ECLI:NL:GHAMS:2013:CA2801

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
23-003842-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De verdachte, die zijn echtgenote heeft mishandeld, werd in eerste aanleg veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. De zaak betreft de mishandeling van de echtgenote van de verdachte, die op 28 november 2010 overleed als gevolg van de opzettelijke geweldpleging door de verdachte. De verdachte had in de periode van 27 tot en met 28 november 2010, na een heftige ruzie over geld dat hij naar Nigeria wilde overmaken, zijn vrouw met veel kracht geslagen, geduwd en gewurgd. Het hof oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van zijn echtgenote, die een subduraal hematoom had opgelopen door het toegepaste geweld. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, wat leidde tot de fatale afloop. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en bevestigde de gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij het hof de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden in overweging nam. De verdachte toonde geen verantwoordelijkheid voor zijn daden en had een geschiedenis van alcoholproblematiek, wat ook in de strafmaat werd meegenomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-003842-11
datum uitspraak: 8 mei 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 7 september 2011 in de strafzaak onder parketnummer 14-810554-10 tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
thans gedetineerd in [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode van 27 tot en met 28 november 2010 in de gemeente Den Helder opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg),
- (meermalen) met zeer veel kracht op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] gestompt en/of geslagen (met en/of tegen een hard en/of zwaar voorwerp), althans (meermalen) heftig uitwendig mechanisch botsend geweld gepleegd/toegepast op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer], en/of
- (meermalen) met zeer veel kracht op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] geduwd en/of getrapt en/of geschopt en/of
- (meermalen) (met kracht) de keel en/of de hals van die [slachtoffer] dicht geknepen en/of dicht geknepen gehouden, althans (meermalen) samendrukkend geweld op de hals en/of de keel van die [slachtoffer] toegepast,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 27 tot en met 28 november 2010 in de gemeente Den Helder aan een persoon genaamd [slachtoffer], zijnde verdachtes echtgenote, opzettelijk (en met voorbedachte rade) (zwaar lichamelijk) letsel (hersenletsel, te weten bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies en/of herseninklemming en/of verstikkingsletsel), heeft toegebracht, immers heeft verdachte opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg)
- (meermalen) met zeer veel kracht op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] gestompt en/of geslagen (met en/of tegen een hard en/of zwaar voorwerp), althans (meermalen) heftig uitwendig mechanisch botsend geweld gepleegd/toegepast op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer], en/of
- (meermalen) met zeer veel kracht op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] geduwd en/of getrapt en/of geschopt en/of
- (meermalen) (met kracht) de keel en/of de hals van die [slachtoffer] dicht geknepen en/of dicht geknepen gehouden, althans (meermalen) samendrukkend geweld op de hals en/of de keel van die [slachtoffer] toegepast,
terwijl dat/die feit(en) de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft/hebben gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
In navolging van de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof het primair ten laste gelegde niet bewezen. De verdachte zal hiervan derhalve worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 tot en met 28 november 2010 in de gemeente Den Helder aan een persoon genaamd [slachtoffer], zijnde verdachtes echtgenote, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel, te weten een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en herseninklemming), heeft toegebracht, immers heeft verdachte opzettelijk
- meermalen heftig uitwendig mechanisch botsend geweld toegepast tegen het hoofd van die [slachtoffer];
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 22 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant1] [doorgenummerde dossierpagina 780].
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als verklaring van getuige [getuige 1]:
Ik heb haar [het hof begrijpt: [slachtoffer]] gezien op de vrijdag voor haar overlijden bij het zwemmen. Ze was een zwemmaatje van me. U vraagt me of ik toen blauwe plekken heb gezien. Helemaal niets. Nee hoor. Geen blauwe plekken gezien. Als ze die blauwe plekken wel had gehad, dan was het me opgevallen, mits ze niet onder haar badpak zaten. Ze heeft een normaal badpak, met open armen en benen.
Ik zag haar vrijdagmorgen (het hof begrijpt: 26 november 2010) voor het laatst. We reden met haar mee vanaf het zwembad. Ik ben uitgestapt in de [adres] en we hebben elkaar gegroet.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 28 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant1] [doorgenummerde dossierpagina [795].
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als verklaring van getuige [getuige 2]:
[slachtoffer] [het hof begrijpt: [slachtoffer]] had regelmatig blauwe plekken. En daar werd ook naar gevraagd, hoe ze daar aan kwam.
