parketnummer: 23-002819-12
datum uitspraak: 11 april 2013
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 3 februari 2012 in de strafzaak onder parketnummer 14-810311-07 tegen
[de verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende op het [adres],
thans [gedetineerd].
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Alkmaar vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18, 21 en 28 maart 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2000 tot en met 31 december 2004 in/vanuit Bulgarije en/of Duitsland en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(de, op dat moment, in een zwakke economische en/of financiële en/of psychische en/of sociale positie verkerende) [A.P.] met het oogmerk om die [A.P.] in een ander land, te weten in Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor (een) derde(n) tegen betaling,
(in Bulgarije) heeft/hebben benaderd en/of aangeboden en/of voorgesteld en/of overgehaald, in ieder geval heeft/hebben aangeworven, om zich in Nederland beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor (een) derde(n) tegen betaling en/of (vervolgens) met dat oogmerk daartoe die [A.P.] (per autobus) vanuit Bulgarije (via Duitsland) heeft/hebben medegenomen naar Nederland;
Feit 2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2000 tot en met 31 december 2004 in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Deventer en/of in de gemeente Leeuwarden en/of in de gemeente Utrecht, in ieder geval in/vanuit Nederland en/of Bulgarije en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
[A.P.] en/of [N.G.], (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft/hebben bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of (voor) (een) derde(n) tegen betaling en/of onder voornoemde omstandigheid/heden enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [A.P.] en/of [N.G.], zich daardoor tot het verrichten van die seksuele handelingen beschikbaar stelde(n);
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de seksuele handelingen van (een) ander(en), genaamd [A.P.] en/of [N.G.], met en/of voor (een) derde(n) tegen betaling, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten, althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [A.P.] en/of [N.G.], zich door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) werd(en) gedwongen en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding werd(en) bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die seksuele handelingen;
en/of
[A.P.] en/of [N.G.], (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft gedwongen dan wel door misbruik vanuit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft/hebben bewogen, hem/hen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [A.P.] en/of [N.G.], met en/of voor (een) derde(n) te bevoordelen;
terwijl dat feit/die feiten zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft/hebben gehad;
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
met betrekking tot die [A.P.] (in voornoemde periode):
(- in Bulgarije)
- terwijl die [A.P.] zich in een zwakke economische en/of financiële en/of psychische en/of sociale positie bevond en/of die in Nederland niet bekend was en/of die onbekend was met de wijze en/of de omstandigheden waaronder er in Nederland (zelfstandig) in de prostitutie gewerkt kan worden en/of de Nederlandse en/of Engelse taal niet of nauwelijks machtig was
* een liefdesrelatie en/of een vertrouwensband met die [A.P.] opgebouwd en/of die [A.P.] ingepalmd en/of die [A.P.] misleid door die [A.P.] werk (als kok) in Duitsland te beloven en/of door die [A.P.] toe te zeggen met betrekking tot dit werk alles voor haar te zullen betalen en/of regelen en/of
* (per autobus) met die [A.P.] een reis gemaakt van Bulgarije naar Duitsland en/of
(- in Duitsland)
* die [A.P.] zich in een van hem/hen afhankelijke situatie laten bevinden door haar niet te laten beschikken over haar paspoort/identiteitsdocumenten en/of
* die [A.P.] voorgehouden dat zij de door hem/hen gemaakte kosten diende terug te betalen en/of
* die [A.P.] in de prostitutie laten werken en/of
* die [A.P.] gedreigd te vermoorden als ze zou weigeren in de prostitutie te gaan werken en/of
* die [A.P.] mishandeld en/of
* de bewegingsvrijheid van die [A.P.] in grote mate ingeperkt en/of
* die [A.P.] een of meer ke(e)r(en) verkracht en/of seksueel misbruikt en/of
* klanten voor die [A.P.] geregeld en/of
* die [A.P.] van/naar haar werkplek gebracht/opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
* voor die [A.P.] bepaald welke handelingen zij diende te verrichten en/of welk tarief en/of werktijden zij diende te hanteren en/of
* het door die [A.P.] in de prostitutie verdiende geld van haar afgenomen en/of laten afnemen en/of doen afstaan en/of
* die [A.P.] (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht gehouden en/of doen geloven dat ze (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht werd gehouden en/of
* (per auto) met die [A.P.] een reis gemaakt van Duitsland naar Groningen in Nederland en/of
(- in Nederland)
* die [A.P.] zich in een van hem/hen afhankelijke situatie laten bevinden door haar niet te laten beschikken over haar paspoort/identiteitsdocumenten en/of
* die [A.P.] voorgehouden dat zij de door hem/hen gemaakte kosten diende terug te betalen en/of
* die [A.P.] in de prostitutie laten werken en/of
* een woonadres en/of een werkplek voor die [A.P.] geregeld en/of laten regelen en/of
* die [A.P.] van/naar haar werkplek gebracht/opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
* voor die [A.P.] bepaald welke handelingen zij diende te verrichten en/of welk tarief en/of werktijden zij diende te hanteren en/of
* het door die [A.P.] in de prostitutie verdiende geld van haar afgenomen en/of laten afnemen en/of doen afstaan en/of
* die [A.P.] (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht gehouden en/of doen geloven dat ze (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht werd gehouden en/of
* die [A.P.] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
* bepaald en/of geregeld en/of laten regelen, dat die [A.P.] (onvrijwillig) een abortus heeft ondergaan en/of
* die [A.P.] een of meer ke(e)r(en) verkracht en/of seksueel misbruikt en/of
* die [A.P.] mishandeld en/of
* die [A.P.] bedreigd en/of
* die [A.P.] doen geloven, dat zij een deel van de opbrengst van haar prostitutiewerk zou gaan ontvangen en/of
* die [A.P.] doen geloven, dat hij, verdachte, geld voor haar in bewaring hield en/of
* die [A.P.] voorgewend, dat zij inmiddels genoeg verdiend had om een appartement in Bulgarije te kunnen kopen en/of haar (vervolgens) meegedeeld, dat zij nog een jaar diende te werken om de verbouwing van het (door hem, verdachte, uitgekozen) appartement te kunnen bekostigen (zulks terwijl het feitelijk eigendom van het appartement nimmer aan haar, [A.P.], is overgedragen) en/of
* door zijn/hun (intimiderende) gedrag en (voortdurende) controle die [A.P.] grote angst ingeboesemd met betrekking tot het welzijn van die [A.P.] en/of haar familie en/of
* (aldus) op enigerlei (andere) wijze, misbruik gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht dat verdachte en/of zijn mededader(s) over die [A.P.] had(den);
II) met betrekking tot die [N.G.] (in voornoemde periode):
(- in Bulgarije)
- terwijl die [N.G.] zich in een zwakke economische en/of financiële en/of psychische en/of sociale positie bevond en/of die in Nederland niet bekend was en/of die onbekend was met de wijze en/of de omstandigheden waaronder er in Nederland (zelfstandig) in de prostitutie gewerkt kan worden en/of de Nederlandse en/of Engelse taal niet of nauwelijks machtig was -
* een vertrouwensband met die [N.G.] opgebouwd en/of die [N.G.] ingepalmd en/of die [N.G.] misleid, door die [N.G.] voor te spiegelen, dat zij in Nederland in de prostitutie veel geld kon verdienen en/of door haar toe te zeggen behulpzaam te zijn bij het vinden van werk in de prostitutie in Nederland en/of
* een paspoort voor die [N.G.] geregeld en/of laten regelen en/of
* die [N.G.] een of meer ke(e)r(en) verkracht en/of seksueel misbruikt en/of
* (per vliegtuig) met die [N.G.] een reis gemaakt van Bulgarije naar Nederland en/of
(- in Nederland)
* die [N.G.] zich in een van hem/hen afhankelijke situatie laten bevinden door haar niet te laten beschikken over haar paspoort/identiteitsdocumenten en/of
* die [N.G.] voorgehouden dat zij de door hem/hen gemaakte kosten diende terug te betalen en/of * die [N.G.] in de prostitutie laten werken en/of
* een woonadres en/of een werkplek voor die [N.G.] geregeld en/of laten regelen en/of
* die [N.G.] van/naar haar werkplek gebracht/opgehaald en/of laten brengen en/of laten ophalen en/of
* voor die [N.G.] bepaald welke handelingen zij diende te verrichten en/of welk tarief en/of werktijden zij diende te hanteren en/of
* het door die [N.G.] in de prostitutie verdiende geld van haar afgenomen en/of laten afnemen en/of doen afstaan en/of
* die [N.G.] (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht gehouden en/of doen geloven dat ze (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht werd gehouden en/of
* die [N.G.] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
* die [N.G.] doen geloven, dat zij een deel van de opbrengst van haar prostitutiewerk zou gaan ontvangen en/of
* die [N.G.] doen geloven, dat hij, verdachte, geld voor haar in bewaring hield en/of
* die [N.G.] mishandeld en/of
* die [N.G.] bedreigd en/of
* die [N.G.] een of meer ke(e)r(en) verkracht en/of seksueel misbruikt en/of
* door zijn/hun (intimiderende) gedrag en (voortdurende) controle die [N.G.] grote angst ingeboesemd met betrekking tot het welzijn van die [N.G.] en/of haar familie en/of
* (aldus) op enigerlei (andere) wijze, misbruik gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht dat verdachte en/of zijn mededader(s) over die [N.G.] had(den);
Feit 3:
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2001 tot en met 1 juli 2001 te Groningen door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [A.P.] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A.P.], hebbende verdachte die [A.P.] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [A.P.] duwde/bracht, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte de BH en het slipje van het lichaam van die [A.P.] af heeft (stuk)getrokken en/of die [A.P.] aan haar haren heeft beetgepakt en/of die [A.P.] met zoveel kracht aan haar haren heeft getrokken dat die [A.P.] met haar hoofd vast kwam te zitten in/tussen het hoofdeinde van het bed (waarop zij lag) en/of (daarna) die [A.P.] een of meerdere ke(e)r(en) heeft geschopt en/of (met een broeksriem) heeft geslagen en/of (vervolgens) - terwijl die [A.P.] op haar buik op een bed lag - met zijn, verdachtes, volle gewicht op die [A.P.] is gaan liggen en/of (aldus) voor die [A.P.] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Feit 4 primair:
hij op of omstreeks 15 april 2002, in elk geval op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2002 tot en met 30 april 2002 in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, als doen pleger aan een persoon, te weten [A.P.], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten: de afdrijving van een vrucht), heeft toegebracht, door voor die [A.P.] opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, tegen haar wil te regelen, dat zij bij een als willoos werktuig gebruikte kliniek, een behandeling heeft ondergaan waardoor haar zwangerschap werd afgebroken;
feit 4 subsidiair:
hij op of omstreeks 15 april 2002, in elk geval op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2002 tot en met 30 april 2002, in de gemeente Groningen, [A.P.], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkhe(i)d(en) gericht tegen die [A.P.], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte voor die [A.P.] geregeld, dat zij, tegen haar wil, een behandeling heeft ondergaan waardoor haar (door hem, verdachte, verwekte) zwangerschap werd afgebroken, terwijl zij zich, door het dominante gedrag van hem, verdachte, niet vrijwillig aan deze behandeling heeft kunnen onttrekken;
