ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1647

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
23-000002-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in de megazaak Megaliet: Diefstal met valse betaalpas en witwassen

In deze zaak, die bekendstaat als de megazaak Megaliet, heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980 en woonachtig te Eindhoven, werd beschuldigd van diefstal met behulp van een valse betaalpas en witwassen. De tenlastelegging omvatte onder andere het vervaardigen en voorhanden hebben van skimapparatuur en het witwassen van de inventaris van een schoonheidssalon. Het hof heeft overwogen dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij de in beslag genomen onderdelen van betaalapparaten voorhanden heeft gehad, omdat de bewijswaarde van de aangetroffen voorwerpen in de berging en de woonkamer niet voldoende was om de betrokkenheid van de verdachte aan te tonen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlasteleggingen die betrekking hadden op de skimapparatuur en het witwassen van de saloninventaris, omdat er onvoldoende bewijs was voor een criminele herkomst van de goederen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met valse sleutel van geldbedragen van een bankrekening van een slachtoffer, en aan schuldheling van een gestolen computer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het betalingsverkeer, dat essentieel is voor het vertrouwen in de financiële transacties in de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000002-12
Datum uitspraak: 27 mei 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-529141-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
adres: [adres].
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1, 2, 3, 6, 7, eerste variant, voor wat betreft [slachtoffer 1] en 8 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 en 10 april en 13 mei 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot 8 december 2009 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Eindhoven en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een stof(fen) en/of voorwerp(en) en/of gegeven(s), te weten elektronica voor het kopiëren van magneetstrippen, althans skimmingdevice en/of skimapparatuur, heeft/hebben vervaardigd en/of heeft/hebben ontvangen en/of zich heeft/hebben verschaft en/of heeft/hebben verkocht en/of heeft/hebben overgedragen en/of voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die bestemd was/waren voor het opzettelijk valselijk opmaken en/of vervalsen van (een) betaalpas(sen) en/of (een) waardekaart(en) en/of enige andere voor het publiek beschikbare kaart(en) en/of voor het publiek beschikbare drager(s) van identiteitsgegevens, bestemd voor het verrichten en/of verkrijgen van betalingen en/of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, zulks met het oogmerk om zichzelf of een ander te bevoordelen;
5.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2008 tot 8 december 2009, te Amsterdam en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte, en/of zijn mededader(s) telkens een of meer voorwerpen (te weten onder meer de inventaris van een schoonheidssalon) en/of geldbedragen (ter hoogte van in ieder geval 149.950,00 euro), althans enig geldbedrag, heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, althans hiervan gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - onmiddellijk of middelijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
7.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2007 tot 11 oktober 2007 te Eindhoven en/of Amsterdam en/of Zandvoort en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen (van in totaal ongeveer 72.410,74), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een of meer bank(en) en/of aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of een of meer andere personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een of meer valse en/of vervalste betaalpassen en/of (de daarbij behorende) pincode(s);
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2007 tot 11 oktober 2007 te Eindhoven en/of Amsterdam en/of Zandvoort en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer banken en/of een of meer casinobedrijven en/of een of meer winkelbedrijven heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen (van in totaal ongeveer 72.410,74 euro) en/of een of meer goederen, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als de rechthebbende(n) van een of meer bankrekeningen door middels gebruikmaking van een valse en/of vervalste betaalpas geld op te nemen en/of betalingen te verrichten bij een/of meer geldautomaten en/of een of meer casinobedrijven en/of een of meer winkelbedrijven, waardoor een of meer banken en/of een of meer casinobedrijven en/of een of meer winkelbedrijven werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
9.
hij op of omstreeks 08 december 2009 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een computer (merk Apple G5 met serienummer CK526JB1RU2) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. In het bijzonder zal het hof in navolging van de rechtbank de zinsnede “op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2008 tot 8 december 2009”, zoals onder 2 ten laste gelegd, verbeterd lezen, in die zin dat het hof begrijpt: “op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2008 tot en met 8 december 2009”.