Ik heb haar de vrijdag voor haar overlijden gezien. Ze had dus wel vaker een blauwe plek, maar van die dag is het mij in ieder geval niet opgevallen.
3. Een proces-verbaal van verhoor van 28 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant2] en [verbalisant1] [doorgenummerde dossierpagina 73-86].
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als verklaring van de verdachte:
Ik ben 48 jaar getrouwd met [slachtoffer].
4. Een proces-verbaal van verhoor van 30 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant2] en [verbalisant1] [doorgenummerde dossierpagina 88-105].
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als verklaring van de verdachte:
Op zaterdag 27 november 2010 ben ik rond 08.00 uur uit bed gegaan. Mijn vrouw lag in bed. Ik en mijn vrouw hebben ontbeten en zijn hierna de stad in gegaan om boodschappen te doen. Dat was rond 11.30 uur. We zijn rond 12.30 of 13.00 uur naar huis gegaan. We hebben thuis wat gegeten en een dutje gedaan en zijn toen weer de stad in gegaan. We waren weer thuis. Mijn vrouw ging naar bed. Ze stond naakt in de badkamer. U vraagt mij of ik uit de badkamer naar de slaapkamer wilde gaan en dat zij voor de deur [het hof begrijpt: van de slaapkamer] stond. Ja.
Ze begon over ‘Nigeria’. Het zat haar toch wel dwars. Ik wilde geld overmaken [het hof begrijpt: naar [betrokkene1] in Nigeria]. Ik had met mijn vrouw afgesproken dat ik dit niet meer zou doen, maar ik kreeg zoveel mailtjes [het hof begrijpt: uit Nigeria] dat ik toch geld wilde overmaken.
Het maakte haar driftig, we kregen een woordenwisseling. Ze zei: “je gaat niet betalen aan die kuthoer”. Zo kwaad had ik haar nog nooit gezien. Ik zei dat ze zich er niet mee moest bemoeien en dat ze moest ophouden. En dan gaat het mis…
Ik pakte haar zo [noot verbalisant: de verdachte maakt een grijpbeweging met zijn beide handen alsof hij iets vastpakt]. Ik pakte haar bij de hals. Ik pakte haar en duwde haar naar de slaapkamer. Ik duwde haar van de hal naar de slaapkamer en op het bed.
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant1] [doorgenummerde dossierpagina 416-418].
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als mededeling van verbalisant:
Op woensdag 9 februari 2011 werd in opdracht van het onderzoeksteam 10Kronos een laptop, merk Acer, toebehorend in eigendom aan de verdachte [verdachte], nader onderzocht. Uit het onderzoek in diverse gegevensdragers en uit de verhoren met de verdachte [verdachte] was bekend geworden dat hij vanaf 2009 zeer frequent via Yahoo Messenger chatte met personen in Nigeria, die de chat- of nicknamen [betrokkene1] en [betrokkene2] gebruikten.
Gebleken is dat op zaterdag 27 november 2011 tussen 23.23.59 uur en 23.52.31 uur wederom een chatsessie in het Engels heeft plaatsgevonden tussen [verdachte] en [betrokkene2]. Uit deze chatsessie blijkt onder meer:
[verdachte] zegt: ‘zij is bijna dood.’
[betrokkene2] zegt: ‘je bedoelt dat je vrouw nu dood is?’
[verdachte] zegt: ‘nog niet, maar bijna.’
[betrokkene2 zegt: ‘heeft je vrouw problemen gemaakt?’
Op die laatste vraag wordt door verdachte [verdachte] geen antwoord gegeven.
6. Een proces-verbaal van bevindingen van 28 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant3] en [verbalisant4] [dossierpagina 271-273].
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als mededeling van verbalisanten:
Op 28 november 2010 omstreeks 04.36 uur, kwam er een melding van een mogelijke reanimatie in de [adres]. Om 04.39 uur waren wij ter plaatse in de woning aan de [adres].
Ik, verbalisant [verbalisant3], liep achter de collega’s aan en zag dat mevrouw [het hof begrijpt: [slachtoffer]] naakt naast het bed lag aan de rechterzijde van het bed.
Ik, verbalisant [verbalisant4], heb samen met twee collega’s de vrouw op het bed getild.
Ik, verbalisant [verbalisant3], hoorde dat de heer [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte] zei: “kutwijf, kutwijf”.