Feit 5:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 14 juni 2007 in de gemeente Amsterdam, in ieder geval in/vanuit Nederland en/of Bulgarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
[V.D.] (telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [V.D.] heeft, heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [V.D.];
en/of
[V.D.] (telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstrandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [V.D.] heeft, heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel door voornoemde middelen enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die [V.D.], zich beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten;
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van die [V.D.];
en/of
[V.D.] (telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [V.D.] heeft, heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van die [V.D.];
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
met betrekking tot die [V.D.] (in genoemde periode):
* die [V.D.] in de prostitutie laten werken en/of
* voor die [V.D.] bepaald en/of laten bepalen welke handelingen zij diende te verrichten en/of welk tarief en/of welke werktijden zij diende te hanteren en/of
* het door die [V.D.] in de prostitutie verdiende geld van haar afgenomen en/of laten afnemen en/of doen afstaan en/of
* die [V.D.] (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht gehouden en/of doen geloven dat ze (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht werd gehouden en/of
* die [V.D.] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en/of bij ongesteldheid en/of bij ziekte te werken in de prostitutie en/of
* die [V.D.] bedreigd en/of
* door zijn/hun (intimiderende) gedrag en (voortdurende) controle die [V.D.] grote angst ingeboesemd met betrekking tot het welzijn van die [V.D.] en/of haar familie en/of
* (aldus) op enigerlei (andere) wijze, misbruik gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, dat verdachte en/of zijn mededader(s) over die [V.D.] had(den);
Feit 6:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 14 juni 2007 in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Deventer en/of in de gemeente Leeuwarden en/of in de gemeente Utrecht en/of in de gemeente Amsterdam, in elk geval op een of meer plaatsen in Nederland, en/of in Bulgarije en/of in Duitsland heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of een of meer van de volgende perso(o)n(en)
[G] en/of [I] en/of [V] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van:
* mensenhandel, als bedoeld in artikel 250a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273a Wetboek van Strafrecht (oud) en/of 273f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder ander bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees);
* (zware) mishandeling (met voorbedachte rade), als bedoeld in artikel 300 en/of 303 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling met voorbedachte rade uit een gedwongen abortus bij een prostituee bestond en/of die mishandeling onder andere bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen van (meerdere) personen (prostituees);
* verkrachting als bedoeld in artikel 242 Wetboek van Strafrecht, waarbij die verkrachting onder meer bestond uit het tegen de wil van de prostituee(s) afdingen van seksueel contact;
* oplichting als bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht (onder andere door het regelen van schijnhuwelijken voor het verkrijgen van verblijfsvergunningen voor prostituees);
* bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht (onder andere het bedreigen van prostituees en/of hun familieleden);
* handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie (onder andere het voorhanden hebben/tonen van (een) vuurwapen(s)).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in aanvulling op de door haar gevoerde verweren, die in de kern gelijkluidend zijn aan de verweren die in eerste aanleg zijn gevoerd, aangesloten bij de door de raadsman van [I] gevoerde verweren. Kort gezegd, heeft de raadsvrouw aldus betoogd dat sprake is van ernstige vormverzuimen, die ieder op zich en in onderling verband bezien dermate ernstig zijn dat dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Deze fouten hebben betrekking op
a- de selectie van tapgesprekken;
b- de wijze van verhoor van de aangeefsters;
c- de wijze van omgang met vermeende slachtoffers;
d- de verbaliseringsplicht;
e- het gebruik van de tolken;
f- de inzet van bestuursrechtelijke prostitutiecontrole in het opsporingsonderzoek;
g- de rechtshulpverzoeken;
h- onrechtmatige observaties.
De fouten zijn slechts in beperkte mate hersteld. Door de fouten is inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan, zodat niet meer gesproken kan worden van een fair trial als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM ). Daarnaast is sprake van zeer fundamentele en ernstige inbreuken waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft betoogd dat het verweer moet worden verworpen en daarbij verwezen naar het oordeel van de rechtbank op dit punt.
Het oordeel van het hof
De verweren zijn in de kern, met op hoofdlijnen dezelfde onderbouwing, ook in eerste aanleg gevoerd. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust en neemt dat over.
Hetgeen de verdediging als kritiek op het oordeel van de rechtbank naar voren heeft gebracht is onvoldoende onderbouwd en legt onvoldoende gewicht in de schaal om aan dat oordeel af te kunnen doen. Overigens miskent deze kritiek dat de rechtbank niet gehouden was op elk afzonderlijk voorbeeld uit de onderbouwing van de verdediging in te gaan.
Voor zover is geklaagd dat de rechtbank ten aanzien van het onderdeel internationale rechtshulp niet of onvoldoende/onjuist heeft gerespondeerd op de in dat verband gevoerde verweren en in het bijzonder de verweren dat
I de rechtshulpverzoeken in het onderzoek Sierra in strijd met de aanwijzing niet via het LIRC/de IRC’s zijn gelopen en in strijd met de aanwijzing geen bestand is aangelegd of bijgehouden, waarin de ingewilligde en/of geweigerde verzoeken zijn opgenomen;
II het aanvullend proces-verbaal van Boon van 16 november 2008 geen volledig beeld geeft van de uitwisseling tussen de liaisonofficier en het onderzoeksteam en de daadwerkelijk verleende bijstand aan het opsporingsteam door de Bulgaarse autoriteiten;
III er schending heeft plaatsgevonden van artikel 39, tweede lid, Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO) nu het openbaar ministerie aan diverse vorderingen (onder meer tot doorzoeking, observatie en telefoontap) informatie ten grondslag heeft gelegd en daarmee als bewijsmiddel heeft gebruikt, die was verkregen via de liaisonofficier en waarvoor op dat moment nog geen toestemming was verleend door de bevoegde Bulgaarse justitiële autoriteiten;
IV er schending heeft plaatsgevonden van artikel 39, eerste lid, SUO en/of artikel 552i Wetboek van Strafvordering (Sv) ten aanzien van rechtshulpverzoeken betreffende grensbewegingen, foto’s, GBA-gegevens en telefoonnummers, nu daartoe dwangmiddelen dienden te worden toegepast;
geldt het volgende.
Allereerst geldt als uitgangspunt dat de SUO betrekking heeft op de samenwerking tussen staten. Deze beoogt niet aanspraken te creëren voor een verdachte ten opzichte van één van de overeenkomst sluitende partijen, indien de overeenkomst niet is nageleefd. In zoverre kan een verdachte zich dan ook niet beroepen op gebreken bij de naleving van de SUO, in het bijzonder niet wanneer de samenwerking verder is gegaan dan in de betreffende bepalingen is voorzien.
Verder geldt dat de rechtbank wel degelijk heeft vastgesteld dat er geen schending van artikel 39 eerste en tweede lid van de SUO heeft plaatsgevonden en dat door de rechtbank diverse overwegingen zijn gewijd aan de wijze van rechtshulpverlening.
In zoverre missen de verweren dan ook feitelijke grondslag. Overigens kunnen zij noch op zichzelf noch in samenhang met andere verweren leiden tot de conclusie dat voor zover al fouten zijn gemaakt daarmee inbreuk is gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan, zodat niet meer gesproken kan worden van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM of dat sprake is van zeer fundamentele en ernstige inbreuken waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt. Het hof passeert deze verweren dan ook.
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Op 25 april 2006 ontving het Mensenhandel Interventieteam Groningen een melding van uitbuiting van Bulgaarse prostituees door een Bulgaarse man. Naar aanleiding hiervan heeft het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel onderzoek verricht. Dit onderzoek kreeg de naam “Sierra”.
In het Siera-onderzoek spelen de volgende personen, die zoals uit diverse verklaringen is gebleken met hun voor-, achter- of bijnaam worden aangeduid, een rol. Deze namen worden hieronder fonetisch weergegeven.
Het betreft de navolgende personen:
[de verdachte]: [de verdachte]
[I]: [I]
[AdeE]: [AdeE]
[G]: [G]
[V]: [V].
Voor zover in processen-verbaal de namen zijn aangeduid met een andere schrijfwijze dan hiervoor vermeld wordt dat in de weergave ervan in dit arrest verbeterd opgenomen.
Bij de stukken bevindt zich een fotobijlage onderzoek Sierra . In diverse processen-verbaal zijn daaruit aan foto’s voorgehouden aan verdachten en/of getuigen. Tenzij anders is vermeld wordt telkens naar foto’s uit deze bijlage verwezen.
Het dossier bevat diverse verklaringen van de bij het Sierra-onderzoek betrokken vrouwen. Daarbij is een duidelijk onderscheid te maken tussen de vrouwen die aangifte hebben gedaan, te weten [Z.C.], [N.G.], [V.L.] en [A.P.], en de vrouwen die dat niet hebben gedaan, te weten [M.C.], [M.D.], [A.D., [V.D.], [G.I.], [A.K.] en [V.S.].
Het wettelijk kader met betrekking tot mensenhandel
Aan de verdachte is onder meer ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, mensenhandel. Gedurende de in de tenlastelegging vermelde pleegperioden is de wettelijke delictsomschrijving in het Wetboek van Strafrecht (Sr) enkele malen gewijzigd.
De strafbepalingen, voor zover van belang in de onderhavige zaak, houden kort en zakelijk weergegeven, het volgende in.
In de periode 1 oktober 2000 tot 31 december 2004 was seksuele uitbuiting strafbaar gesteld in artikel 250a Sr. Per 1 oktober 2002 is een kleine wijziging van de delictsomschrijving van kracht geworden die in dit verband buiten beschouwing kan blijven. Met ingang van 1 januari 2005 zijn de bepalingen inzake seksuele uitbuiting, die tot dan toe waren opgenomen in de titel betreffende misdrijven tegen de zeden, in een aanmerkelijk gewijzigde redactie als artikel 273a Sr opgenomen in de titel betreffende misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Daarbij is het begrip “mensenhandel”, dat tot 1 oktober 2000 in de voorloper van artikel 250a Sr (250ter Sr) in de delictsomschrijving was opgenomen, geherintroduceerd. Een vernummering tot artikel 273f Sr, in werking getreden op 1 september 2006, heeft geen inhoudelijke wijziging gebracht in de bepaling zelf.
In bovengenoemde bepalingen is onder meer strafbaar gesteld, voor zover thans van belang en met abstrahering van de verschillen in redactie van de bepalingen, het, met toepassing van dwangmiddelen, verrichten van handelingen, ertoe leidend dat een persoon zich prostitueert. Daarnaast is strafbaar gesteld het trekken van voordeel uit gedwongen vormen van prostitutie en het met gebruik van een van de in artikel 273f, eerste lid, sub 1, Sr genoemde middelen dwingen dan wel bewegen van een prostituee (een deel van) de opbrengst van (niet gedwongen) prostitutie af te staan.
Onder dwangmiddelen worden alle in artikel 273f, eerste lid, sub 1, Sr genoemde middelen verstaan: dwang, geweld of een andere feitelijkheid, bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie, misleiding en het geven of ontvangen van betalingen of voordelen.
