ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1795

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.113.210/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurrecht van de voormalig echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de man na de echtscheiding van partijen. De man is op 12 september 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2012, waarin de vrouw met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking als huurster van de echtelijke woning werd aangemerkt. De vrouw heeft op 29 oktober 2012 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 10 december 2012 ter terechtzitting behandeld.

De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd was tot het gebruik van de echtelijke woning, en de man diende deze te verlaten. In hoger beroep verzoekt de man om het huurderschap van de woning aan hem toe te wijzen, terwijl de vrouw verzoekt om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof moet beoordelen aan wie van partijen het huurrecht van de woning toekomt.

De man stelt dat hij momenteel in een tuinhuisje zonder woonbestemming woont, wat niet geschikt is voor langdurig verblijf met hun minderjarige kind. Hij heeft een sterke emotionele binding met de woning, die al vele jaren in zijn familie is. De vrouw betwist dit en stelt dat de man niet heeft aangetoond dat het tuinhuisje tijdelijke woonruimte is en dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om andere woonruimte te vinden.

Het hof overweegt dat beide partijen belang hebben bij het huurrecht van de woning, maar oordeelt dat de man een zwaarder belang heeft. De man heeft een langdurige emotionele band met de woning, die zijn ouderlijk huis is, en het hof kent hier meer gewicht aan toe. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de toewijzing van het huurrecht aan de vrouw en wijst het huurrecht van de woning aan de man toe, met ingang van 19 september 2013. De vrouw krijgt een termijn van zes maanden om andere woonruimte te vinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 19 maart 2013
Zaaknummer: 200.113.210/01
Zaaknummer eerste aanleg: 477528/FA RK 10-10546 (JK/WK)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. H.M.E. Hoekstra te Hilversum,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.H. Stork te Bussum.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 12 september 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 13 juni 2012 van de rechtbank Amsterdam met kenmerk 477528/FA RK 10-10546 (JK/WK).
1.3. De vrouw heeft op 29 oktober 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 10 december 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 2005 gehuwd. Hun huwelijk is op 26 september 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 juni 2012 in de registers van de burgerlijke stand.
Uit hun huwelijk is geboren [de minderjarige] [in] 2005. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft gedurende een week per twee weken van vrijdag na school tot vrijdag na school bij de man, alsmede de helft van de schoolvakanties.
2.2. Bij beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2010 en 20 april 2011 in de voorlopige voorzieningenprocedure is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat bij wijze van voorlopige voorziening de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [a] met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, op verzoek van de vrouw, bepaald dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking huurster van de echtelijke woning te [a] zal zijn.
Deze beschikking is eveneens gegeven op het verzoek van de man te bepalen dat hij met ingang van de datum van de echtscheidingsbeschikking met uitsluiting van de vrouw huurder zal zijn van de woning.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat het huurderschap van de echtelijke woning aan de [a] aan hem wordt toegewezen.
3.3. De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ter beoordeling van het hof ligt voor de vraag aan wie van partijen het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan de [a] (hierna ook: de woning) dient te worden toegewezen.
4.2. De man stelt dat hij thans in een tuinhuisje zonder woonbestemming woont. Deze ruimte is klein, illegaal, tijdelijk en niet geschikt om langdurig met [de minderjarige] te verblijven. Hij staat ingeschreven op het adres van zijn broer en schoonzus en heeft daar ook zijn postadres. Hij komt niet in aanmerking voor een sociale huurwoning en evenmin voor een urgentieverklaring. Nu de zorg voor [de minderjarige] bij helfte tussen partijen is verdeeld, heeft de man belang bij toewijzing van het huurrecht van de woning aan hem. Deze woning is voorts al vele jaren in de familie van de man; hij bezat het huurrecht van de woning al voordat hij in het huwelijk trad met de vrouw. Hij heeft ten slotte een sterke emotionele binding met de woning en de wijk, aldus de man.
