parketnummer: 23-004862-12
datum uitspraak: 13 juni 2013
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 7 november 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-700415-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in P.I. Vught, PPC, te Vught.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Haarlem vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman, mr. G.J.B.C. Maton, advocaat te ’s-Hertogenbosch, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd – voor zover in hoger beroep nog aan de orde –:
feit 1 primair:
dat hij op of omstreeks 12 juni 2012 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (die op dat moment werkzaam was als verpleegkundige specialist GGZ) van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met beide, althans een, hand(en) bij de keel heeft (vast)gepakt en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen (als gevolg waarvan die [slachtoffer] enige tijd geen lucht heeft gekregen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair:
dat hij op of omstreeks 12 juni 2012 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met beide, althans een, hand(en) bij de keel heeft (vast)gepakt en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen (als gevolg waarvan die [slachtoffer] enige tijd geen lucht heeft gekregen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 meer subsidiair:
dat hij op of omstreeks 12 juni 2012 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) met beide, althans een, hand(en) bij de keel heeft (vast)gepakt en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen (als gevolg waarvan die [slachtoffer] enige tijd geen lucht heeft gekregen), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt met betrekking tot de op te leggen straf of maatregel dan de rechtbank.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen is verhandeld ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep gaat het hof uit van de volgende gang van zaken.
De verdachte verbleef op 12 juni 2012 in een woning van GGZ Ingeest te Bennebroek. Op voornoemde datum voerde verdachte op zijn kamer een gesprek met zijn behandelaar [slachtoffer]. [slachtoffer] zag dat de verdachte boos werd en pakte uit voorzorg een keukenmes weg dat op tafel la[slachtoffer] liep met het mes in één van haar handen naar de deur. Verdachte pakte [slachtoffer] vervolgens met kracht bij haar keel.
[slachtoffer] heeft daardoor enige tijd geen lucht gekregen. Van dit voorval heeft zij pijn ondervonden.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd. Kort na het voorval is verdachte door de politie gehoord. Aldaar heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] met zijn armen bij de keel heeft gepakt. Ter terechtzitting in eerste aanleg is verdachte op deze verklaring teruggekomen. Hij zou wel in de buurt van de keel van [slachtoffer] zijn geweest, maar bestrijdt haar daar te hebben beetgepakt. Het hof acht deze verklaring minder betrouwbaar dan eerstgenoemde verklaring van de verdachte – welke korte tijd na het voorval is afgelegd bij de politie –, gelet op de inmiddels verstreken tijd tussen de mishandeling van [slachtoffer] op 12 juni 2012 en de zitting in eerste aanleg op 24 oktober 2012. Het hof hecht daarom meer waarde aan de verklaring die de verdachte een dag na het voorval bij de politie heeft afgelegd.
Daarnaast zijn ook in later afgelegde verklaringen van verdachte elementen terug te vinden die de verklaring van [slachtoffer] op cruciale punten ondersteunen. Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] zag wankelen, dat ze het benauwd had, naar adem snakte en niet uit haar woorden kwam. Ook leek zij niet meer goed te kunnen zien. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daaraan toegevoegd dat hij dacht dat [slachtoffer] bewusteloos zou raken. Deze constateringen in onderling verband en in samenhang bezien met de eerste verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer] wel met zijn armen bij de keel heeft vastgepakt, maken dat het hof uit gaat van de lezing van [slachtoffer].
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. In de handeling van verdachte – te weten het met kracht beetpakken van de keel van [slachtoffer] – zit reeds opzet op mishandeling besloten.
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof is met de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat uit het dossier weliswaar blijkt dat de verdachte aangeefster met kracht bij haar keel heeft gepakt, maar niet dat hij heeft getracht haar te wurgen. Dientengevolge kan niet worden vastgesteld dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op haar dood.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in haar standpunt dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Er zijn, onder meer bij gebreke van een letselverklaring, naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de door verdachte verrichte handelingen tot zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen leiden, nog daar gelaten de vraag of de opzet van verdachte daarop was gericht.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
1 meer subsidiair:
dat hij op 12 juni 2012 te Bennebroek, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met kracht bij de keel heeft vastgepakt als gevolg waarvan die [slachtoffer] enige tijd geen lucht heeft gekregen en waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen.