In de tekst van het eveneens van toepassing zijnde artikel 250a, eerste lid, sub 1, Sr is sprake van de middelen: geweld, een andere feitelijkheid, bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misleiding.
Het aanwenden van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat (hierna telkens:) de prostituee in een uitbuitingssituatie belandt dan wel dat haar wordt belet zich daaraan te onttrekken. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat instemming met seksuele uitbuiting niet in de weg hoeft te staan aan de bewezenverklaring van die uitbuiting, (onder meer) indien een van deze middelen is gebruikt.
Evenmin is de omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was als prostituee dan wel na afloop daarvan als prostituee werkzaam is gebleven een beletsel voor een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van de prostituee is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn geweest van zodanige dwang of druk dat voor de prostituee geen andere keuze meer mogelijk was.
Tot slot mag de rechter (mede) uit de omstandigheden afleiden dat sprake is van misleiding of van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht.
De referentie voor de beoordeling van de vraag of sprake is van vrijwilligheid is de “gemiddelde mondige prostituee in Nederland”, die zo lijkt te zijn verondersteld, zelf bepaalt waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt. Daar tegenover staat de prostituee die feitelijk niet de mogelijkheid heeft zich te onttrekken aan exploitatie ten gevolge van het gebruik van geweld- of andere dwang- en drukmiddelen, of die wordt misleid.
Ten slotte is nog van belang dat bij de in artikel 250a, eerste lid, sub 2, Sr (en artikel 273f, eerste lid, sub 3, Sr) genoemde gedragingen, te weten het aanwerven, medenemen of ontvoeren van iemand met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, de inzet van dwangmiddelen niet is vereist. Dus ook al gaat de betrokkene vrijwillig mee, het enkele medenemen of aanwerven is al strafbaar.
De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Een nadere invulling wordt door de Hoge Raad echter niet gegeven met de motivering dat de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling van het concrete geval vergt.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid allereerst, dat voldoende is dat de bewezenverklaring als geheel door meer dan één bewijsmiddel wordt geschraagd, waaronder dient te worden verstaan dat er, buiten de getuigenverklaring, een tweede onafhankelijke bewijsgrond bestaat. Deze tweede bewijsgrond kan direct inhoudelijk betrekking hebben op één of meer onderdelen van de tenlastelegging, maar dit is niet noodzakelijk. In geval van een meer indirect verband tussen de eerste en de tweede bewijsgrond wordt de deugdelijkheid van de bewijsconstructie bepaald door de motivering die de rechter ervoor heeft gegeven.
De aard van de ten laste gelegde feiten en de besloten context waarin dit type misdrijven doorgaans wordt gepleegd brengen met zich dat aanvullend bewijs regelmatig bestaat in ondersteunende verklaringen die zijn gebaseerd op mededelingen die de betrokken aangeefsters of slachtoffers over de feiten of over de verdachte ten overstaan van derden hebben gedaan dan wel telecommunicatieverkeer van of over de betrokkenen. Het hof zal dit aanvullend bewijs zorgvuldig dienen te wegen.
Feit 4 primair en subsidiair
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor hetgeen hem onder feit 4 primair is ten laste gelegd. De advocaten-generaal hebben tot bewezenverklaring gerekwireerd. De raadsvrouw heeft op in de pleitnota nader uiteengezette gronden bepleit dat de verdachte ter zake het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Kort samengevat heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de stukken in het dossier geen steun bieden voor de stelling van [A.P.] dat zij door de verdachte is gedwongen een abortus te ondergaan. Bovendien zijn de verklaringen van [A.P.] (ook op dit punt) op essentiële onderdelen dusdanig onjuist en inconsistent, dat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het hof acht, met de raadsvrouw, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 primair en subsidiair is ten laste gelegd en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat [A.P.] op 15 april 2002 in Groningen een abortus heeft ondergaan. Haar verklaring dat dit tegen haar wil en onder dwang van de verdachte is geschied, waaruit strafbare betrokkenheid van de verdachte kan worden afgeleid, staat evenwel op zichzelf en vindt geen steun in ander bewijsmateriaal. Het hof is van oordeel dat aldus in het onderhavige geval niet aan het bewijsminimum is voldaan.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor hetgeen hem onder feit 5 met betrekking tot [V.D.] is ten laste gelegd. De advocaten-generaal hebben tot bewezenverklaring gerekwireerd.
De raadsvrouw heeft op in de pleitnota nader uiteengezette gronden bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 5 ten laste is gelegd. Kort samengevat heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de verklaringen van [V.D.] volgt dat zij zelfstandig en vrijwillig de beslissing heeft genomen om in Nederland in de prostitutie te gaan werken, dat zij als prostituee niet is uitgebuit en dat uit de tapgesprekken, die voor meerdere interpretaties vatbaar zijn, het tegendeel niet kan blijken.
Het hof overweegt in dit verband als volgt.
[V.D.] heeft verklaringen afgelegd bij de politie op 14 juni 2007, bij een notaris in Bulgarije op 16 juli 2007 en bij de rechter-commissaris op 3 juni 2008. Op het punt van de - kort gezegd - seksuele uitbuiting heeft zij steeds verklaard dat zij een relatie had met de verdachte, maar dat zij vóórdat zij hem leerde kennen al in de prostitutie in Duitsland werkzaam was, dat de verdachte noch iemand anders haar heeft gedwongen als prostituee te werken en dat zij door de verdachte noch door een ander is gedwongen verdiensten uit haar werk als prostituee aan hem of aan een ander af te geven.
Naar het oordeel van het hof dient in een geval als het onderhavige, waarin [V.D.] meermalen stellig heeft verklaard dat zich geen uitbuiting heeft voorgedaan, ondubbelzinnig ander bewijs voorhanden te zijn, wil een bewezenverklaring kunnen volgen. Het hof stelt vast dat de zich in het dossier bevindende telefoongesprekken waarnaar de advocaten-generaal in het requisitoir hebben verwezen, niet aan die kwalificatie voldoen. Bij hetgeen de rechtbank op dit punt heeft vastgesteld wreekt zich dat bij de weergave van de bewijsmiddelen niet is gekozen voor een letterlijke weergave van de telefoongesprekken. Uit de letterlijke weergave blijkt immers weliswaar dat [V.D.] tegenover andere prostituees, onder wie met name [A.K.], klaagt over het gebrek aan werk, vermoeidheid en pijn in haar benen, niet blijkt daaruit dat de verdachte met toepassing van dwangmiddelen handelingen heeft verricht waardoor zij zich is gaan (of is blijven) prostitueren dan wel anderszins is uitgebuit.
Het hof acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten aanzien van [V.D.] is ten laste gelegd en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 en 2
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen [A.P.] niet alleen ten aanzien van details dermate tegenstrijdig en daarmee onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn, maar ook op essentiële onderdelen. Haar verklaringen dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs.
De verklaringen van [A.P.] vinden bovendien geen steun in ander bewijsmateriaal, waardoor niet voldaan is aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv. Immers, de verklaringen van [V.L.] zijn volstrekt onaannemelijk en wat [A.P.] betreft onbetrouwbaar. Haar verklaringen dienen om die reden eveneens te worden uitgesloten van het bewijs. Ten aanzien van [N.G.] geldt dat zij van alles heeft verklaard, maar dat zij niets concreets heeft gehoord of gezien. Ook haar verklaringen bieden derhalve geen steun aan de verklaringen van [A.P.].
De verklaringen van [N.G.] zijn onbetrouwbaar en dienen om die reden te worden uitgesloten van het bewijs. Ook hier geldt dat zij niet alleen over details inconsistent heeft verklaard, maar juist op essentiële onderdelen. Vaststaat dat zij tegen de politie heeft gelogen. Bovendien had zij een motief om valse aangifte te doen. Voorts vinden haar verklaringen geen steun in ander bewijsmateriaal, waardoor niet voldaan is aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[A.P.] heeft in de periode van 25 juli 2003 (aangifte) en 27 februari 2008 zes verklaringen afgelegd bij de politie en is in 2008 drie keer als getuige gehoord bij de rechter-commissaris.
[N.G.] heeft in de periode van 24 juni 2005 (aangifte) en 21 november 2007 vijf verklaringen afgelegd bij de politie en is in 2008 een keer als getuige gehoord bij de rechter-commissaris.
[V.L.] heeft op 13 maart 2006 een informatief gesprek gehad met de politie, waarvan een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt met een puntsgewijze weergave van hetgeen zij heeft verklaard. Op 27 november 2006 heeft zij aangifte gedaan bij de politie en in 2008 is zij twee keer als getuige gehoord bij de rechter-commissaris.
Aan de raadsvrouw kan worden toegegeven dat de door [A.P.], [N.G.] en [V.L.] gegeven verklaringen niet altijd op alle onderdelen consistent zijn en bovendien niet op alle onderdelen overeenkomen met door de anderen gegeven verklaringen.
Bij die stand van zaken kan vastgesteld worden dat onderdelen van de afgelegde verklaringen onjuist en dus onbetrouwbaar moeten zijn. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd brengt dit echter niet mee dat daarom alle onderdelen van de afgelegde verklaringen en dus de desbetreffende verklaringen in hun geheel, wegens onbetrouwbaarheid terzijde moeten worden gesteld. Voor zover onderdelen in die verklaringen ondersteuning vinden in onderdelen van andere verklaringen of ander bewijsmateriaal acht het hof het verantwoord daaruit bewijs te putten dat de gang van zaken ook aldus is geweest. Het spreekt voor zich dat het hof met behoedzaamheid gebruik maakt van de in deze zaak afgelegde (onderdelen van) verklaringen.
Op hoofdlijnen houden de verklaringen van [A.P.] en [N.G.] het volgende in.
[A.P.] heeft kort na haar achttiende verjaardag, terwijl zij in een financieel penibele situatie verkeerde, in Bulgarije [G] en [de verdachte] ontmoet. Zij hebben haar overgehaald om in het buitenland te gaan werken. Zij is vervolgens vanuit Bulgarije via Duitsland naar Groningen (Nederland) gereisd, alwaar zij omstreeks juni 2001 is aangekomen. [de verdachte] heeft haar verteld dat zij als prostituee moest gaan werken. Zij woonde in Groningen in een huis met een aantal mensen, onder wie [D.K.], [K.P.] en [I] die tezamen in een kamer verbleven en [de verdachte], die samen met haar en later ook [N.G.] in een andere kamer verbleven. [de verdachte] en [I] werkten voor [G]. Zij hielden de meisjes in de gaten. [A.P.] moest het door haar verdiende geld aan [de verdachte] afdragen. Zij heeft gezien en gehoord dat ook [N.G.] het door haar verdiende geld aan [de verdachte] moest afgeven. Zij heeft gezien dat [de verdachte] het geld vervolgens aan [G] gaf. [G] kwam meestal een keer per maand om het geld op te halen. Toen de Bulgaarse vrouwen niet meer in Groningen konden werken, is [N.G.] naar Leeuwarden gegaan en [A.P.] en [de verdachte] naar Frankrijk. Na een korte periode in Frankrijk is [A.P.] omstreeks juli 2002 in Alkmaar gaan werken voor [G]. Zij is toen in een huis gaan wonen met [G] en [V.L.].