Bezien in het licht van het dossier kan namelijk niet anders zijn bedoeld dan dat 8 december 2009 ook binnen die periode valt, nu op die datum de doorzoekingen op de adressen die in het vooronderzoek centraal hebben gestaan hebben plaatsgevonden en de tenlastelegging ziet op handelingen met betrekking tot hetgeen bij die doorzoekingen is aangetroffen. De verdachte heeft dit kunnen begrijpen en blijkens hetgeen ter verdediging is aangevoerd begrepen en wordt hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof ten aanzien hetgeen onder 4 en 5 ten laste is gelegd tot een andere beslissing komt dan de rechtbank en ten aanzien van hetgeen onder 7 en 9 ten laste is gelegd komt tot een andere bewezenverklaring en motivering daarvan dan de rechtbank. Het hof komt eveneens tot een andere strafoplegging en strafmaatoverweging dan de rechtbank.
Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
Op 8 december 2009 is de woning waar de verdachte op dat moment verbleef aan de [A-straat] te Eindhoven doorzocht. Daarbij zijn verschillende goederen in beslag genomen, waaronder zeven witte passen uit een open kast in de woonkamer, een bruine kartonnen doos uit de berging en een rode schoenendoos uit de trapkast in de woonkamer. In voormelde dozen bevonden zich diverse onderdelen die qua uiterlijke kenmerken zeer sterk overeenkwamen met onderdelen van een mobiel betaalapparaat van het type Xentissimo. Voorts bevond zich in een van de dozen een onderdeel (aangeduid als onderdeel 9 in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant T221 van 28 juli 2010 in bijlage E van het algemeen relaas) waarin diverse uitsparingen, gaten, soldeercontacten en geleidende verbindingen waren aangebracht. Dit onderdeel was geen origineel onderdeel van voornoemd betaalapparaat en kon direct onder het originele toetsenbord-overlay daarvan geplaatst worden. Dit maakt dat dit onderdeel zeer waarschijnlijk bestemd en vervaardigd was voor skim-doeleinden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen onderdelen van betaalapparaten, aangetroffen in de kartonnen dozen en de 7 witte passen voorwerpen zijn in de zin van artikel 234 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en dat de tenlastelegging hierop het oog heeft. Nu deze voorwerpen zijn aangetroffen in de woonkamer, heeft de verdachte deze voorhanden gehad. Het onder 4 ten laste gelegde dient daarom bewezen te worden verklaard, aldus de advocaat-generaal.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte, voor zover hij al wetenschap had van de aanwezigheid van de dozen bij hem thuis, wist wat zich daarin bevond. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt het volgende.
Voorop wordt gesteld dat de voorwerpen en gegevens als bedoeld in artikel 234 Sr in de tenlastelegging nader zijn omschreven als ‘elektronica voor het kopiëren van magneetstrippen, althans skimmingdevice en/of skimapparatuur.’ Naar het oordeel van het hof kunnen de in beslag genomen 7 passen niet als zodanige voorwerpen of gegevens worden aangemerkt. Het ten laste gelegde voorhanden hebben daarvan kan derhalve niet bewezen worden verklaard.
Ervan uitgaand dat de hiervoor genoemde onderdelen van betaalapparaten en het hiervoor vermelde onderdeel 9, gelet op de aard van de overige bij de verdachte aangetroffen voorwerpen, kunnen worden aangemerkt als behorend tot skimapparatuur, is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte deze onderdelen van skimapparatuur voorhanden heeft gehad.
Daarbij is van belang de vindplaats van de onderdelen. Uit het dossier blijkt dat deze zijn aangetroffen in een rode schoenendoos in de trapkast in de woonkamer en in een bruine doos in de berging. Voor de waardering van de bewijsmiddelen is de plaats van aantreffen relevant omdat de bewijswaarde van processen-verbaal waarin bevindingen ter zake worden gerelateerd, in de twee onderscheiden gevallen aanzienlijk verschilt.
Het hof overweegt dat een trapkast in de woonkamer een plaats is waarvan een bewoner geacht mag worden de inhoud te kennen. Dit kan echter niet worden gesteld ten aanzien van voorwerpen die zijn aangetroffen in een berging, te minder ingeval de bewoner, zoals in casu, nog niet lang in de betreffende woning verblijft.