De verpleegkundige van de ambulance riep mij, verbalisant [verbalisant3], in de slaapkamer. Ik zag dat mevrouw [slachtoffer] blauwe plekken had op haar rechter onderarm iets boven het polsgewricht. Ik zag op haar rechterhand dan wel linkerhand blauwe plekken op de bovenzijde hand. Ik zag een aantal blauwe plekken rondom de keel.
Wij, verbalisanten, zagen dat op de matrashoes van mevrouw [slachtoffer] sporen van braaksel zaten.
7. Een proces-verbaal van bevindingen van 28 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant5] en [verbalisant6] [dossierpagina 276-278].
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als mededeling van verbalisanten:
Op 28 november 2010 omstreeks 04.35 uur gingen wij ter plaatse naar de [adres]. Ter plaatse hoorde ik de man [het hof begrijpt: de verdachte] zeggen: “godverdomme wat een kutwijf”. In overleg met de hulpofficier van justitie [hulpofficier1] is besloten de man aan te houden.
Op het bureau schold [verdachte] ons uit voor idioten. Voorts hoorden wij hem zeggen “ik ben al de hele nacht met haar bezig”.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 17 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant1].
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als verklaring van getuige [getuige 3] [doorgenummerde dossierpagina 830-836]:
Ik ben verpleegkundige op de ambulancedienst te Den Helder. U vraagt me naar de melding van 28 november 2010 op het adres [adres]. De melding was: onwel en niet aanspreekbaar.
We troffen de vrouw [het hof begrijpt: [slachtoffer]] in de slaapkamer aan.
Ik zag diverse blauwe plekken op het lichaam van die mevrouw. Ik zag dat zij blauwe plekken in haar hals en op haar kaaklijn had. Ik zag verder blauwe plekken op haar borst. Ik zag echt een handafdruk in haar keel staan. Ik zag aan de ene kant heel duidelijk de vingerafdrukken en aan de andere kant de duim. Ik heb mijn hand er nog opgelegd om te kijken of het van een hand kon zijn, en dat paste.
9. Een geschrift, zijnde een lijkschouwrapport van de Forensisch Geneeskundige Eenheid van de GGD Hollands Noorden, opgemaakt door A.J. Schoenmaker, arts, op 28 november 2010 [doorgenummerde dossierpagina 211].
Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Naam overledene: [slachtoffer]
Datum van overlijden: 28 november 2010.
Tijdstip van overlijden: 13.52 uur.
10. Een geschrift, te weten een rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 4 maart 2011 met bijlagen, opgemaakt door V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut [doorgenummerde dossierpagina 218-230].
Dit geschrift houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Naam overledene: [slachtoffer]
A9
Er waren aan de onderrand van de kin links twee bruine huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen. Er was aan de hals rechts voorzijwaarts een bruingele huidverkleuring van onderhuidse bloeduitstorting.
A10:
Er waren verspreid over het lichaam (onder andere rug, gelaat zoals voorhoofd/grens behaard hoofd, ledematen, borst, schaamstreek) vele huidverkleuringen van verschillende kleur, van onderhuidse bloeduitstorting. Een enkele vertoonde oppervlakkige huidbeschadiging. Ook waren er aan de buigzijde van de linkerbovenarm opvallende streepvormige rode huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen.
Er was een bloeduitstorting in de tong voor [het hof begrijpt: de voorzijde van de tong].
B1:
Er was een uitgebreide bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid rondom en in de slaapspieren met plaatselijk geelbruine verkleuring.
B2.
Er was bij sectie een strak gespannen, aan de linkerzijde blauw doorschemerend hard hersenvlies; er was bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (‘subduraal’) circa 100 gram bloedstolsels, met uitbreiding diffuus onder de zachte hersenvliezen en compressie op de linker hersenhelft. Er waren in relatie hiermee tekenen van herseninklemming met onder andere afgeplatte hersenwindingen en herniatie van cerebellaire tonsillen.
B5
Er was een bloeduitstorting in de diep gelegen weke delen van de hals rechts rondom het grote hoorntje van het strottenhoofd, rondom de rechter cornu superius.
Interpretatie van resultaten
Bij sectie waren er tekenen van inwerking van uitwendig botsend geweld op het hoofd met onder andere bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies en als verwikkelingen daarvan tekenen van herseninklemming (sub B1, B2), waarmee het intreden van de dood wordt verklaard door functiestoornissen van de hersenen. Deze letsels waren bij leven ontstaan.