[N.G.], die in een financieel penibele situatie verkeerde, heeft [G] in Bulgarije ontmoet. Hij wilde haar helpen met het vinden van werk in de prostitutie in Nederland. Zij is daartoe met hem naar Groningen afgereisd. Zij heeft ongeveer een half jaar als prostituee voor [G] in Groningen gewerkt. Zij woonde in een appartement in Groningen met een aantal mensen. Ook de andere meisjes, die in het huis woonden, werkten voor [G] op dezelfde plek als waar zij werkzaam was. In gesprekken met andere meisjes hoorde [N.G.] dat zij ook hun geld moesten afstaan aan [G]. [de verdachte] en [I] werkten voor [G]. Zij waren er altijd. Als een van de mannen boodschappen moesten doen, nam de ander het over. Een van hun tweeën was altijd aanwezig om op de meisjes te letten. [de verdachte] en [I] woonden bij de meisjes in huis. [de verdachte] was voor [A.P.] en [N.G.], [I] voor [D.K.] en [K.P.].
[de verdachte] schreef elke dag in een boekje wat [A.P.] en [N.G.] verdienden. Hij gaf het geld dat zij verdienden aan [G]. Toen de Bulgaarse vrouwen niet meer in Groningen konden werken, is [N.G.] naar Leeuwarden gegaan.
De verklaringen van [A.P.] en [N.G.], die gedurende een periode van ongeveer zes maanden samen (met anderen) in het appartement in Groningen hebben verbleven, zijn op hoofdlijnen gelijkluidend en vinden steun in elkaar.
Daarnaast vinden die verklaringen steun in de verklaringen van anderen.
[V.L.] en [Z.C.] hebben verklaard dat zij in Bulgarije met [G] in contact zijn gekomen en dat hij hen heeft bewogen om in het buitenland te gaan werken al dan niet in de prostitutie, waarna zij zijn afgereisd en in Nederland terecht zijn gekomen. Zij hebben het door hun verdiende geld aan [G] moeten afgeven. De verklaring van [A.P.] met betrekking tot haar reisbeweging vanuit Bulgarije via Duitsland naar Nederland en later nog naar Frankrijk vindt steun in de verklaring van de verdachte.
[D.K.] en [K.P.] bevestigen hetgeen [A.P.] en [N.G.] hebben verklaard omtrent het appartement in Groningen, namelijk dat [A.P.], [N.G.] en [de verdachte] in de ene kamer woonden en [D.K.], [K.P.] en [I] in een andere kamer. Ook bevestigen zij dat [A.P.] en [N.G.] in Groningen werkzaam waren als raamprostituee, hetgeen overigens steun vindt in het feit dat [A.P.] en [N.G.] in die periode in Groningen als zelfstandigen stonden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
De verklaringen van [A.P.] en [N.G.] vinden ook overigens steun in de verklaringen van [V.L.].
[V.L.] heeft - voor zover hier relevant - terwijl zij samen met [G] in Alkmaar verbleef, van [G] gehoord dat de meisjes het door hun verdiende geld aan [de verdachte] en [I] gaven. Zij heeft [G] horen bellen met [de verdachte] en [I] over de verdiensten van [A.P.], [D.K.] en [K.P.] en zij heeft gezien dat [de verdachte] en [I] (in Alkmaar) geld aan [G] hebben overhandigd.
Het hof acht het, gelet op het voorgaande, verantwoord de verklaringen van [A.P.] en [N.G.] te bezigen voor het bewijs. Hetgeen de raadsvrouw overigens nog naar voren heeft gebracht, vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en/of wordt verworpen onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervoor ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen heeft overwogen.
Ten aanzien van feit 6
De raadsvrouw heeft betoogd dat in het dossier ten aanzien van de verdachte onvoldoende bewijs te vinden is dat hij op welke wijze ook zou hebben deelgenomen aan een criminele organisatie. Primair dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken van het onder feit 6 ten laste gelegde. Subsidiair dient hij te worden vrijgesproken voor de periode van deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2000 tot en met 23 april 2007.
Het hof overweegt als volgt.
Wettelijk en juridisch kader (criminele) organisatie
Aan de verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Artikel 140, eerste lid, Sr luidt:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Aan deze strafbaarstelling ligt de gedachte ten grondslag dat de openbare orde beschermd dient te worden tegen organisaties die beogen misdrijven te plegen. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven, waarop de organisatie het oog heeft, zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen. Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven die door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Niet is vereist dat een deelnemer aan de organisatie enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Een persoon is strafbaar louter vanwege zijn (opzettelijke) deelneming aan die organisatie.
Volgens bestendige jurisprudentie moeten onder een organisatie en deelneming daaraan als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan:
Een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Niet is vereist dat het samenwerkingsverband steeds uit dezelfde personen bestaat of dat alle deelnemers elkaar kennen. Evenmin is vereist dat ten aanzien van alle deelnemers blijkt van een gestructureerde vorm van samenwerking met een of meer andere deelnemers aan de organisatie. Wel is vereist dat de deelnemers opzet hadden op het deelnemen aan deze organisatie, waartoe het voorwaardelijk opzet onvoldoende is. Daartoe dient vast komen te staan dat zij gedurende zekere tijd hebben samengewerkt met ten minste een van de andere deelnemers aan de organisatie en dat zij in zijn algemeenheid weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Die samenwerking dient voorts te hebben bestaan uit het hebben van een aandeel in -, of het leveren van een bijdrage aan gedragingen, die strekten tot verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Feitelijke invulling
Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
Uit de bewijsmiddelen komt het volgende beeld naar voren.
[G] heeft in Bulgarije jonge meisjes, die zich in een financieel lastige positie bevonden, geronseld om in Nederland te gaan werken. Eenmaal in Nederland werden zij in de prostitutie te werk gesteld en moesten zij het door hun verdiende geld aan [G] afstaan. Zo zijn [Z.C.] , geboren op [datum] te [plaats] (Bulgarije) en [V.L.] , geboren op [datum] te [plaats] (Bulgarije) in Nederland in de prostitutie terecht gekomen. Op een zelfde wijze zijn [A.P.], geboren op [datum] te [plaats] (Bulgarije) en [N.G.], geboren op [datum] te [plaats] (Bulgarije) in Bulgarije door [G] benaderd en meegenomen naar Nederland. Ook zij zijn in de prostitutie te werk gesteld en ook het door hun verdiende geld moesten zij afstaan.
Vanaf juni 2001 heeft [G] rollen toebedeeld aan [de verdachte] en [I]. Hun rol bestond uit het houden van toezicht en controle op de meisjes en het innen van het door die meisjes verdiende geld. [de verdachte] en [I] droegen dat geld (in ieder geval een deel daarvan) op hun beurt af aan [G]. De meisjes werden niet alleen gecontroleerd als zij aan het werk waren, maar ook buiten werktijd. Zij woonden in een huis: [de verdachte] met [A.P.] en [N.G.] in het ene deel en [I] met [K.P.] en [D.K.] in het andere deel. Hoewel in het algemeen gold dat [de verdachte] en [I] verantwoordelijk waren voor hun ‘eigen’ meisjes, dus [de verdachte] voor [A.P.] en [N.G.] en [I] voor [K.P.] en [D.K.], is gebleken dat zij hun controle- en toezichthoudende taken op straat als de meisjes aan het werk en in de gezamenlijke woning ook lieten uitstrekken tot de meisjes van die ander. Het hof leidt hieruit af dat sprake was van inwisselbaarheid van rollen en voorts dat [de verdachte] en [I] binnen de groep van [G] aldus een wezenlijke rol vervulden.
[A.P.] heeft ongeveer vanaf juni 2001 tot en met juli 2002 op deze wijze in Groningen gewoond en gewerkt, [N.G.] ongeveer vanaf januari 2002 tot en met juni 2002. Hieruit leidt het hof af dat tussen [G], [de verdachte] en [I] een samenwerkingsverband bestond dat een duurzaam karakter had en dat gestructureerd van aard was.
Het aldus duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband van [G] en de anderen had als oogmerk het plegen van mensenhandel. Dit volgt uit al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd. Niet blijkt dat de criminele organisatie ook tot oogmerk had het plegen van (zware) mishandeling (met voorbedachten rade) als bedoeld in artikel 300 en/of 303 Sr, verkrachting als bedoeld in artikel 242 Sr, oplichting als bedoeld in artikel 326 Sr, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in 285 Sr, het handelen in strijd met de wet wapens en munitie.
Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan bovenstaande criminele organisatie. Het bewijs van het (dubbele) opzet van de verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor over de rol en het handelen van de verdachte is overwogen.
Voorts was [G], naar uit het bovenstaande volgt, de leider van de organisatie.
Hetgeen de raadsvrouw overigens nog naar voren heeft gebracht, vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en/of wordt verworpen onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervoor ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen heeft overwogen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 maart 2001 tot en met 14 juni 2001 in Bulgarije en Duitsland en Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
de, op dat moment, in een zwakke economische en financiële positie verkerende [A.P.] met het oogmerk om die [A.P.] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling,
in Bulgarije heeft benaderd en vervolgens met dat oogmerk die [A.P.] vanuit Bulgarije via Duitsland heeft meegenomen naar Nederland.
ten aanzien van [A.P.]
hij in de periode van 1 juni 2001 tot en met 31 juli 2002 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen,
[A.P.] door misleiding en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling;
en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van [A.P.] met derden tegen betaling, terwijl verdachte en zijn mededader wisten, dat die [A.P.], door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht werd bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die seksuele handelingen;
en
[A.P.] telkens door misbruik vanuit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen, hen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [A.P.] met derden te bevoordelen;
immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader(s)
met betrekking tot die [A.P.] in voornoemde periode,
- terwijl die [A.P.] zich in een zwakke financiële positie bevond en zij in Nederland niet bekend was en zij onbekend was met de wijze en de omstandigheden waaronder er in Nederland in de prostitutie gewerkt kan worden en zij de Nederlandse en Engelse taal niet of nauwelijks machtig was -
- in Nederland
* die [A.P.] zich in een van hen afhankelijke situatie laten bevinden door haar niet te laten beschikken over haar paspoort/identiteitsdocumenten en
* die [A.P.] in de prostitutie laten werken en
* een woonadres en een werkplek voor die [A.P.] geregeld en/of laten regelen en
* het door die [A.P.] in de prostitutie verdiende geld doen afstaan en
* die [A.P.] onder controle en toezicht gehouden en
* die [A.P.] gedwongen, althans bewogen, om vele uren achter elkaar en bij ongesteldheid te werken in de prostitutie en
* door hun controle die [A.P.] angst ingeboezemd en
* aldus misbruik gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht dat verdachte en zijn mededaders over die [A.P.] hadden;
ten aanzien van [N.G.]
hij in de periode van 1 oktober 2001 tot en met 30 juni 2002 in de gemeente Groningen en in de gemeente Deventer en in de gemeente Leeuwarden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen,
[N.G.] door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling;
en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van [N.G.] met derden tegen betaling, terwijl verdachte en zijn mededader wisten, dat die [N.G.], door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht werd bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die seksuele handelingen;
en
[N.G.] telkens door misbruik vanuit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen, hen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [N.G.] met derden te bevoordelen;
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
met betrekking tot die [N.G.] in voornoemde periode:
- terwijl die [N.G.] zich in een zwakke financiële positie bevond en zij in Nederland niet bekend was en zij onbekend was met de wijze en de omstandigheden waaronder er in Nederland in de prostitutie gewerkt kan worden en zij de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig was -
- in Nederland
* die [N.G.] voorgehouden dat zij de gemaakte kosten diende terug te betalen en
* die [N.G.] in de prostitutie laten werken en
* een woonadres en een werkplek voor die [N.G.] geregeld en/of laten regelen en
* het door die [N.G.] in de prostitutie verdiende geld doen afstaan en
* die [N.G.] onder controle en toezicht gehouden
* die [N.G.] bewogen om vele uren achter elkaar in de prostitutie en
* die [N.G.] doen geloven, dat hij, verdachte, geld voor haar in bewaring hield en
* door hun controle die [N.G.] angst ingeboezemd en
* aldus misbruik gemaakt van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht dat verdachte en zijn mededaders over die [N.G.] hadden;
Feit 6:
hij in de periode van 1 maart 2001 tot en met 14 juni 2007 op plaatsen in Nederland en in Bulgarije heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en [G] en [I], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het telkens plegen van: mensenhandel, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen.