Nu uit het proces-verbaal van bevindingen voornoemd en ook overigens in het dossier niet blijkt wat de vindplaats is van de respectieve onderdelen (het dossier spreekt over de inhoud van de twee dozen gezamenlijk), kan een nadere waardering en weging door het hof niet worden uitgevoerd ten gevolge waarvan een beoordeling van het voor bewezenverklaring vereiste opzet evenmin kan plaatsvinden. De stelling van de advocaat-generaal dat de apparaatonderdelen zijn gevonden in de woonkamer vindt geen steun in het dossier. Aldus kan niet worden bewezen dat de verdachte deze onderdelen voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal op grond van het voorgaande van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde
Bij de doorzoeking van de woning aan de [A-straat] te Eindhoven, waar de verdachte ten tijde van deze doorzoeking woonachtig was, is een SD-kaart aangetroffen met daarop foto’s van de inrichting van schoonheidssalon Esthetica de Baronnes; deze is in beslag genomen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de inventaris op basis van die foto’s alsmede op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige A] en [getuige B] op € 30.000,- kan worden geschat. Nu niet is gebleken van voldoende legale inkomsten bij de verdachte of zijn partner [naam partner], tevens medeverdachte in deze zaak, kan het niet anders dan dat die inventaris van de schoonheidssalon van criminele herkomst is.
De raadsman heeft betwist dat de inventaris € 30.000,- waard zou zijn. De verdachte zou het laserapparaat zo nu en dan hebben gehuurd. Verder zou de verdachte een eigen vermogen hebben gehad (€ 3.000,- in 2007) en geld hebben verdiend met klusjes. De verdediging heeft verzocht om de verdachte vrij te spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Bij de beoordeling van de tenlastelegging dient als uitgangspunt te worden genomen dat er geen direct bewijs voor door de verdachte gepleegde brondelicten aanwezig is, waarvan de opbrengsten een zodanige omvang hebben dat deze kunnen worden gerelateerd aan de in de tenlastelegging genoemde waarde van de inventaris. Evenmin kan als vaststaand worden aangenomen dat de verdachte een vorm van strafbare betrokkenheid heeft gehad bij door anderen gepleegde delicten welke kunnen worden aangemerkt als de bron voor de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen.
Bij deze stand van zaken dient de toetsing door de zittingsrechter de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat het laserapparaat van het merk Lightsheer, door getuige [getuige A] geschat op een waarde van € 25.000,-, het grootste aandeel moet hebben gehad in de omvang van de inventaris van de schoonheidssalon.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2013 verklaard dat dit apparaat zo nu en dan door hem werd gehuurd van een handelaar in Duitsland.
Het hof stelt vast dat het apparaat niet is aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning. Evenmin is dit gebeurd tijdens de doorzoeking van de schoonheidssalon op 10 december 2009.
Reeds hierom kan van dit laserapparaat, daargelaten het antwoord op de vraag welke de financiële betrokkenheid van de verdachte bij de schoonheidssalon is geweest, naar het oordeel van het hof niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het een bestanddeel van het vermogen van de verdachte is geweest. Dit leidt tot de slotsom dat een vermoeden van witwassen niet op het voorhanden hebben van dit laserapparaat kan worden gebaseerd.
Overigens is naar het oordeel van het hof geen sprake van zodanig waardevolle voorwerpen die deel hebben uitgemaakt van de inventaris van de salon dat deze een witwasvermoeden rechtvaardigen.
Dit leidt het hof tot de slotsom dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het witwassen van de inventaris van de schoonheidssalon.
Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden geacht dat de verdachte een strafbare betrokkenheid heeft gehad bij het voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en derhalve dient hij eveneens te worden vrijgesproken van het witwassen daarvan.
De conclusie luidt dat de verdachte daarom van het onder feit 5 ten laste gelegde geheel moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder 7 en 9 ten laste gelegde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 7 en 9 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
7.
hij op tijdstippen in de periode van 28 juni 2007 tot 11 oktober 2007 te Eindhoven en elders in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een valse betaalpas en daarbij behorende pincode
en
hij op tijdstippen in de periode van 28 juni 2007 tot 11 oktober 2007 te Eindhoven en elders in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen een bank heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid zich voorgedaan als de rechthebbende van een bankrekening door middels gebruikmaking van een valse betaalpas geld op te nemen en betalingen te verrichten bij geldautomaten en/of een winkelbedrijf, waardoor een bank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
9.