Voorts werd letsel sub B5 diep in de hals vastgesteld, welke bij leven was ontstaan. Dit letsel kan goed worden verklaard door inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals, zoals bijvoorbeeld in het kader van verwurging kan ontstaan. Hierdoor kunnen verstikkingsinvloeden als bijdrage aan het overlijden niet geheel worden uitgesloten.
De letsels sub A9 zouden ook goed kunnen worden verklaard in het kader van doorgemaakt samendrukkend geweld op de hals.
Het letsel sub A10 is bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld zoals door stoten kan ontstaan.
11. Een verklaring van deskundige V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2013.
Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in:
De bloeduitstorting in de dieper gelegen delen van de hals kan niet veroorzaakt zijn door ‘heel even tegen de hals aankomen’. De hals is opgebouwd uit een aantal lagen. Om op de plek in kwestie te komen moet een laag spier gepasseerd worden. Er is kracht toegepast. In sommige gevallen is zulk letsel op zichzelf oorzaak van overlijden geweest.
Ook beide zijden van de slaapspieren waren aangedaan. Er heeft op meerdere niveaus mechanisch geweld ingewerkt, waarbij sprake was van substantiële energetische krachten. De distributie van letsel past niet bij geweld op één punt.
De ontstaanswijze van letsels wordt mede vastgesteld op basis van het totaalbeeld. Vanuit dat perspectief is mijns inziens niet verklaarbaar dat het subdurale hematoom is veroorzaakt door een val. Met de overledene was veel meer aan de hand dan één bloeduitstorting. Er is geweld uitgeoefend op de hals. Hierdoor kan verstikking niet worden uitgesloten als bijdrage aan de dood.
Leeftijd en geslacht zijn op zichzelf niet relevant voor de kans op een hematoom. Antistollingsmiddelen zijn relevant voor de omvang van een hematoom, maar niet voor de kans op het ontstaan daarvan. Een hematoom ontstaat door trauma, waardoor het bloedvat scheurt.
De bloeduitstortingen zaten verspreid over het lichaam: armen, benen, hals, hoofd. Niet alleen op de te verwachten plekken waar iemand vastgepakt wordt in een noodsituatie. Het is niet aannemelijk dat op al die plekken contact wordt gemaakt, wanneer iemand wordt opgepakt.
12. Een verklaring van deskundige V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 24 augustus 2011.
Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in:
Het verschijnsel hersenatrofie, waarbij de hersenen kleiner en lichter zijn dan normaal en waardoor een subduraal hematoom kan ontstaan zonder geweld, is niet beschreven bij [slachtoffer].
Het verschijnsel coupe-contre-coupe, wat betekent dat als de schedel aan één zijde een hevige klap krijgt, er ook letsel optreedt aan de andere zijde van de hersenen, heb ik niet aangetroffen bij [slachtoffer]. Een dergelijk verschijnsel wijst eerder op een val dan een slag.
[slachtoffer] zat van top tot teen onder de blauwe plekken. Normaal medisch handelen gaat niet gepaard met het toebrengen van blauwe plekken.
Alle organen van [slachtoffer] zijn met het blote oog en met de microscoop bekeken, maar er is nergens een resttumor of uitzaaiing aangetroffen.
De raadsman vraagt mij hoe het letsel kan worden verklaard, nu een stomp in het gezicht [hof: zijns inziens] niet aannemelijk is wegens het ontbreken van aangezichtsfracturen. Er waren wel degelijk letsels op het gelaat: op de linkerwang, de onderkant van de kin, achter de linkeroorlel en rechts op het voorhoofd.
Er is een behoorlijke mate van geweld nodig voor het veroorzaken van een subduraal hematoom.
Bij een hersenfunctiestoornis raakt iemand op een gegeven moment buiten bewustzijn, en dat werkt door naar het hart en de longen. Mensen raken dan in coma en zonder medisch ingrijpen zal men overlijden.
13. Een verklaring van deskundige V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 mei 2011.
Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in:
Het letsel aan het hoofd onder het harde hersenvlies is letsel dat je niet zomaar kunt krijgen. Daar is een behoorlijke impact voor nodig, dat wil zeggen een heftige geweldsinwerking op het hoofd. Wat je krijgt is dat de bloedvaten die aan het oppervlak van de hersenen lopen en de verbinding vormen met de schedel er recht op komen te staan en knappen.