Hetgeen onder 1, 2 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De hierna als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn, voor zover niet anders aangegeven, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn - ook in hun onderdelen - telkens gebezigd tot het bewijs van het feit, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzit¬ting in hoger beroep van 18 maart 2013.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zake¬lijk weerge¬geven:
Ik word [de verdachte] genoemd. Ik had in de periode 2001/2002 een relatie met [A.P.]. Ik heb haar in Sliven (Bulgarije) leren kennen. Wij zijn met de bus van Bulgarije naar Duitsland gegaan. Wij verbleven in Hamburg. Dat is via een kennis gegaan. Daarna zijn we naar Nederland gegaan. Later zijn wij nog samen naar Frankrijk gegaan, naar Nice.
2. Een proces-verbaal van aangifte van [A.P.] van 25 juli 2003.
Ik woonde in Bulgarije samen met mijn moeder en mijn zusje. Mijn vader is al vier jaar dood. Mijn moeder ontvangt (omgerekend) ongeveer € 58,- per maand om van te leven. Daarvan moet zij zichzelf, mijn zus en mij onderhouden. Mijn moeder werkte bij een chemisch bedrijf. Daar heeft een ontploffing plaatsgevonden, sindsdien functioneren haar handen niet meer.
Kort na mijn achttiende verjaardag (het hof begrijpt: in maart 2001) ontmoette ik in Sliven te Bulgarije [G]. Hij is geboren in juli 1973. Drie dagen daarna ontmoette ik [de verdachte]. [de verdachte] bleek de beste vriend van [G]. Ik kreeg een relatie met [de verdachte]. Na de eerste ontmoeting hoorde [de verdachte] van mijn geldprobleem. Hij gaf mij € 10,00 om aan mijn moeder te geven. Ik dacht dat er eindelijk iemand was die ons zou helpen. Ongeveer een week later ontmoette ik [de verdachte] en [G]. Zij stelden mij voor met hen mee naar Duitsland te gaan. Ik kon daar als kok aan het werk. [G] zei dat hij alles zou betalen en zou regelen. Ik besloot te gaan. Ik heb mijn naam, pasfoto en geboortebewijs aan [G] gegeven en hij heeft een paspoort voor me opgehaald in Sofia. Ik kreeg het paspoort maar niet de geboorteakte, die heeft [G] nog steeds in bezit. Ik ben op 4 april 2001 met [de verdachte] en [G] naar Duitsland gegaan. We reisden per bus naar Hamburg. Voor we vertrokken had [G] mij goud, geld en een pistool laten zien. Hij heeft gezegd dat het een echt pistool was met echte kogels. Hij heeft in Bulgarije in mijn aanwezigheid met het wapen geschoten. In Hamburg gingen we naar het appartement van een vriend van [de verdachte]. Die nacht vertelde [de verdachte] mij dat ik niet zou gaan koken, maar in de prostitutie zou gaan werken. Ik zei dat dat niet de afspraak was. [de verdachte] zei dat het niet anders was en dat hij mij anders zou vermoorden. Na drie dagen moest ik aan het werk in een escortservice. Ik heb dat ongeveer een maand gedaan. Ik heb in die maand ongeveer DM 10.000,- verdiend. Ik heb dat geld aan [G] en [de verdachte] moeten geven. [G], [de verdachte] en ik hadden helemaal geen afspraken over het geld. Ze namen gewoon alles. Ik heb er niets van gezien. Ik was bang en voelde me opgesloten. Ik kon nergens naartoe. Ik had geen papieren en geen geld. Op een morgen werd er gezegd dat we naar Nederland zouden gaan. Ik vroeg wat we daar gingen doen. Ze zeiden dat ik daar achter het raam zou gaan werken. Ik wist helemaal niet wat dat was. Ik ben met [G] en [de verdachte] van Hamburg naar Groningen gegaan. In Groningen gingen we naar een appartement van een vriend van [G]. In dat appartement woonden drie jongens Pazo, Bizo en Kar. Er woonden ook vijf meisjes. Zij kwamen uit Rusland, Polen, Oekraïne en Bulgarije. De eerste keer dat ik aan het werk moest, moest ik met het Russische meisje mee. Daarna ging ik met de taxi maar ik was niet vrij om te gaan en te staan waar ik wilde want er gingen altijd mensen mee om me te bewaken en in de gaten te houden. In het begin wist ik helemaal niet wat ik moest doen achter het raam. Ik leerde van mijn klanten wat ik moest doen. Ik verdiende ongeveer ƒ 1.200,- per dag. Al het geld werd afgedragen aan [de verdachte]. Ik weet dat [de verdachte] het geld weer aan [G] gaf. Ik werkte zeven dagen per week. Ik had geen vrije dagen. Als ik ongesteld was, gebruikte ik een sponsje. Ik werkte ongeveer vijftien uur per dag. Ik heb ongeveer een jaar in Groningen gewerkt. Ik ben daar wel gecontroleerd en dan had ik geen paspoort bij me. Ik belde dan met [de verdachte] en dan kwam hij het brengen. Ik durfde niets tegen de politie te zeggen omdat de bewakers, “de dogs” door de straat liepen. [G] kwam eens per maand geld halen bij [de verdachte]. Ik heb ongeveer ƒ 200.000,- verdiend in Groningen. Ik heb daar niets van gezien. Ik heb [G] meerdere keren gevraagd of hij mijn moeder wat geld wilde geven. Mijn moeder vertelde dat zij af en toe geld van [G] kreeg. Hij kwam het persoonlijk bij haar brengen. Hij vertelde dan dat het goed met mij ging. Mijn moeder heeft ongeveer ƒ 1000,- gekregen. Op een gegeven moment mochten Bulgaarse meisjes niet meer werken in Groningen. Ik heb toen een maand niet gewerkt. Daarna ging ik in een andere straat in Groningen werken. Ik verdiende daar niet veel.
In juli 2002 ben ik met [de verdachte] naar Nice in Frankrijk gegaan. Ik moest op straat aan het werk. Het verdiende goed. Ik zei tegen [G] en [de verdachte] dat ik niet meer op straat wilde werken. Even later vonden ze een raam in Alkmaar. Dat was op 31 juli 2002. Ik verbleef in een appartement met [G]. [G] had [de verdachte] naar Bulgarije gestuurd. Ik zei tegen [G] dat het anders moest. Ik zei tegen hem, dat nu [de verdachte] uit beeld was, ik een 50-50 verdeling wilde. Dat vond hij te ver gaan. Hij stelde voor een 75-25 verdeling. Ik kon niet anders dan daarmee akkoord gaan. Ik bleef mijn geld afdragen aan [G]. Ik ben er vanuit gegaan dat hij het voor mij zou bewaren. In januari 2003 is [G] naar Bulgarije gegaan. Ik was toen alleen. Ik werkte als ik daar zin in had. Als ik geld verdiend had, stuurde ik het naar mijn moeder in Bulgarije. Van juli 2002 tot maart 2003 heb ik ongeveer € 100.000,- verdiend. Ik heb daar niets van gehad. In juli 2002 leerde ik [A.S.] kennen. Ongeveer vier maanden geleden ben ik bij A.S.] ingetrokken. Toen [G] dat hoorde zei hij dat ik beter niet terug kan gaan naar Bulgarije omdat hij me zal vermoorden. Ook mijn familie is niet veilig. Ik ben erg bang voor [G]. Niet alleen voor mezelf maar ook voor mijn familie. Ik weet dat [G] veel vrienden heeft en wapens. Tussen maart 2003 en nu heb ik [G] niet meer gezien.
3. Een proces-verbaal van aangifte van [A.P.] van 29 oktober 2003.
Ik heb in Bulgarije niet in de prostitutie gewerkt of contacten gehad met mensen die werkzaam zijn in de prostitutie. In Nederland zijn we naar Groningen gereden naar het [adres]. Daar heb ik [I], [D.K.] en [K.P.] ontmoet. [G] had geregeld dat ik achter de ramen kon werken. Mijn verdiensten moest ik allemaal afgeven aan [de verdachte]. Ik werd de hele dag in de gaten gehouden door [de verdachte] en [I]. Zij stonden op de hoek van de straat en lieten zich regelmatig zien. [de verdachte] en [I] werken voor [G]. Ik heb ongeveer één jaar in Groningen gewerkt. Na Groningen heb ik in Frankrijk gewerkt. Daarna heb ik mij op 31 juli 2002 bij de vreemdelingenpolitie in Alkmaar gemeld. [V.L.], [G] en ik woonden in Alkmaar met z’n drieën in een woning boven het sportcafé.
4. Een proces-verbaal van verhoor van [A.P.] van 29 juni 2007.
Toen ik met [de verdachte] in het appartement in Duitsland was, sprak ik de taal niet. Ik sprak alleen Bulgaars.
Ik ben in Groningen zwanger geraakt van [de verdachte]. [de verdachte] heeft [G] gebeld, omdat [G] altijd op de hoogte moest worden gehouden. [de verdachte] heeft tegen [G] gezegd dat ik van een klant zwanger was geworden. Een paar dagen later was de abortus geregeld. Ik werd door [de verdachte] naar een privékliniek in Groningen gebracht. [de verdachte] is niet met mij mee naar binnen gegaan. Ik moest alleen naar binnen. [de verdachte] had mij ƒ 260,- gegeven voor de abortus. Ik heb op de operatietafel gelegen, ze hebben mijn baarmoeder verdoofd en het kindje weggehaald. Het was niet mijn beslissing. Ik leefde in de situatie waarin ik geen eigen wil mocht hebben. Vanaf het moment dat ik gedwongen werd om in de prostitutie te werken, mocht ik nergens meer over beslissen. Na de abortus zijn [de verdachte] en ik teruggegaan naar het appartement. Ik hoorde [de verdachte] toen met [G] bellen. [de verdachte] moest net als de meisjes [G] bellen als er wat gebeurd was. De volgende dag moest ik weer aan het werk. Ik moest van [G] het geld terug verdienen van de dag van de abortus. Ik heb die dag een dubbele dienst gedraaid om het goed te maken.