hij op 8 december 2009 te Eindhoven een computer (merk Apple G5 met serienummer CK526JB1RU2) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 7 en 9 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
De gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in:
- in het dossier bevindt zich een aangifte van [slachtoffer 3], wonende te Eindhoven, die op 11 oktober 2007 heeft verklaard dat meer bedragen (in totaal € 4.163,99) van haar girorekening met nummer 963791 zijn afgeschreven door pintransacties in Eindhoven en Zundert (zaaksdossier 22, pagina 1153 e.v.). Uit een bankafschrift van die [slachtoffer 3] betrekking hebbend op voornoemd rekeningnummer blijkt dat zij op 27 september 2007 een geldbedrag van € 128,93 heeft gepind bij Albert Bezorgservice en dat kort daarna de genoemde bedragen van haar rekening zijn afgeschreven (zaaksdossier 22, pagina 1157);
- de verdachte heeft van 4 juni 2007 tot 3 december 2007 bij Albert Bezorgservice, vestiging Rotterdam, gewerkt (zaaksdossier 22, pagina 9). Ter terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2013 heeft de verdachte verklaard dat hij in dat verband ook in Eindhoven boodschappen bezorgde, waarbij hij overigens de kanttekening plaatste gedurende kortere tijd aldaar werkzaam te zijn geweest;
- op 8 december 2009 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het verblijfadres van de verdachte aan de [A-straat] te Eindhoven, waarbij in een parfumdoosje in een open kast in de woonkamer een aantal pinbonnen is aangetroffen. Uit onderzoek van Equens blijkt dat deze pinbonnen gekoppeld kunnen worden aan een betaalautomaat van voormelde vestiging van Albert Bezorgservice (zaaksdossier 22, pagina 1085);
- op twee van die pinbonnen stond het rekeningnummer van aangeefster [slachtoffer 3] vermeld. Op de achterzijde van één van deze pinbonnen waren de postcode en het huisnummer van [slachtoffer 3] en een vermoedelijke pincode geschreven. Op de voorzijde van de andere bon was met een pen een ‘6’ geschreven (zaakdsdossier 22, pagina 1135 e.v.);
- in hetzelfde parfumdoosje als waar voornoemde pinbonnen zijn aangetroffen, bevonden zich ook een aantal witte passen met magneetstrip. Op een van die passen stonden de NAW- en bankgegevens van aangeefster [slachtoffer 3]. Voorts stond op deze pas een ‘6’ geschreven (zaaksdossier 22, pagina 1138);
- de verdachte heeft op 9 december 2009 bij de politie over deze valse betaalpassen verklaard dat het best zou kunnen dat hij deze wel eens heeft aangeraakt (zaaksdossier 22, pagina 2023).
Voorgaande feiten en omstandigheden zijn, in onderling verband en samenhang bezien, zeer belastend voor de verdachte. Dit belastende karakter is in het bijzonder daarin gelegen dat de ten laste gelegde valse sleutel, waarvan het gebruik direct een voltooide diefstal oplevert, onder de verdachte is aangetroffen. Bovendien wijzen de aangetroffen pinbonnen erop dat de verdachte een vorm van betrokkenheid heeft gehad bij de verwerving dan wel vervaardiging van de valse sleutel. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij, nu hij het ten laste gelegde heeft ontkend, een afdoende en redengevende verklaring geeft die zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde uitsluit.
Een dergelijke verklaring heeft de verdachte echter niet kunnen geven.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2013 heeft de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze pinbonnen en valse betaalpassen. Evenmin weet hij hoe deze in de woning aan de [A-straat] te Eindhoven zijn terechtgekomen.
Gelet op het feit dat de pinbonnen en de valse betaalpassen tezamen in één doosje zijn aangetroffen in een open kast in de woonkamer, zijnde een plaats waar men als bewoner regelmatig pleegt te komen, acht het hof deze verklaring niet geloofwaardig en schuift het deze terzijde. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking het feit dat de pinbonnen kunnen worden gekoppeld aan een betaalautomaat van een vestiging van Albert Bezorgservice in Rotterdam, voor welke vestiging de verdachte werkzaam is geweest, en de eerdere verklaring van de verdachte dat hij de valse betaalpassen mogelijk wel eens heeft aangeraakt.
Nu de verdachte ook overigens geen afdoende en redengevende verklaring heeft kunnen geven die zijn strafbare betrokkenheid als dader bij het ten laste gelegde uitsluit, terwijl dit onder de gegeven omstandigheden wel van hem mocht worden verlangd, is het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, doch alleen voor zover sprake is van diefstal met valse sleutel ten aanzien van geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 3].
Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte door het hiervoor bewezen verklaarde de toenmalige Postbank heeft opgelicht, alwaar aangeefster [slachtoffer 3] haar rekening hield. Doordat de verdachte zich door gebruikmaking van een valse betaalpas heeft voorgedaan als de rechthebbende van de rekening van [slachtoffer 3] heeft hij die bank telkens bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Dat geen direct bewijs voorhanden is voor door de verdachte verrichte uitvoeringshandelingen, zoals door de raadsman ten verwere is aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af.
Tot slot overweegt het hof in dit verband dat de stellingen van de verdachte dat de kast in de woonkamer niet open maar gesloten was en dat hij alleen in de zomer van 2007 bij AH Bezorgservice heeft gewerkt, van geen enkele onderbouwing zijn voorzien.
Diefstal met valse sleutel van geldbedragen afkomstig van de bankrekeningen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen, omdat het in deze gevallen ontbreekt aan een samenhangend geheel van aangetroffen voorwerpen die in hun onderling verband beschouwd de vereiste bewijskracht hebben, zoals dit zich in het geval van [slachtoffer 3] wel voordoet. De verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, nu hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat de Apple computer van de broer van zijn vriendin afkomstig is en dat hij deze persoon in verband bracht met strafbare feiten. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij er 99 procent zeker van was dat deze laptop gestolen zou zijn (zaaksdossier 40, pagina 20049).
Onder die omstandigheden rustte op de verdachte een onderzoeksplicht naar de herkomst van deze computer. De verdachte heeft dit nagelaten. Nu uit het dossier blijkt dat de computer inderdaad is gestolen, is sprake van schuldheling.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 7 en 9 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
en
oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 9 bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 7 en 9 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 4, 5, 7 en 9 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 4, 5 en 9 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan fraude door met een valse betaalpas meerdere geldbedragen van de rekening van aangeefster [slachtoffer 3] op te nemen dan wel goederen ten laste van die rekening aan te schaffen. Dergelijke kennelijk door winstbejag ingegeven gedragingen leiden tot ontwrichting van het voor het maatschappelijke verkeer zo belangrijke betalingsverkeer. Het betalingsverkeer van deze tijd brengt met zich dat bedragen onder andere worden gepind bij mobiele pinautomaten. Een ieder in de samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat dit een beschermde financiële transactie is. Verdachte heeft eraan bijgedragen dat dit vertrouwen is geschaad. Het delict treft in eerste instantie rekeninghouders, die plotseling zien dat geld van hen is opgenomen. Ook treft het banken, die doorgaans de schade van de rekeninghouders vergoeden.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling. Hiermee heeft hij bijgedragen aan instandhouding van een markt voor de handel in van misdrijf afkomstige goederen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 maart 2013 is de verdachte eerder veroordeeld.
Verder zal het hof toepassing geven aan artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu er sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van het onder 7 in twee varianten bewezen verklaarde.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslissingen ten aanzien van het beslag
Onder de verdachte is een aantal voorwerpen in beslag genomen, waaronder een compactdisc met daarop gegevens over kaartlezers, de reeds genoemde bruine en rode doos met inhoud en de 7 valse betaalpassen (nummers 4, 7, 8 en 10 op de beslaglijst).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat deze voorwerpen verbeurd worden verklaard. De overige voorwerpen die in beslag zijn genomen onder de verdachte dienen te worden bewaard voor de rechthebbende.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De voorwerpen genoemd onder 4 en 10 (compactdisc en 7 valse bankpassen) zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten aangetroffen. Zij behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De overige voorwerpen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende dan wel te worden teruggegeven aan de verdachte. Het hof overweegt in dit verband dat de verdachte over de voorwerpen onder nummer 11, 13 en 14 heeft verklaard dat deze hem toebehoren dan wel dat dit uit de stukken van het geding kan worden opgemaakt. Ten aanzien van de overige voorwerpen kan een dergelijke constatering niet worden gedaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 55, eerste lid, 57, 311, 326 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 2, 3, 6, 7, eerste variant, voor wat betreft [slachtoffer 1] en 8 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 7 en 9 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 7 en 9 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van feit 7:
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de nummers 4 en 10 van de aangehechte beslaglijst.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de nummers 1 tot en met 3, 5 tot en met 9 en 12.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de nummers 11, 13 en 14 van de aangehechte beslaglijst.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 mei 2013.