Een heftige bijdrage naar het gelaat kan een bijdrage hebben geleverd aan het knappen van de bloedvaten. Een spontaan opgetreden subduraal hematoom is niet beschreven in de literatuur en in de praktijk zien we het ook niet.
14. Een verklaring van deskundige B. Kubat, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2013.
Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in:
U, voorzitter, vraagt mij naar de geschatte ouderdom van het subdurale hematoom. Het was in elk geval geen half uur. Ik heb het hematoom eerder geschat op 24 tot 48 uur voor het overlijden, maar dat is een zeer veilige marge. Het is best mogelijk dat het hematoom bijvoorbeeld 20 uur voor het overlijden is ontstaan. Ik kan dat niet uitsluiten. Er is weinig bekend over individuele variatie, ook de bloedverdunnende medicatie kan daarbij een rol spelen.
15. De verklaring van deskundige K.J. Lusthof, toxicoloog bij het Nederlands Forensisch Instituut, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 24 augustus 2011.
Het feit dat thyreoglobuline bij [slachtoffer] in zo’n hoge concentratie is gemeten, betekent dat de schildklier onder druk heeft gestaan. Als de schildklier erg geprikkeld wordt, lekt de thyreoglobuline naar buiten.
Nadere bewijsoverwegingen
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Bij het slachtoffer [slachtoffer] zijn uiteenlopende letsels op het gelaat aangetroffen: op de linkerwang, de onderkant van de kin, achter de linkeroorlel en rechts op het voorhoofd.
Ook de schedelhuid rondom en in de slaapspieren was aangedaan. Er heeft op meerdere niveaus mechanisch geweld ingewerkt, waarbij sprake was van substantiële energetische krachten. De distributie van het letsel past niet bij geweld op één punt.
Bovendien was sprake van een subduraal hematoom, dat mede gelet op het dodelijke gevolg ervan als zwaar lichamelijk letsel kan worden beschouwd. Voor het toebrengen van dit letsel is een behoorlijke mate van geweld nodig geweest. Tot slot had het slachtoffer een bloeduitstorting in de dieper gelegen delen van de hals welke niet veroorzaakt kan zijn door een enkele korte aanraking. Ook hierbij moet kracht zijn toegepast. In sommige gevallen is zulk letsel op zichzelf al oorzaak van overlijden geweest.
De aanwezigheid van een zeer hoge concentratie thyreoglobuline in het bloed van [slachtoffer], betekent dat ook de schildklier onder druk heeft gestaan.
Uit deze letsels in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd dient naar het oordeel van het hof te worden afgeleid dat op het slachtoffer zodanig geweld is toegepast dat hierbij de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel willens en wetens is aanvaard.
Er is sprake geweest van zeer herhaaldelijk toegepast substantieel geweld tegen kwetsbare onderdelen van het hoofd, op zichzelf al een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Dat daarbij ook de hals is aangedaan (ook al kan de aard van het halsletsel niet nader worden gewaardeerd) acht het hof mede redengevend voor de vaststellingen ten aanzien van de omvang en de intensiteit van het geweld. Hieraan doet dan ook niet af dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet nauwkeuriger volgt dan nu het geval is, op welke wijze het geweld precies is aangewend.
Naar het oordeel van het hof dient de verdachte verantwoordelijk te worden gehouden voor het toegepaste geweld. Het hof overweegt daartoe allereerst dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer op 26 november 2010 in de ochtend geen voor enkele van haar kennissen waarneembaar (hoofd)letsel had. Het letsel moet geacht worden in elk geval niet eerder dan die ochtend te zijn ontstaan. Voorts is de verdachte op zaterdag 27 november 2010 de gehele dag in het gezelschap van [slachtoffer] geweest. Niet gesteld noch gebleken is dat zij andere contacten heeft gehad die dag, die een verklaring kunnen bieden voor het bij het slachtoffer opgetreden letsel. Ditzelfde geldt voor 26 november 2010 voor zover het de periode na afloop van haar bezoek aan het zwembad betreft.