U vraagt mij hoe ik weet of er papieren geregeld zijn om in Groningen als prostituee te kunnen werken.
Ik ging direct in het huis en het andere meisje was al in Groningen. Zij kende de kamerverhuurder al. Zij had geregeld dat hij een kamer zou vrijmaken. De politie is toen naar mijn raam gekomen. Ik moest een stempel hebben. Ik sprak de taal niet. Ik moest van [de verdachte] vertellen dat ik met de trein was gekomen. Ik heb de politie dat met handen en voeten uitgelegd omdat ik de taal niet sprak. De politie ging weg en een week later had ik mijn stempel. Na een jaar weken in Groningen moest ik een postbankrekening hebben en een advocaat en een sofinummer enzovoort. Ik moest zelfstandig ondernemer zijn. De baas van de kamerverhuur heeft mij uitgelegd wat ik moest doen. Ik begon in die tijd ook Engels te leren. De baas van de kamerverhuur heeft mij toen geholpen.
Tijdens het werk hadden we de volgende afspraken.
Na elke klant moest ik [de verdachte] bellen. Ik had een oude telefoon van [de verdachte] gekregen. Ik kreeg elke dag ƒ 15,00 om eten/drinken, sigaretten en de taxi van te betalen. Ik at een maaltijd op een dag.
[G] zei na een tijdje dat ik genoeg had verdiend om een appartement in Sliven te krijgen. Ik ben toen tien dagen op vakantie in Bulgarije geweest. Dat was op het eind van de 2,5 jaar die ik in de prostitutie heb gezeten. [de verdachte] en [G] hebben dat appartement aan mij laten zien. Het was een oud appartement. De muren en de vloer moesten opnieuw worden gemaakt en er zaten geen ramen in. In die tijd kostte een appartement € 15.000,-. Volgens [G] moest ik nog een jaar werken om het appartement te laten verbouwen. Ik ben met [G] bij een echte notaris geweest. Ik moest een papier tekenen. Er is tegen mij gezegd dat ik nu de eigenaar was van het appartement dat [G] mij had laten zien. Toen we later naar de auto liepen vroeg [G] om de papieren van het appartement. Hij was bang dat ik ze zou verliezen. Hij zou het voor mij bewaren zei hij. Ik kan niet meer aantonen dat ik een appartement heb.
5. Een proces-verbaal van verhoor van [A.P.] van 13 juli 2007.
Ik heb [I] voor het eerst in Groningen gezien. Dat was ongeveer in juni 2001. Ik werd toen door [de verdachte], [G] en [A.D.] naar Groningen gebracht. [G] vertelde dat er mensen voor hem werkten in Groningen en dat wij daar gingen logeren en werken. [I] werkte daar als bewaker. Hij zag eruit als een junk. Het was net in het begin dat hij ging verdienen. [I] gaf al het geld aan [G]. [G] vertelde dat [I] alles moest betalen, de huur en andere onkosten. [I] had helemaal niets. Toen de meisjes voor hem begonnen te werken en geld begonnen te verdienen, werd hij steeds dikker. Ik herken hem op foto 48 van de fotobijlage. [de verdachte] en [I] hadden een aantal meisjes werken. Zij moesten elke dag het verdiende geld doorgeven aan [G]. Ik heb [I] voor het laatst gezien toen wij uit Groningen weggingen. Er gingen in Groningen twee straten dicht. [G] heeft ons ([de verdachte] en mij) naar Frankrijk gestuurd. [I] ging met [D.K.] en [K.P.] naar Duitsland.
6. Een proces-verbaal van verhoor van [A.P.] van 27 februari 2008.
In de zomer van 2001 kwam [G] met een ander meisje, genaamd [N.G.]. Zij was van mijn leeftijd. [G] heeft haar onder de bescherming van [de verdachte] gelaten. [N.G.] ging naar Leeuwarden toen Bulgaarse vrouwen niet meer in Groningen mochten werken. [de verdachte], [N.G.] en ik sliepen in dezelfde kamer in het appartement. Er waren nog twee meisjes. Dat waren [D.K.] en [K.P.]. Wij vijven waren van [G].
7. Een proces-verbaal van verhoor van [A.P.] bij de rechter-commissaris op 25 juni 2008.
In het begin was [de verdachte] mijn vriend. Dat was de basis van onze relatie. We waren smoorverliefd op elkaar. [de verdachte] en ik spraken over onze toekomst. Ik zou in Duitsland in de keuken gaan werken.
Ik dacht dat ik in een keuken zou gaan werken. Ik spreek geen vreemde talen en heb geen diploma’s, Ik kende een paar woorden Duits en Engels in die tijd.
[de verdachte] moest in Nederland de meisjes in de gaten houden. Ik gaf mijn geld aan hem. Ik heb gezien en gehoord dat [N.G.] en Mary hun geld ook aan hem gaven. Ik heb gezien dat [de verdachte] het geld weer aan [G] gaf. [G] kwam meestal een keer per maand en haalde dan bij iedereen het geld op.
Als wij werkten, liepen [de verdachte] en [I] voortdurend in de straat of dronken ze koffie op de hoek. Ze hielden in de gaten of de meisjes werkten. Ik moest na elke klant [de verdachte] bellen om door te geven hoeveel ik had verdiend. Als ik twee uur geen klant had gehad werd ik gebeld en kreeg ik een hoop geschreeuw. Als [I] iets zag belde hij direct naar [de verdachte] of [G]. Daarna werd ik door hen gebeld dat ik iets gedaan had. [de verdachte] belde vaak om te zeggen dat [I] hem bepaalde dingen had verteld en dat ik er goed over na moest denken.
8. Een proces-verbaal van bevindingen van 26 maart 2007 opgemaakt door verbalisant.
Op 19 maart 2007 ontving ik, verbalisant Boom, per e-mail van het Regionaal Infocentrum Kennemerland (RIK) een uittreksel/inschrijving van de Kamer van Koophandel te Groningen ten name van: [A.P.], geboren op [datum] te Sliven (Bulgarije).
Hieruit bleek dat [A.P.] op 14 juni 2001 een eenmanszaak heeft ingeschreven met als handelsnaam “[A.P.]” op het [adres] te Groningen en met als bedrijfsomschrijving: het verrichten van prostitutiewerkzaamheden.
Ten aanzien van [N.G.]
9. Een proces-verbaal van aangifte van [N.G.] van 24 juni 2005.
Ik ben geboren op [datum] in [plaats] in Bulgarije. In Bulgarije in de stad Plovdid ontmoette ik [G] . Ik gaf hem te kennen dat ik in het buitenland geld wilde verdienen. Hij zei dat hij behulpzaam zou zijn met het vinden van werk in de prostitutie in Nederland. Ik had hier geen bezwaar tegen. Ik was op dat moment erg arm en wilde wat geld verdienen. Ik ben toen samen met hem met het vliegtuig naar Nederland gereisd. Dat was ongeveer drie jaar geleden in de winter. We zijn met de trein van Schiphol naar Groningen gegaan. [G] had in Groningen een huis waar ik kon verblijven, terwijl hij op zoek was naar werk voor mij. Na twee dagen had hij werk gevonden in Deventer. Ik moest achter het raam werken. Het geld dat ik als prostituee in die periode heb verdiend, moest ik aan [G] afstaan. Hij vertelde mij dat hij het geld zolang voor mij zou bewaren. Daarna heeft hij mij naar Groningen gebracht. Ik kwam toen in een huis met meisjes die ook in de prostitutie werkzaam waren. [G] heeft mijn Bulgaarse identiteitsbewijs afgenomen. Hij heeft mij verplicht om achter het raam te gaan werken in Groningen. Ik denk dat ik minstens een half jaar als prostituee in Groningen heb gewerkt. Ook de andere meisjes, die in het huis woonden, werkten voor [G] op dezelfde plek als waar ik werkzaam was. In gesprekken met andere meisjes hoorde ik dat zij ook hun geld moesten afstaan aan [G]. Ook ik moest al het geld dat ik verdiende afstaan aan [G]. Ik kreeg per dag ongeveer 15 euro om drinken en sigaretten van te kopen. De rest van het geld was voor hem. [G] had een aantal mensen die voor hem werkzaam waren en die toezicht hielden. Die mensen hielden toezicht op de meisjes die werkzaam waren. Zij pakten ook geld van de meisjes af om dit vervolgens aan [G] te geven. Na ongeveer een half jaar werd de raamprostitutie in Groningen stopgezet. Ik ben toen samen met een ander meisje naar Leeuwarden overgebracht om daar als raamprostituee te gaan werken. Daar ben ik verliefd geworden op een van mijn klanten. Hij heeft mij opgehaald. Via hem ben ik in een club in Zwolle terechtgekomen.
10. Een proces-verbaal van verhoor van [N.G.] van 29 juni 2005.
[G] heeft een zwart pistool. Ik heb dit pistool in Bulgarije gezien.
Toen ik voor [G] werkte, werkten er twee mannen voor hem, [de verdachte] en [I]. Zij woonden in het zelfde appartement in Groningen als wij. Er waren meer meisjes werkzaam voor [G]: [A.P.], [D.K], en [meisje]. [meisje] is maar kort gebleven en door [G] ergens anders heen gebracht. [meisje] is weggelopen. Ik heb haar niet meer gezien.
Ik ben net voor 2002 voor het eerst voor [G] gaan werken. Hij heeft mij in eerste instantie geholpen met het verkrijgen van een paspoort. Ook heeft hij de reis naar Nederland betaald. In Nederland hoorde ik dat ik voor zijn bemiddeling ƒ 10.000,- moest betalen. Ik heb eerst in Deventer gewerkt. Daarna moest ik naar Groningen.
11. Een proces-verbaal van verhoor van [N.G.] van 21 november 2007.
Ik sta nog steeds achter hetgeen ik in mijn aangifte op 24 juni 2005 en mijn verklaring van 29 juni 2005 heb verklaard. Ik wist in Bulgarije helemaal niets van prostitutie, ik wist niet eens wat het was. Ik kom uit een kleine stad in Bulgarije. Toen ik in Deventer in de prostitutie ging werken, kreeg ik een telefoon van [G], voor als hij mij wilde bereiken. [G] heeft mij verteld wat ik in de vitrine moest doen. [G] zei dat ik niet weg kon en dat iedereen wist dat ik voor hem werkte. Hij wist gelijk als er wat gebeurde. In het begin geloofde ik hem niet. Maar hij wist echt precies hoeveel mensen er waren gekomen. Ik moest hem na elke klant bellen. Als ik hem niet belde, belde hij mij wel. Ik maakte op een gegeven moment vrienden in Deventer. Daarom mocht ik daar niet meer werken van [G]. Hij nam mij toen mee naar Groningen. Daar waren die andere twee mannen.
