op grond daarvan heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de leaseovereenkomsten buitengerechtelijk zijn vernietigd en Dexia veroordeeld tot betaling van € 10.691,22 met rente en proceskosten, alsmede Dexia veroordeeld BKR te berichten dat [geïntimeerde] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomsten meer heeft op straffe van een dwangsom.
3.2 De eerste grief strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 14 maart 2006 kennis kreeg van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Dexia heeft in haar toelichting op de grief aangevoerd dat de kantonrechter aan de stellingen van Dexia, waaronder het door haar bijgebrachte bewijs, onvoldoende gewicht heeft toegekend.
3.3 Bij de beoordeling van de door Dexia aangedragen argumentatie, waaronder het door Dexia bijgebrachte bewijs, stelt het hof voorop dat het er in rechte om gaat vast te stellen of de echtgenote van [geïntimeerde] voorafgaand aan de periode van drie jaren vóór 14 maart 2006 op enig moment daadwerkelijk bekend was met de leaseovereenkomsten. Dat dit het geval is, is tot op tegenbewijs aanvaard. Het gaat er nu dus om te onderzoeken of [geïntimeerde] dit bewijs heeft weten te ontzenuwen.
3.4 Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] erin geslaagd is om het door Dexia geleverde bewijs te ontzenuwen. Daarover overweegt het hof als volgt.
3.5
Aan de door [geïntimeerde] en [X] afgelegde getuigenverklaringen kan rechtstreeks worden ontleend dat [X] vóór 14 maart 2003 niet bekend was met de twee omstreden effectenleasecontracten. Daarover hebben zij immers helder en consistent verklaard.
3.6 Dexia heeft in hoger beroep verdedigd dat toch geen geloof moet worden gehecht aan de verklaringen van [geïntimeerde] en [X].
Dexia heeft zich in dit verband niet alleen op het betalingsverkeer via de en/of rekening beroepen maar ook op een reeks andere omstandigheden. Aan het samenstel van deze omstandigheden ontleent Dexia aanwijzingen dat de echtgenote van [geïntimeerde] vóór 14 maart 2003 daadwerkelijk bekend moet zijn geweest met de twee omstreden effectenleaseovereenkomsten. Dexia heeft genoemd:
a. de omstandigheid dat de leaseovereenkomsten de nodige post hebben opgeleverd;
b. de omstandigheid dat [X] wist dat vrienden en collega’s van [geïntimeerde] aandelen hadden en daarover met [geïntimeerde] spraken;
c. de omstandigheid dat [geïntimeerde] op 16 maart 2006 telefonisch aan Dexia een duplicaat van de overeenkomsten heeft gevraagd, en
d. het telefoongesprek dat tussen Dexia en [X] is gevoerd op 7 april 2003.
3.7 Het hof volgt Dexia niet in haar gevolgtrekking dat op grond van de hierboven opgesomde omstandigheden aangenomen dient te worden dat de echtgenote van [geïntimeerde], anders dan zij als getuige heeft verklaard, eerder dan drie jaren vóór 14 maart 2006 daadwerkelijk bekend moet zijn geweest met de twee omstreden leaseovereenkomsten.
Het hof overweegt daarover meer in het bijzonder als volgt.
3.7.1 Hetgeen Dexia heeft betoogd is op zichzelf beschouwd weinig specifiek of klemmend, zodat het alleen al daarom bezwaarlijk is om daaraan de gevolgtrekking die Dexia ingang wil doen vinden, te verbinden. Dexia roept vanuit haar perspectief begrijpelijke vragen op, maar telkens heeft te gelden dat andere verdedigbare verklaringen denkbaar zijn voor de omstandigheden en gedragingen waarop Dexia zich beroept. Dat betekent dat aan de door haar opgesomde omstandigheden niet zonder meer bewijs kan worden ontleend en dat deze de geloofwaardigheid van de getuigen [geïntimeerde] en [X] niet zonder meer aantasten.
3.7.2 Voor het door [X] gevoerde telefoongesprek heeft nog te gelden dat het dermate summier van inhoud is dat daaraan niet de door Dexia bepleite verstrekkende conclusies kunnen worden verbonden. Dat [X] zich niet herinnert een dergelijk gesprek te hebben gevoerd, ligt gelet op de inhoud van het gesprek voor de hand.
3.7.3 De verklaring die Dexia aandraagt voor het aanvragen door [geïntimeerde] van een duplicaat van zijn effectenleaseovereenkomsten is speculatief. Het hof moet daaraan voorbijgaan.
3.7.4
De door [geïntimeerde] en [X] afgelegde getuigenverklaringen bevatten wat betreft de in rechtsoverweging 3.6 sub a. genoemde aanwijzing concreet en specifiek tegenbewijs.
[X] heeft verklaard dat zij niet zou weten of ze ooit post van Legio Lease heeft gezien en dat haar niets bijstaat van post van Dexia alsmede dat zij post voor haar man nooit uit de enveloppen haalde; [geïntimeerde] heeft verklaard dat zijn echtgenote de post slechts sorteerde en dat hij, samengevat, geen aanleiding heeft te denken dat zij heeft kennis genomen van de post van Dexia.
3.7.5
De omstandigheid dat [X] [geïntimeerde] met vrienden heeft horen praten over aandelen, dwingt niet tot de door Dexia bepleite gevolgtrekking. Daarbij is nog van belang dat niet vastgesteld kan worden dat de gesprekken over effectenleasecontracten zijn gegaan.
3.8 Dexia heeft ook meer in het algemeen verwezen naar stellingen in eerste aanleg (conclusie van antwoord alinea 9 tot en met 38, conclusie van dupliek 19 tot en met 31, akte uitlating partijen 1 tot en met 3). Die verwijzing is evenwel gelet op al hetgeen nadien in dit geding is voorgevallen en gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen niet specifiek genoeg om afzonderlijke bespreking te verdienen.
3.9 Slotsom van deze overwegingen is dat Dexia geen succes heeft met haar eerste grief.
Terecht heeft de kantonrechter geoordeeld dat Dexia er niet in is geslaagd om het van haar verlangde bewijs te leveren. Het hof passeert het bewijsaanbod van Dexia. Het is in dit stadium van het geding onvoldoende gespecificeerd.
3.10 De tweede grief behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Dexia is de in het ongelijk gestelde partij en heeft de proceskosten van het hoger beroep te dragen.
Omdat de gestelde voorwaarde niet is vervuld, behoeft het incidenteel appel verder evenmin bespreking.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 299,- aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, G.B.C.M. van der Reep en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.