De verdachte heeft verklaard met zijn vrouw op 27 november 2010 een zeer heftige ruzie te hebben gehad over zijn contact met een vrouw in Nigeria en het in dat verband overmaken van geld aan haar. Bovendien heeft hij, zo heeft hij verklaard, zijn vrouw tijdens die ruzie bij de keel gepakt. Tot slot heeft hij in een chatgesprek met zijn Nigeriaanse gesprekspartner aan het eind van de avond van 27 november 2010 laten weten dat zijn vrouw bijna dood was. Ongeveer vijf uur later heeft hij pas naar de 112-alarmcentrale gebeld. Daarnaar gevraagd ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hiervoor geen enkele verklaring kunnen geven.
Het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zijn echtgenote, [slachtoffer] opzettelijk, opgevat in de voorwaardelijke vorm, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De suggestie van de raadsman dat, gezien het ontbreken van onderzoek naar de aanwezigheid van anti-thyreoglobuline in het bloed van [slachtoffer], niet kan worden uitgesloten dat het om een vals-positieve meting gaat acht het hof onvoldoende onderbouwd, nu het ontbreken van nader of herhaald onderzoek op zichzelf geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de uitslag van het toxicologisch onderzoek te twijfelen.
Uit de verklaring van Lusthof ter terechtzitting van de rechtbank van 24 april 2011 volgt ook dat hem uit de literatuur slechts één geval bekend is waarbij sprake is geweest van een vals-positieve meting.
Ook de suggestie van de raadsman dat de verhoogde waarde van anti-thyreoglobuline kan zijn veroorzaakt door tumoren of een auto-immuunziekte vindt geen steun in het dossier. Bij sectie zijn geen tumoren aangetroffen en uit de medische geschiedenis van [slachtoffer], verkregen van haar huisarts, blijkt niet van auto-immuunziekten.
Gelet op het totaalbeeld van de letsels is volgens de patholoog niet verklaarbaar dat het subdurale hematoom is ontstaan door een val. Voor die door de verdediging geopperde mogelijkheid als oorzaak van het zwaar lichamelijk letsel zijn op grond daarvan maar ook overigens geen aanknopingspunten te vinden. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent diverse bloeduitstortingen op de rest van het lichaam en de mogelijke momenten en wijze van ontstaan daarvan kan verder onbesproken blijven, nu dit letsel niet heeft bijgedragen aan het overlijden van [slachtoffer] en buiten het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel valt.
Doodsoorzaak
De vervolgvraag is of een causaal verband kan worden aangenomen tussen het door de verdachte aangewende geweld en de dood van [slachtoffer].
De beantwoording van de vraag of er een causaal verband bestaat dient te geschieden aan de hand van de maatstaf van redelijke toerekening. Zodoende dient thans de vraag te worden beantwoord of de dood van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van het door de verdachte uitgeoefende geweld aan hem kan worden toegerekend. Daarbij is niet vereist dat andere oorzaken volledig kunnen worden uitgesloten. Wel is vereist dat het gedrag van de verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging is veroorzaakt. Daarbij kan worden betrokken of bepaalde gedragingen naar hun aard geschikt zijn om dat gevolg teweeg te brengen, of dat gedragingen naar ervaringsregels van dien aard zijn dat zij het vermoeden wettigen dat deze hebben geleid tot het intreden van het gevolg en voorts in hoeverre aannemelijk is geworden dat een alternatieve oorzaak hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg heeft geleid.
Uitgaande van dit toetsingskader overweegt het hof als volgt.
Door de patholoog Soerdjbalie-Maikoe is bij sectie geconstateerd dat de dood kan worden verklaard door – kort gezegd – de gevolgen van een subduraal hematoom.
In het voorgaande heeft het hof vastgesteld dat de verdachte geweld heeft gebruikt tegen ten minste het hoofd (meermalen) en de hals van het slachtoffer. Dat dit met de nodige kracht is gebeurd blijkt uit de bij het slachtoffer in dat verband geconstateerde letsels en de verklaring van Soerdjbalie-Maikoe. Uit die verklaring volgt dat een subduraal hematoom ontstaat door trauma en dat daarbij een behoorlijke mate van geweld nodig is.
Het hof acht de conclusie gerechtvaardigd dat het door de verdachte gebruikte geweld een onmisbare schakel is geweest en voorts dat zeer waarschijnlijk is dat dit tot het fatale gevolg heeft geleid. Het gebruikte geweld, te weten (herhaaldelijke) heftige impact op zeer kwetsbare lichaamsdelen, is immers naar haar aard geschikt om ernstig letsel als het onderhavige toe te brengen en om de conclusie te wettigen dat het geweld heeft geleid tot het intreden van het gevolg.