4.3. De vrouw heeft het standpunt van de man gemotiveerd betwist en voert aan dat de man thans andere woonruimte heeft in de vorm van het tuinhuisje. Hij heeft niet aangetoond dat het om tijdelijke woonruimte gaat. Als de man dit niet geschikt vindt als woning, had hij zich moeten inspannen om andere woonruimte te vinden, hetgeen hij heeft nagelaten. De man verdient meer dan de vrouw en komt daarom makkelijker in aanmerking voor een huurwoning dan de vrouw, hij kan ook op duurdere woningen reageren. Zij voelt zich veilig in het huis en prettig in de buurt, aldus de vrouw.
4.4. Het hof overweegt als volgt.
Beide partijen hebben aangetoond dat zij belang hebben bij toewijzing van het huurrecht van de woning. Zij hebben hier samen ongeveer acht jaar gewoond en zijn beiden gehecht aan het huis en de buurt. Voorts zorgen zij beiden in gelijke mate voor [de minderjarige], die om de week bij de man of de vrouw verblijft.
De man stelt dat hij voorlopig niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning en dat hij niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. De vrouw heeft aangevoerd dat zij een uitkering heeft en de man een vaste baan, zodat moet worden aangenomen dat hij gemakkelijker dan zij andere woonruimte zal kunnen vinden. Het hof overweegt dat uit de door de man in hoger beroep in het geding gebrachte correspondentie met woningbouwverenigingen voldoende aannemelijk is geworden dat de man niet sneller dan de vrouw in aanmerking zal komen voor vervangende woonruimte. Uit de door de man in het geding gebrachte e-mail van 21 juni 2012 van Woningstichting Naarden, blijkt dat een vast inkomen geen grotere kans op een woning geeft dan een bijstandsuitkering terwijl uit de e-mail van 2 augustus 2012 van Dudok Wonen blijkt dat de man niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.
De vrouw stelt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tuinhuisje waar hij thans verblijft, tijdelijke woonruimte betreft. Het hof volgt de vrouw niet in deze stelling. De man heeft verklaard dat hij zich niet in de Gemeentelijke Basisadministratie kan inschrijven op het adres waar hij thans verblijft (het tuinhuis), omdat dit niet voor permanente bewoning bedoeld en geschikt is. Deze verklaring wordt ondersteund door de door de man in het geding gebrachte GBA-uittreksels, waaruit blijkt dat hij sinds 15 december 2010 zijn postadres heeft op het adres van zijn broer en sinds 23 november 2011 op datzelfde adres staat ingeschreven. Voorts blijkt uit een verklaring van de broer en schoonzus van de man dat de man tijdelijk in het schuurtje woont en dat het schuurtje niet bedoeld is voor permanente verhuur. De stelling van de vrouw dat niet aannemelijk is dat de man het schuurtje op korte termijn moet verlaten, doet aan het voorgaande niet af.
4.5. Het hof overweegt dat op grond van het voorgaande beide partijen belang hebben bij toewijzing van het huurrecht van de woning. Het hof overweegt echter voorts dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het de man is die de sterkste (emotionele) band heeft met de woning en de wijk. Immers, uit GBA-uittreksels blijkt dat de man het huis met zijn ouders en zijn broers en zussen vanaf 1959, toen de man vijf jaar oud was, heeft bewoond. De man heeft er aansluitend tot zijn zevenentwintigste jaar gewoond en vervolgens wederom vanaf zijn vierenveertigste jaar tot 17 november 2010, toen het gebruik van de woning bij voorlopige voorziening aan de vrouw werd toegewezen. De man heeft in 2003, na het overlijden van zijn vader, het zelfstandig huurrecht gekregen; de vrouw is in 2004 bij de man gaan wonen en is in 2005 uit hoofde van haar huwelijk met de man als medehuurster aangemerkt. Dat de vrouw evenals de man aan de woning gehecht is geraakt, acht het hof begrijpelijk, doch het hof kent aan de emotionele binding die de man -door de veel langduriger bewoning- met de woning heeft, mede in aanmerking nemend dat die woning zijn ouderlijk huis is, meer gewicht toe.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de man een zwaarwegender belang heeft dan de vrouw bij het huurrecht van de woning, zodat het hof dit aan de man zal toewijzen.
De vrouw zal, met ingang van de datum van deze beschikking, een termijn van zes maanden worden gegeven om andere woonruimte te vinden.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de toewijzing aan de vrouw van het huurrecht van de woning gelegen aan de [a], en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man met ingang van 19 september 2013 huurder zal zijn van de woning gelegen aan de [a];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2013.