Bespreking verweer ten aanzien van vrijwillige terugtred
Nu het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen is verklaard, behoeft het verweer ten aanzien van de vrijwillige terugtred geen bespreking meer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van feit en verdachte
Bespreking beroep op (putatief) noodweer(exces)
De raadsman heeft namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte zich bedreigd voelde doordat aangeefster het mes naar zijn beleving boven haar hoofd hield en hij bang was dat zij hem met het mes aan zou vallen. De verdachte zag zich daardoor genoodzaakt om deze dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te pareren door aangeefster aan te vallen om zo haar het mes afhandig te maken. De raadsman stelt namens de verdachte dat dit noodzakelijk was ter verdediging van verdachtes eigen lijf en dat zijn aanval gerechtvaardigd en proportioneel was.
Mocht het hof oordelen dat er geen sprake was van een noodweersituatie, dan beroept de verdachte zich op putatief noodweer. Daartoe voert de raadsman aan dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de situatie waarin hij zich bevond.
Bij de beoordeling van het beroep op (putatief) noodweer(exces) moet het volgende worden vooropgesteld. Blijkens de wettelijke omschrijving van noodweer gaat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de ‘verdediging’ van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging niet kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend. In zo’n geval kan ook een beroep op noodweerexces of op putatief noodweer niet slagen.
Het hof is van oordeel dat het op [slachtoffer] aflopen en haar bij de keel pakken niet als een verdedigende handeling kan worden gezien. Aangeefster heeft het mes van tafel gepakt en is daarmee, ook in de lezing van de verdachte, uiteindelijk naar de deur van de slaapkamer gelopen, volgens haar verklaring om het mes bij de verdachte weg te houden. De verdachte heeft op dat moment, toen aan de door hem als dreigend beleefde situatie een einde zou komen omdat aangeefster met het mes wegliep, de aanval ingezet door te proberen het mes met geweld van aangeefster af te pakken. Gelet op de verschillende lezingen die de verdachte heeft gegeven ten aanzien van de positie van [slachtoffer] op het moment dat zij met het mes bij de deur stond, overweegt het hof voor de volledigheid dat dit geldt in zowel de situatie dat [slachtoffer] met de rug naar de verdachte stond, als in de situatie dat zij tegenover hem stond.
Toerekenbaarheid
De verdachte is ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof heeft bij zijn beoordeling van de strafbaarheid van verdachte betrokken de inhoud van het omtrent de verdachte door J. Neeleman, psychiater, uitgebrachte rapport van 23 september 2012 en het door P.C. Dalebout, gezondheidspsycholoog, uitgebrachte rapport van 28 september 2012.
Zowel psychiater Neeleman als psycholoog Dalebout heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van schizofrenie van het paranoïde type en dat hij ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde vanuit deze stoornis heeft gehandeld. Psychiater Neeleman heeft tevens geconcludeerd dat verdachte de handelingen van [slachtoffer] zodanig paranoïde interpreteerde dat hij zich door haar, in plaats van vice versa, aangevallen voelde en zich tegen die gewaande aanval verweerde. Neeleman heeft geadviseerd de verdachte als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Psycholoog Dalebout heeft geconcludeerd dat verdachte zich vanuit zijn psychotische beleving snel bedreigd en angstig voelt en dat hij vanuit de onderliggende angst zal reageren met heftige agressie die hij niet onder controle heeft. Verdachtes denken, voelen en handelen is ten tijde van het ten laste gelegde in belangrijke mate bepaald vanuit de ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Vanuit zijn paranoïde wanen is verdachte ten tijde van het ten laste gelegde uitgegaan van de verkeerde aannames en heeft hij de situatie vanuit zijn stoornis opgevat als ernstig bedreigend en beangstigend en heeft hij op grond hiervan gehandeld. Dalebout heeft geadviseerd de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof volgt de gedragsdeskundigen in hun bevindingen dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van schizofrenie van het paranoïde type en in de conclusie dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde vanuit zijn wanen heeft gehandeld. Nu beide gedragsdeskundigen tot de conclusie komen dat verdachte volledig vanuit die wanen heeft gehandeld, is het hof met de advocaat-generaal en psychiater Neeleman van oordeel dat verdachte ten aanzien van zijn handelen als (volledig) ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De verdachte is ter zake dan ook niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot ter beschikking stelling met verpleging van overheidswege.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte (voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde) zal worden veroordeeld tot dezelfde maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 12 juni 2012 schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn behandelaar [slachtoffer], verpleegkundig specialist van de GGZ Ingeest. In het kader van zijn behandeling vond op voornoemde datum een gesprek plaats tussen verdachte en [slachtoffer]. Dit gesprek eindigde in een worsteling waarbij de verdachte met zijn armen de keel van [slachtoffer] heeft vastgepakt waardoor zij het benauwd kreeg en enige tijd geen lucht kon inademen.
