ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3902

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.035.964-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis in een effectenleasezaak met betrekking tot financiële lasten en terugbetalingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. Dexia had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van 24 september 2008, waarin de kantonrechter Dexia had veroordeeld tot betaling aan de geintimeerde, die niet verschenen was. De zaak betrof een leaseovereenkomst die in mei 2000 was aangegaan door de geintimeerde met een rechtsvoorgangster van Dexia. De leaseovereenkomst had een looptijd van 240 maanden en resulteerde in een restschuld van € 3.985,55 na verkoop van de aandelen. Dexia voerde aan dat de kantonrechter het categoriemodel had toegepast, wat volgens Dexia niet meer in lijn was met de recente jurisprudentie van het hof. Het hof oordeelde dat de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last op de geintimeerde legde en dat Dexia niet gehouden was tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde termijnen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de geintimeerde tot betaling van € 1.328,38 aan Dexia, evenals een terugbetaling van € 2.692,82, met wettelijke rente. De proceskosten werden verrekend, waarbij de geintimeerde als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonend te [ plaatsnaam ], gemeente Tietjerksteradeel,
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Dexia en [ Geïntimeerde ] genoemd.
Bij dagvaarding van 24 december 2008 is Dexia in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna: de kantonrechter, van 24 september 2008, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 878168 DX EXPL 07-1324 gewezen tussen [ Geïntimeerde ] als eiseres in conven¬tie/verweerster in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Ter rolle van 30 juni 2009 is tegen [ Geïntimeerde ] verstek verleend.
Dexia heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht, met conclusie als omschreven op bladzijde 10 van de memorie van grieven.
Ten slotte heeft Dexia arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.7, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN: AZ7033; NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [ Geïntimeerde ] heeft door een schrifte¬lijke mededeling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tij¬dig) laten weten dat zij niet aan de verbindend verklaarde overeenkomst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling – gebonden wil zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van haar geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst [ Geïntimeerde ] niet bindt.
4.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1 [ Geïntimeerde ] is in mei 2000 een leaseovereenkomst met de naam Auto Effect Maandbetaling, hierna: de leaseovereenkomst, aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia, hierna eveneens aangeduid als “Dexia”. De looptijd van de leaseovereenkomst is 240 maanden.
4.2.2 Op grond van de leaseovereenkomst heeft [ Geïntimeerde ] een bedrag van Dexia geleend. Met dat bedrag zijn effecten aangekocht die [ Geïntimeerde ] van Dexia heeft geleast. Over het geleende bedrag was [ Geïntimeerde ] rente verschuldigd. De leaseovereenkomst is een zogenoemd aflosproduct. Het maandelijks termijnbedrag van € 113,44 bestond uit rente en aflossing.
4.2.3 De leaseovereenkomst is inmiddels beëindigd. Na de verkoop van de aandelen bedroeg de restschuld € 3.985,55. De restschuld is niet voldaan.
4.3 [ Geïntimeerde ] heeft Dexia gedagvaard en in conventie gevorderd zoals omschreven in het bestreden vonnis onder 2.1. Dexia heeft in reconventie gevorderd Van Duin te veroordelen tot betaling van de restschuld van € 3.985,55. De kanton¬rechter heeft in het bestreden vonnis in conventie Dexia uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld om aan [ Geïntimeerde ] € 1.512,62 te betalen, met rente en proceskosten alsmede Dexia veroordeeld (op straffe van een dwangsom) om het Bureau Krediet Registratie te Tiel te berichten dat [ Geïntimeerde ] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomst meer heeft en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de kanton¬rechter de vorderingen van Dexia afgewezen.
4.4 Grief I strekt ten betoge dat het bestreden vonnis, dat gebaseerd is op het zogenoemde categoriemodel, niet in stand kan blijven. Door de richtinggeven¬de arresten van dit hof van 1 december 2009 (LJN: BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), waarmee het hof een nadere invulling heeft gegeven aan de normen die de Hoge Raad heeft geformuleerd bij arresten van 5 juni 2009 (LJN: BH2811, BH2815 en BH2822), en die de Hoge Raad bij arresten van 29 april 2011 (LJN: BP4012 en BP4003) heeft bevestigd, is het categorie¬model achterhaald, aldus Dexia.