Andere theoretisch mogelijke oorzaken zijn naar het oordeel van het hof ook met voldoende mate van zekerheid uitgesloten. Volgens Soerdjbalie-Maikoe is een valpartij niet de oorzaak geweest van het subdurale hematoom, zo heeft zij bij meer gelegenheden waaronder ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, en ook het verweer dat ouderdom of hersenatrofie tot het ontstaan van het hematoom hebben geleid, vindt zijn weerlegging in haar verklaring.
Ten aanzien van de door de raadsman geopperde mogelijkheid dat het letsel al eerder is ontstaan, overweegt het hof dat de ouderdom van het hematoom door Kubat is geschat op 24 tot 48 uur, maar zij heeft die schatting ter terechtzitting in hoger beroep genuanceerd in dier voege dat deze schatting een zeer veilige marge betreft. Omdat weinig bekend is omtrent individuele variatie in de hersteltijd, zeker in geval van het gebruik van antistollingsmiddelen zoals in het geval van [slachtoffer], is een exacte inschatting van de ouderdom van het subdurale hematoom niet te maken. Het ontstaansmoment van het hematoom – hoewel niet exact te benoemen – valt naar het oordeel van het hof in de bewezen verklaarde periode. Dat het exacte moment niet kan worden vastgesteld doet daar niet aan af. Steunbewijs dat het niet om oude letsels gaat kan nog worden gevonden in de verklaringen van getuigen [getuige1] en [getuige2]. Zij hebben immers relatief kort voor het feit vrij nauw contact gehad met het slachtoffer door met haar te zwemmen en in de auto te zitten, maar hen is geen letsel zoals in de vorm van bloeduitstortingen op het lichaam van [slachtoffer] opgevallen. Zeker in het geval van bloeduitstortingen op en rond het hoofd/de hals zou dat toch moeten zijn opgevallen.
Uit de verklaringen van de verdachte noch anderszins is gebleken van een mogelijke andere oorzaak in de vorm van een trauma van het subdurale hematoom. Derhalve is op geen enkele manier aannemelijk geworden dat het letsel al eerder is ontstaan.
De slotsom luidt derhalve dat het fatale gevolg aan de verdachte dient te worden toegerekend.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, begaan tegen zijn echtgenote.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte ter zake van mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van die tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn echtgenote [slachtoffer]. Ten gevolge van het door de verdachte aangewende geweld is het slachtoffer overleden. Aan de nabestaanden is hierdoor ernstig en onherstelbaar leed toegevoegd. Het hof rekent de verdachte dit feit temeer aan, nu hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen accepteert.
Uit de door een jongste dochter [nabestaande1] van de verdachte en het slachtoffer op de terechtzitting voorgelezen verklaring blijkt dat het feit zeer veel impact op de nabestaanden heeft gehad en nog steeds heeft.
Het hof heeft voorts acht geslagen op over de verdachte uitgebrachte rapportages, waaronder een psychologisch rapport van 23 februari 2011 van drs. R.S. Turk, GZ-psycholoog, waarin – kort gezegd – wordt geconcludeerd dat de verdachte antisociale en narcistische karaktertrekken heeft ontwikkeld. Voorts beschrijft de onderzoeker dat de verdachte ontkent alcoholproblemen te hebben, maar dat deze problemen als een rode draad door zijn levensgeschiedenis lopen. Gezien het gebrek aan motivatie acht onderzoeker behandeling en begeleiding zinloos. De onderzoeker concludeert dat de verdachte ten gevolge van zijn alcoholproblematiek als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Het hof neemt de conclusies in voormelde rapportage over en maakt deze tot de zijne.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 december 2010 is de verdachte niet eerder voor een geweldsmisdrijf veroordeeld. Dit weegt het hof mee in het voordeel van de verdachte.
In strafverminderende zin slaat het hof voorts acht op de hoge leeftijd van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis
De raadsman heeft een verzoek gedaan tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis. Dit verzoek wordt afgewezen, nu het hof van oordeel is dat de verdenking, bezwaren en grond, die tot het verlenen respectievelijk doen voortduren van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, gelet op het hiervoor overwogene, ook thans nog bestaan. Evenmin zal door voortduring van de voorlopige hechtenis de duur van de op te leggen vrijheidsstraf worden overschreden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. R.M. Steinhaus en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. M. Rasterhoff, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 mei 2013.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.