De verdachte heeft met zijn agressieve handelen de fysieke integriteit van het slachtoffer aangetast, haar pijn bezorgd en angst aangejaagd. Gezien de verklaring van [slachtoffer] was zij daadwerkelijk bang dat verdachte haar van het leven zou beroven.
Zoals hiervoor is overwogen, kan dit handelen de verdachte echter niet worden toegerekend. Voor het opleggen van enige (vorm van) straf is derhalve geen plaats.
De vraag die vervolgens ter beantwoording voor ligt, is of, ter bescherming van de maatschappij tegen mogelijk toekomstig gevaar voor herhaling van het hier aan de orde zijnde feit, het opleggen van de maatregel opname in een psychiatrisch ziekenhuis zoals door de advocaat-generaal gevorderd bij een bewezenverklaring van het meer subsidiaire, in dit geval aangewezen is.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 mei 2013 is de verdachte reeds veelvuldig in aanraking gekomen met justitie en is hij meermalen voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Advies rapportages Pro Justitia
Het hof heeft acht geslagen op de beide hierboven genoemde rapporten met betrekking tot de verdachte van de hand van Neeleman en Dalebout, van respectievelijk 23 september 2012 en 28 september 2012.
Psycholoog Dalebout geeft in zijn rapport, kort en zakelijk en zover hier van belang, aan dat verdachte aan een ernstige psychiatrische stoornis lijdt, welke een chronisch karakter heeft. Verdachte heeft te kampen met paranoïde wanen, die de beleving van zijn werkelijkheid kleuren. De voorgeschiedenis van verdachte heeft aangetoond dat hij, bij ontbreken van ziekte-inzicht en ziektebesef, snel een vrijwillige behandeling zal afbreken. De delictgeschiedenis van verdachte maakt duidelijk dat hij meerdere malen gewelddadig gedrag heeft vertoond, waarbij hij op zijn omgeving een ernstig dreigende indruk heeft gemaakt. Omdat de maatregelen die in het juridisch kader zijn genomen, waaronder een opname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, niet hebben geleid tot een afdoende afname van het risico op recidive, ziet Dalebout terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege als enige mogelijkheid om – door middel van behandeling – de kans op recidive te verminderen en voldoende garanties te bieden tot beveiliging van de maatschappij tegen gewelddadige recidive. Mocht de aard van het ten laste gelegde een dergelijke maatregel niet rechtvaardigen, dan adviseert Dalebout opname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
Psychiater Neeleman heeft in zijn rapport, kort en zakelijk en zover hier van belang, opgemerkt dat de ernst van de stoornis en de lange bestaansduur ervan impliceren dat verdachte langere tijd (jaren) onder strak psychiatrisch toezicht moet blijven staan onder welke vorm van dwang dan ook, in een beschermde setting moet wonen en zijn medicatie moet blijven gebruiken. Daarnaast heeft Neeleman opgemerkt dat verdachte in het verleden meermalen is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht en dat de laatste behandeling voorspoedig verliep tot kort nadat verdachte met het innemen van zijn medicatie was gestopt. Neeleman adviseert gegeven de aard van het ten laste gelegde en de persoon van de verdachte een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als vorenbedoeld.
Het hof neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen ten aanzien van de persoon van de verdachte, de noodzaak van psychiatrisch toezicht onder dwang, een beschermde woonsituatie en het innemen van medicatie over en maakt deze tot de hare. Het hof overweegt dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging – zoals opgelegd in eerste aanleg – niet aan de orde is, aangezien met deze bewezenverklaring niet is voldaan aan de daaraan door de wet gestelde voorwaarden.
Het hof acht wel, gezien de aard en de ernst van het delict, het mogelijk daaruit voortvloeiende gevaar voor de verdachte zelf of anderen en de over de persoon van de verdachte uitgebrachte gedragskundige adviezen, de oplegging aan de verdachte van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van 1 (één) jaar geboden, nu aan alle in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden is voldaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in hoger beroep aan de orde en doet opnieuw recht:
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte niet strafbaar;
- gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. E. de Greeve, in tegenwoordigheid van
mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2013.