De twee jongens die in Groningen voor [G] werkten waren er altijd. Je kon niets doen. Dat was ook zo voor de andere meisjes. De vriendin van [I] had vertrouwen gekregen want zij ging niet weg. Zij kon doen wat ze wilde. Een meisje heette [D.K.], de ander [K.P.]. Die twee meisjes waren altijd samen. Er was nog een meisje. Zij heette [A.P.] ). Zij was de vriendin van [de verdachte]. Zij waren al heel lang bij [G]. En er was een meisje genaamd [A.D.]. De jongens die voor [G] werkten moesten boodschappen doen en op ons letten. Zij sliepen in hetzelfde huis als wij. [de verdachte] was voor ons. Hij bemoeide zich met [A.P.], mij en nog een ander meisje. Hij schreef elke dag in een boekje wat wij verdienden. Hij gaf het geld dat wij verdienden aan [G]. [I] hield zich meer met [D.K.] en [K.P.] bezig. Hij sliep in dezelfde kamer als zij.
U toont mij foto 2a van de fotobijlage. Dat is [de verdachte].
U toont mij foto 43 van de fotobijlage. Dat is [I].
Dat zijn voor [G] belangrijke mensen.
[I] was wel met [de verdachte] samen. Maar hij wist niet hoeveel ik verdiende. [I] deed het voor [D.K.] en [K.P.]. [de verdachte] deed het voor mij en die twee andere meisjes. [I] en [de verdachte] werkten voor [G]. [I] hield ons wel in de gaten. Als een van die mannen boodschappen moest doen, nam de ander het over. Een van hun tweeën was altijd aanwezig om op ons te letten.
Ik ben op een gegeven moment naar Leeuwarden overgebracht om daar als prostituee te gaan werken. Ik sliep in de vitrine. Ik was dag en nacht op mijn werkkamer. Ik werkte van ’s ochtends 10.00 uur tot ’s avonds 19.00 a 23.00 uur. Ik werkte niet ’s nachts. Ik werkte elke dag. [de verdachte] kwam altijd. Er was dus toezicht.
In die tijd sprak ik geen Nederlands. Ik kende een paar woorden. Ik begreep het ook niet als je Nederlandse tegen mij sprak. Ik sprak wel Engels. Niet best, maar redelijk.
12. Een proces-verbaal van verhoor van [N.G.] bij de rechter-commissaris op 16 september 2008.
Ik ken [I] uit het appartement in Groningen waar ik met meer meisjes woonde. [I] was daar met twee meisjes, [D.K.] [D.K.] en [K.P.] [K.P.]. [I] woonde daar. Hij had geen werk. De meisjes werkten voor hem. [K.P.] was zijn vriendin, [D.K.] was haar nichtje. [I] zorgde voor de meisjes als [de verdachte] er niet was. Iedereen werkte voor [G]. [de verdachte] en [I] waren zijn hondjes. [G] was hun baas, zij zijn de medewerkers. Zij moesten doen wat [G] zei. Ik moest mijn geld aan [de verdachte] afgeven. [D.K.] en [K.P.] moesten hun geld aan [I] afgeven. [G] kwam het geld ophalen. Als [de verdachte] er niet was, zorgde [I] voor mij en de andere meisjes. Zorgen voor de meisjes betekent er voor zorgen dat zij op tijd naar hun werk gaan, er moesten taxi’s worden besteld. Er moest eten in huis zijn. Als ik sliep maakte hij me wakker. Normaal deed [de verdachte] dat soort dingen. Als [de verdachte] er niet was, deed [I] dat. Meestal waren [de verdachte] en [I] beiden thuis. De verdiensten werden bijgehouden en vergeleken.
Ik kon mijn werk niet zelf bepalen. Ik ging werken als het huis met de vitrines open was. Het huis ging om 23.00 uur dicht. Dan werkte ik niet meer. Ik moest van [de verdachte] werken. Hij kwam me controleren. Als ik niet werkte had ik een probleem.
Voordat ik naar Nederland kwam, kon ik een beetje Engels spreken: yes or no, how are you en dat soort dingen. Toen ik in de vitrine ging werken, moest ik Engels spreken. Toen ik na ongeveer één jaar bij [G] wegging, begreep ik het Engels redelijk. Op het werk heb ik Nederlands geleerd. Ik kan sinds een jaar of twee redelijk Nederlands spreken.
13. Een proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2008 opgemaakt door verbalisant.
Op 21 december 2001 heeft [N.G.] zich laten inschrijven als eigenaresse van een eenmanszaak, onder de “handelsnaam”. Het bedrijf had zich van 21 december 2001 tot en met 1 januari 2002 gevestigd in Deventer, met de bedrijfsomschrijving: “Psychologische sexuele dienstverlening”. Vervolgens had het bedrijf zich tot en met de opheffing op 4 februari 2003 gevestigd in Groningen met de bedrijfsomschrijving: “Het verrichten van prostitutiewerkzaamheden”.
14. Een proces-verbaal aanvulling zaaksdossier [N.G.] van 14 april 2008 opgemaakt door verbalisant.
4.1. Controle hotel “Weeva” in Groningen op 22 januri 2002.
Door de regiopolitie Groningen werd onder nummer 25020692 een mutatie gemaakt van een controle van het hotel “Weeva” gevestigd op de Gedempte Zuiderdiep 8 te Groningen. In een eerder opgemaakt zaaksdossier (14-AMB-00) is vermeld dat bij deze controle is gebleken dat de verdachten [de verdachte] en [I] en het slachtoffer [N.G.] van 22 januari 2002 tot 19 februari 2002 hadden verbleven in bovengenoemd hotel (00-AMB-132).
Ter aanvulling op proces-verbaal 00-AMB-132 is proces-verbaal 00-AMB-132.A opgemaakt en is ter correctie daarop proces-verbaal 00-AMB-132.B opgemaakt. Het volgende dient ter verduidelijking op het daarin gestelde:
Uit de mutatie blijkt dat op 8 februari 2002 in genoemd hotel verbleven:
- [de verdachte], zonder vermelding van voornamen of voorletters, geboren op [datum];
- [I], zonder vermelding van voornamen of voorletters, geboren op [datum];
- [I], met voorletters PH, geboren op [datum].
De mutatie vermeld verder dat een persoon genaamd [N.G.], zonder vermelding van voornamen of voorletters, geboren op [datum] op 8 februari 2002 eveneens in dat hotel verbleef.
De persoongegevens van [N.G.] komen overeen met die van aangeefster [N.G.].
De persoonsgegevens van [de verdachte] komen overeen met die van D.A. [de verdachte].
De geboortedatum van [I] is 27 september 1977.
Nadere overweging ten aanzien van [A.P.] en [N.G.]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [A.P.] en [N.G.] niet bekend waren in Nederland en dat zij onbekend waren met de wijze waarop en de omstandigheden waaronder er in Nederland (zelfstandig) in de prostitutie gewerkt kan worden. [A.P.] en [N.G.] hebben verklaard dat zij (het hof begrijpt: voor hun vertrek uit Bulgarije met [G] en/of [de verdachte]) niet in de prostitutie werkzaam waren. Het hof acht het, gelet op hun leeftijd en penibele financiële situatie destijds niet aannemelijk dat zij voorafgaand aan hun komst naar Nederland met [G] al in Nederland waren geweest. Ten aanzien van [A.P.] geldt nog dat zij voor haar ontmoeting met [G] (en [de verdachte]) niet eens over een paspoort/reisdocument beschikte.
15. Een proces-verbaal van verhoor van [AdeE] van 26 september 2007.
Tonen in beslag genomen goederen (pagina 124)
V: Wat kunnen we opmaken uit de foto waarop jij met een vuurwapen en met [G] staat afgebeeld .
A: Dat is een foto van [G] en zijn vader. Dat wapen is van [G].
16. Een proces-verbaal van aangifte van [V.L.] van 27 november 2006.
In maart 2001 ontmoette ik [G]. Hij vertelde dat meisjes in Nederland veel geld verdienen door als prostituee te werken. Hij belde mij vaak op. Hij probeerde mij dan over te halen om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. Hij vertelde me dat ik maar een maandje hoefde te werken en dan al veel geld zou hebben om spullen en kleren te kopen. Omdat ik weinig geld had, besloot ik naar Nederland te gaan om daar een maand in de prostitutie te werken. In 2001 kwamen [G] en ik in Nederland. [G] bracht me naar een appartement in Groningen. Er waren nog zeven andere vrouwen. De vrouwen werkten in de prostitutie. Er waren ook jongens. Ik zag dat de jongens het geld van de meisjes afpakten en aan [G] gaven. Dat was voor mij voor het eerst dat ik zag dat die meisjes hun geld moesten afgeven. Ik zag een jongen een kamer ingaan van een meisje dat terugkwam van het werk. Ik hoorde dat een jongen tegen een meisje schreeuwde dat een ander meisje meer had verdiend. Later zag ik dan dat de jongen het geld van het meisje aan [G] gaf. Een van die meisjes heette [A.P.]. Zij is later van [G] gevlucht en met [A.S.] getrouwd. Zij werkte voor [de verdachte]. [de verdachte] is een vriend van [G]. Twee andere meisjes waren [D.K.] en [K.P.]. Zij werkten voor [I]. [I] is ook een vriend van [G]. [de verdachte] en [I] komen uit Sliven in Bulgarije. De meisjes gaven al hun verdiende geld aan [de verdachte] en [I]. De helft van dit geld werd aan [G] gegeven. Dat hoorde ik later van [G]. Hij zei tegen mij dat hij 50% van het verdiende geld kreeg en dat [de verdachte] en [I] zelf maar moesten weten hoeveel geld zij aan de meisjes wilden geven.
17. Een proces-verbaal van verhoor van [V.L.] bij de rechter-commissaris op 12 september 2008.
Ik gaf al mijn geld aan [G]. Zodra ik thuis kwam na een dag werken, pakte hij direct mijn geld af. Ik heb [A.P.] voor het eerst gezien in september 2001. Zij werkte voor [de verdachte]. Ik ben met [G] naar hun woning gegaan. [D.K.], [K.P.] en [I] waren daar ook. [G] heeft toen voor het eerst geprobeerd om mij met een Nederlandse man te laten trouwen. Dat is niet gelukt. Ik heb voornoemde personen twee tot drie keer in Groningen gezien, als [G] en ik naar de woning gingen. Wanneer ik met [G] naar de woning ging, werd [de verdachte] aan tafel geroepen. [G] vroeg dan hoeveel [A.P.] had verdiend. Zij verdeelden het geld. De helft voor [G] en de helft voor [de verdachte]. Vervolgens liet [G] [I] komen. Ik heb [A.P.] geld zien geven aan [de verdachte]. Ik heb [A.P.] na haar Groningse periode ook in Alkmaar gezien toen ze daar kwam werken. [G], [A.P.] en ik woonden in Alkmaar in dezelfde woning.
Ik heb [I] voor het eerst ontmoet in Groningen in september 2001. Ik ken [D.K.] en [K.P.] ook. Ik heb niet in Groningen gewerkt, ik heb dus ook niet met hun samen gewerkt. Ik was in Groningen omdat [G] mij wilde laten trouwen. Ik heb [D.K.] en [K.P.] wel eens op straat zien werken. Als ik hen sprak ging het over werk en cliënten. Toen ik met [G] in Alkmaar was, hoorde ik dat [G] met [de verdachte] en [I] belde. [G] vroeg dan wat ieder meisje had verdiend en schreef dit op. Wanneer er een bepaald bedrag was bereikt, spraken ze af of hij naar Groningen zou gaan of zij naar hem. Ik heb [de verdachte] en [I] zelf ook gezien in het hotel waar [G] en ik woonden. Ik zat in dezelfde ruimte als waarin [de verdachte] en [I] het geld in [G] gaven. Wanneer het om een groot bedrag ging, ging [G] naar Groningen.