4.5 De grief slaagt. In het categorie-model worden de betaalde (rente)termijnen steeds beschouwd als schade die voor gedeel¬telijke vergoeding in aanmerking komt, ook als de betalingsver¬plichtingen naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden. In de door Dexia genoemde arresten wordt onderscheid gemaakt tussen de reeds betaalde rente en aflossing enerzijds en de restschuld anderzijds. Alleen indien ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst de betalings¬verplichtingen naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden, komt een deel van de betaalde rente en aflossing voor vergoeding in aanmerking. Daaruit volgt dat steeds vastgesteld moet worden of de lease¬overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last meebracht. Bij de vaststelling daarvan hanteert dit hof een algemene for¬mule, door Dexia aangeduid als het Hofmodel. De toepassing van het Hofmodel leidt in onderhavige zaak tot een andere uitkomst dan het door de kantonrechter toegepaste categoriemodel, als gevolg waarvan het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Voorts heeft dit hof in zijn arresten van 1 december 2009 overwogen dat er geen grond is om in navolging van de kantonrechter bij de vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia betalingen gedaan na de zestigste maand van de looptijd van de betrokken overeenkomst anders te benaderen dan eerdere betalingen. Niet kan immers worden gezegd dat schade bestaande in betaalde rente en betaalde aflossingen na de zestigste maand, in mindere mate dan eerder gedane betalingen kan worden toegeschreven aan omstandigheden die aan de wederpartij van Dexia zijn toe te rekenen. Evenmin verplicht de billijkheid tot een andere benadering van zulke betalingen. Ook om die reden kan het vonnis niet in stand blijven.
4.6 Met grief II betwist Dexia gemotiveerd (zie de berekening die als productie 55, eerste tabel ‘Berekening Aanvaardbaar/Niet-aanvaardbaar’ bij memorie van grieven in het geding is gebracht) dat de leaseovereenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [ Geïntimeerde ] legde. De grief slaagt. [ Geïntimeerde ] is in hoger beroep niet verschenen en uit de berekening van Dexia, uitgaande van een netto maandinkomen van € 1.000,00, het bedrag dat in het bestreden vonnis onder 1.2 wordt vermeld, en niet van € 1.023,16, het bedrag waarmee Dexia rekent, volgt dat de leaseovereenkomst naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op [ Geïntimeerde ] legde. Dexia is derhalve niet gehouden tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde termijnen. Dexia is wel gehouden [ Geïntimeerde ] tweederde van de restschuld te vergoeden.
4.7 De berekening van Dexia van de schadevergoeding luidt als volgt (zie ook productie 55, tweede tabel ‘Berekening vergoeding’ bij memorie van grieven):
restschuld € 3.985,55
vergoeding: 66,67% € 2.657,17
voor rekening [ Geïntimeerde ]: 33,33% € 1.328,38
[ Geïntimeerde ] moet betalen € 1.328,38
Uit de berekening volgt dat [ Geïntimeerde ] € 1.328,38 aan Dexia moet betalen. Dexia vordert de wettelijke rente vanaf 12 april 2006. De eindafrekening is gedateerd 14 april 2006, zo volgt uit het bestreden vonnis onder 1.6. Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 28 april 2006, dat is veertien dagen na de datum van de eindafrekening.
4.8 Met grief III bestrijdt Dexia het oordeel van de kanton¬rechter dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de data waarop [ Geïntimeerde ] de betalingen aan Dexia heeft verricht. Nu Dexia niet gehouden is tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde termijnen heeft zij geen belang bij de behan¬deling van deze grief.
4.9 Hetgeen [ Geïntimeerde ] in eerste aanleg heeft aangevoerd ter ondersteuning van haar eis, voor zover dit als gevolg van de hierboven gegeven oordelen opnieuw aan de orde zou moeten komen, kan niet leiden tot een andere beoordeling.
4.10 Nu door Dexia geen feiten en/of omstandigheden zijn aange¬voerd die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, dient het door haar gedane bewijsaanbod als niet terzake dienend te worden gepasseerd.
4.11 Bij memorie van grieven heeft Dexia gevorderd [ Geïntimeerde ] te veroordelen tot terugbetaling van € 2.692,82, zijnde het bedrag dat Dexia ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [ Geïntimeerde ] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2008, de dag van betaling. De vordering tot terugbeta¬ling zal worden toegewezen.
5. Slotsom en kosten
De slotsom van het bovenstaande is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vorderingen van Dexia zullen als onder 4.7 en 4.11 overwogen worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen. Het hof ziet in de inhoud van het partijdebat in eerste aanleg toereikende grond om de kosten van de eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie, tussen partijen te verrekenen zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. [ Geïntimeerde ] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten, forfaitair berekend op € 131,-, met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na de betekening van het arrest tot de dag van voldoening.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis dat de kantonrechter in de recht¬bank Amsterdam op 24 september 2008 tussen partijen heeft gewezen onder zaak-/rol¬nummer 878168 DX EXPL 07-1324;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [ Geïntimeerde ] om aan Dexia te betalen € 1.328,38, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2006 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] om aan Dexia (terug) te betalen een bedrag van € 2.692,82, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2008 tot de dag der algehele voldoening;
wijst af het anders of meer gevorderde;
verrekent de proceskosten van het geding in eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie, zodanig dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Dexia gevallen, op € 350,95 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat en op € 131,- voor nasalaris advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris advocaat en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, almede met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, J.W. Hoekzema en D.J. Oranje en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 16 april 2013 door de rolraadsheer.