ECLI:NL:GHAMS:2013:CA2800

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
23-002511-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van de vervolging van een verdachte met psychische stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de afwijzing van een verzoek tot schorsing van de vervolging van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie van het gedesorganiseerde type. De advocaat-generaal, mr. P. Everaars, vertegenwoordigde het openbaar ministerie en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.A.L. de Boer. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn psychische gesteldheid, in staat was de strekking van de tegen hem ingestelde strafvervolging te begrijpen. De deskundigen, R.J.A. van Helvoirt en H.T.J. Boerboom, gaven aan dat de verdachte zich bewust was van de reden van zijn aanwezigheid in de rechtszaal en dat hij zich had voorbereid op zijn verdediging. Het hof overwoog dat de voorwaarden voor schorsing van de vervolging niet waren vervuld, aangezien de verdachte in staat was om 'partij te geven' in de procedure. Het hof verwierp ook het verweer van de raadsman dat voortzetting van de vervolging in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof concludeerde dat de verdachte, hoewel verward en incoherent op sommige punten, de aard van de strafprocedure begreep en zich bewust was van de belangen die op het spel stonden. De uitspraak werd vastgelegd in een proces-verbaal, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 14 mei 2013.
Tegenwoordig zijn:
mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter,
mr. P.C. Römer en mr. M.F.J.M. de Werd, leden,
mr. M. Rasterhoff, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. P. Everaars, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting verschenen, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn:
[verdachte],
geboren te [personalia],
thans gedetineerd in [adres].
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen deze zal horen en deelt de verdachte mede dat deze niet tot antwoorden verplicht is.
De raadsman van de verdachte, mr. W.A.L. de Boer, advocaat te Amsterdam, is eveneens ter terechtzitting aanwezig.
Aangezien het hof thans anders is samengesteld dan ten tijde van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting van 12 maart 2013, vangt het hof het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter stelt vast dat als deskundigen ter terechtzitting zijn verschenen: R.J.A. van Helvoirt en H.T.J. Boerboom.
[red.]
De deskundige [Boerboom, red.] verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:
[red.]
De diagnose is ongewijzigd, namelijk schizofrenie van het gedesorganiseerde type. Positieve symptomen zijn wanen en hallucinaties en negatieve symptomen zijn het aanbrengen van schade, cognitieve problemen en verminderde empathie.
[red.]
U, jongste raadsheer, vraagt mij of de verdachte volstrekt geen besef heeft van de strekking van de ingestelde vervolging. Ik denk niet dat het zo ver gaat. Hij begrijpt dat hij hier is vanwege het tenlastegelegde feit, maar hij heeft daar een andere mening over. Hij beseft wel dat het daar over gaat.
[red.]
[red.]
De zitting wordt onderbroken.
Nadat de zitting om 14:00 uur is hervat, deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof heeft zich beraden over het beroep van de raadsman op schorsing van de vervolging van de verdachte, gelet op diens psychische gesteldheid. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Moment van het optreden van de gebrekkige ontwikkeling dan wel de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering in dit geval niet van toepassing is nu de ziekelijke stoornis van de verdachte is ontstaan na het begaan van het strafbare feit, zodat het verzoek reeds daarom moet worden afgewezen.
Het hof volgt de advocaat-generaal hierin niet. Uit de parlementaire geschiedenis bij het gewijzigde, thans geldende artikel 16 volgt immers expliciet dat voor de toepasselijkheid van artikel 16 geen onderscheid meer wordt gemaakt naar het tijdstip van het ontstaan van de gebrekkige ontwikkeling dan wel de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte (Nota van wijzigingen, Handelingen II, 1980-1981, 11 932, nrs. 5-7, p. 64).
Begrip van de strekking van de ingestelde strafvervolging
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of de verdachte niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde strafvervolging te begrijpen; dat wil zeggen of hij volstrekt niet in staat is in deze procedure ‘partij te geven’ (Nota van wijzigingen, Handelingen II, 1980-1981, 11 932, nrs. 5-7, p. 63-64).
Die vraag wordt ontkennend beantwoord. De psychiater Boerboom heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat zijns inziens de verdachte begrijpt dat hij ter terechtzitting aanwezig is ter zake van het tenlastegelegde feit, maar dat de verdachte een andere kijk heeft op dat feit (het hof begrijpt: dan het openbaar ministerie en de rechtbank). De psycholoog Helvoirt heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de verdachte weet waarom hij gedetineerd is en dat in dat verband een strafzaak tegen hem loopt.
Het hof heeft ter terechtzitting van heden waargenomen dat de verdachte op onderdelen weliswaar verward en incoherent verklaart, maar ook dat hij zich heeft voorbereid op zijn verdediging, hetgeen onder meer is gebleken uit stellingen van de verdachte omtrent noodweer(exces) en jurisprudentie daaromtrent.
Het voorgaande dwingt tot de conclusie dat de verdachte de ingestelde strafvervolging begrijpt en – in elk geval tot op zekere hoogte – 'partij kan geven', als bedoeld in de hierboven genoemde Nota van Wijzigingen. Aan de voorwaarden voor schorsing van de vervolging is derhalve niet voldaan.
Strijd met artikel 6 van het EVRM
De raadsman heeft aangevoerd dat het voortzetten van de vervolging een schending van artikel 6 EVRM oplevert.
Het hof verwerpt dat verweer. Uit jurisprudentie van het Europese hof voor de rechten van de mens volgt dat in een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM de verdachte recht heeft op actieve participatie aan het strafproces. Dat betekent dat de verdachte op hoofdlijnen de aard van de strafprocedure dient te begrijpen, en zich dient te realiseren welke belangen op het spel staan, daaronder begrepen de gevolgen van een eventuele straf die wordt opgelegd. (EHRM, 15 juni 2004, S.C. t, Verenigd Koninkrijk, par. 29). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is dit het geval.
[red.]
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
[red.]