18. Een proces-verbaal van verhoor van [D.K.] bij de rechter-commissaris op 15 april 2008.
[K.P.] is mijn nichtje. Ik ben samen met haar en haar vriend [I] naar Nederland gegaan. We hadden veel vriendinnen die in Nederland in de prostitutie achter het raam werkten. We zijn naar Groningen gegaan. We verbleven in een woning met 2 Bulgaarse meisjes en een Bulgaarse jongen. Wij, [K.P.], [I] en ik, woonden in de ene kamer, zij in de andere. Die meisjes deden hetzelfde werk als wij.
Ik ken [A.P.]. Die had ook een raam in de [adres]. U toont mij foto 10a van de fotobijlage. Dit moet [A.P.] zijn. Ik heb langer dan zes maanden met haar in Groningen gewerkt. Ik kan me herinneren dat zij op een gegeven moment een Nederlandse vriend had.
Mijn precieze naam is: [naam].
19. Een proces-verbaal van verhoor van [K.P.] bij de rechter-commissaris op 16 april 2008.
Ik heb vanaf 2001 tot medio 2002 in Nederland gewoond. Dat was samen met [D.K.] en [I]. Ik had een moeilijke tijd in Bulgarije. Ik kwam geld te kort. Ik vertrok samen met [I] en Dimitrina uit Bulgarije. Het was de bedoeling om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. We zijn met de bus naar Groningen gereisd. Wij zijn in een woning in Groningen ondergebracht. We hadden niet de beschikking over de hele woning. Wij woonden in het ene deel, twee meisjes en een jongen in het andere. Zij hadden ook de Bulgaarse nationaliteit. Die meisjes deden hetzelfde werk als ik. U toont mij foto 10a van de fotobijlage (het hof begrijpt: [A.P.]). Dat is [A.P.].
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregelen
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte vrijgesproken voor het onder 3 ten laste gelegde en hem voor het onder 1, 2, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en tien maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank met beslissingen genomen ten aanzien van de benadeelde partijen en het beslag.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast hebben zij gevorderd dat het hof ten aanzien van de benadeelde partijen dezelfde beslissingen neemt als de rechter in eerste aanleg en dat het hof het onder de verdachte in beslag genomen geld verbeurd verklaart.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan - kort gezegd - mensenhandel, meermalen gepleegd, en deelneming aan een criminele organisatie, die was gericht op mensenhandel.
De verdachte heeft samen met een ander [A.P.] vanuit Bulgarije meegenomen naar Nederland. Zij hebben haar in Groningen in de prostitutie gebracht en haar gedurende een periode van ongeveer één jaar daarin gehouden. Voorts hebben zij [N.G.] in Groningen in de prostitutie gebracht en haar gedurende een periode van ongeveer zes maanden daarin gehouden. Bovendien hebben de verdachte en zijn mededaders [A.P.] en [N.G.] door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht gedurende die gehele periode bewogen de opbrengst van hun werkzaamheden aan de verdachte (en zijn mededader) af te staan.
Mensenhandel is een zeer ernstig feit, waarmee inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers en waarmee hun persoonlijke vrijheid wordt geschaad.
De verdachte heeft zich daarbij gericht op twee jonge Bulgaarse vrouwen, die zich in een financieel benarde situatie bevonden, die de Nederlandse en/of Engelse taal niet of nauwelijks machtig waren en die onbekend waren met de wijze en de omstandigheden waaronder er in Nederland (zelfstandig) in de prostitutie gewerkt kan worden. [A.P.] en [N.G.] woonden in Groningen in een appartement met andere Bulgaarse prostituees én met - in hun eigen bewoordingen - hun bewakers. Er was sprake van toezicht en controle op hun handelen zowel binnenhuis als op de werkvloer. [A.P.] en [N.G.] hebben aldus niet verkeerd in een situatie waarin zij in vrijheid - zoals een legale, mondige prostituee dat kan - konden beslissen om door te gaan met het verrichten van de werkzaamheden of om daarmee te stoppen. Van die werkzaamheden, wellicht ooit uit vrije wil aangevangen maar in afhankelijkheid geëindigd, heeft de verdachte gedurende geruime tijd de financiële vruchten geplukt. Hij heeft er blijk van gegeven zijn persoonlijk gewin ver boven de vrijheid en wensen van anderen te stellen. Het hof acht dit bijzonder kwalijk.
Het feit dat een en ander plaatsvond binnen een georganiseerd verband, waardoor het voor de vrouwen vrijwel onmogelijk was zich aan de controle en het toezicht door de verdachte (en anderen) te onttrekken, maakt dit alles nog kwalijker.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 maart 2013 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Bij weging van een en ander acht het hof onontkoombaar dat aan de verdachte een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De ernst van de feiten noopt hier bepaaldelijk toe.
In hetgeen door de raadsvrouw overigens is aangevoerd kan, met inachtneming van het vorenstaande, geen grond worden gevonden voor het opleggen van een straf die lager is als dan die hieronder is aangegeven. Deze straf is wel (aanzienlijk) lager dan door de advocaten-generaal gevorderd, omdat het hof de verdachte van het onder 4 en 5 ten laste gelegde vrijspreekt en het hof ten aanzien van het overige niet alle onderdelen van het ten laste gelegde bewezen acht.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, aangezien tussen het moment waarop de verdachte is aangehouden (voor het eerst op 14 juni 2007) en tussen wijzen van vonnis door de rechtbank op 16 november 2009 een periode is verstreken van ongeveer twee jaren en vijf maanden. Aldus is sprake van een overschrijding van ongeveer vijf maanden.
Het hof zou zonder evengenoemde constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tweeëndertig maanden hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Mede gelet op het feit dat de strafzaak nadien steeds voortvarend is behandelend, bestaat voor een verdergaande matiging, zoals door de raadsvrouw is bepleit, geen aanleiding.
Vordering van de benadeelde partij [A.P.]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 65.000,00, bestaande uit materiële schade begroot op € 60.000,- en immateriële schade begroot op € 5.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat [A.P.] als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte in Groningen in de periode van 1 juni 2001 tot en met 31 juli 2002 rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering - met inachtneming van het navolgende - zal worden toegewezen.
Bij de materiële schade gaat het om de vergoeding van niet door [A.P.] genoten inkomsten. Het hof gaat daarbij, zoals ook door de benadeelde partij is verzocht en in de jurisprudentie algemeen is aanvaard, uit van een forfaitair bedrag van € 100,- per gewerkte dag.
Dit komt neer op een bedrag van € 42.000,- (14 maanden x 30 dagen is 420 dagen x € 100,- per dag).
Het hof acht toewijzing van de gevorderde immateriële schade van € 5.000,- redelijk en billijk.
De wettelijke rente zal worden toegekend vanaf het moment waarop de vordering door de benadeelde partij is ingediend, te weten op 8 januari 2009.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Hetgeen de raadsvrouw overigens nog naar voren heeft gebracht, vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
Vordering van de benadeelde partij [N.G.]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 22.300,00, bestaande uit materiële schade begroot op € 17.300,- en immateriële schade begroot op € 5.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat [N.G.] als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte in Groningen in de periode van 1 oktober 2001 tot en met 30 juni 2002 rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering - met inachtneming van het navolgende - zal worden toegewezen. Bij de berekening van de materiële schade neemt het hof, zoals ook door de benadeelde partij is verzocht en in de jurisprudentie algemeen is aanvaard, als uitgangspunt een forfaitair bedrag van € 100,- per gewerkte dag.
[N.G.] heeft naar eigen zeggen gedurende ongeveer zes maanden in Groningen gewerkt. Dit komt erop neer dat minstgenomen het gevorderde bedrag aan materiële schade kan worden toegewezen.
Het hof acht toewijzing van de gevorderde immateriële schade van € 5.000,- redelijk en billijk.
De wettelijke rente zal worden toegekend vanaf het moment waarop de vordering door de benadeelde partij is ingediend, te weten op 8 januari 2009.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Overweging omtrent het beslag
De advocaten-generaal hebben verbeurdverklaring gevorderd van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag ad € 17.025,- en £ 25,-. Geen rechtsregel verzet zich daartegen nu op voornoemde geldbedragen niet alleen een conservatoir beslag rust, maar tevens een klassiek strafvorderlijk beslag.
De raadsvrouw heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in diens vordering tot verbeurdverklaring omdat het geld in de woning van [V.D.] is aangetroffen en aan haar in eigendom toebehoort. Ten onrechte is het geldbedrag onder de verdachte in beslag genomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft uit het dossier niet kunnen afleiden of naast een strafvorderlijk beslag ook conservatoir beslag op genoemd geldbedrag rust. Wat daarvan ook zij, vaststaat dat tijdens de doorzoeking op 14 juni 2007 in de woning op het [adres] geldbedragen, te weten € 17.025,- en £ 25,-, zijn aangetroffen en (strafvorderlijk) in beslag zijn genomen.
[V.D.] was ten tijde van de doorzoeking in de desbetreffende woning, die sinds 7 februari 2007 door haar werd gehuurd, aanwezig. Het geld is aangetroffen in een handtas, die naast haar bed lag, tezamen met een agenda, haar paspoort en haar inschrijving in de Kamer van Koophandel. [V.D.] heeft verklaard dat het geld van haar was. Het hof merkt nog op dat de verdachte op 14 juni 2007 in Bulgarije is aangehouden en dat bovendien niet is gebleken dat hij als 'vast bewoner'op dat adres verbleef.
Het hof leidt uit voornoemde feiten en omstandigheden af dat het in beslag genomen geld niet toebehoort aan de verdachte, maar aan [V.D.]. Ook de verdediging heeft zich op dat standpunt gesteld. Het hof zal dan ook de teruggave gelasten van de geldbedragen aan [V.D.].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 57, 140 en 250a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair en subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan [V.D.] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten: een geldbedrag van € 17.025,- en een geldbedrag van £ 25,-.
Vordering van de benadeelde partij [A.P.]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A.P.] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 47.000,00 (zevenenveertigduizend euro) bestaande uit € 42.000,00 (tweeënveertigduizend euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A.P.], een bedrag te betalen van € 47.000,00 (zevenenveertigduizend euro) bestaande uit
€ 42.000,00 (tweeënveertigduizend euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 243 (tweehonderddrieënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [N.G.]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [N.G.] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 22.300,00 (tweeëntwintigduizend driehonderd euro) bestaande uit € 17.300,00 (zeventienduizend driehonderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [N.G.], een bedrag te betalen van € 22.300,00 (tweeëntwintigduizend driehonderd euro) bestaande uit € 17.300,00 (zeventienduizend driehonderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 122 (honderdtweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. P.C. Kortenhorst en mr. H.S.G. Verhoeff, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2013.
Mr. Kortenhorst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.