Parketnummer: 23-004328-12
Datum uitspraak: 11 april 2013
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 5 oktober 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-800747-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 10 juni 2012 te [plaats], opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
zij op of omstreeks 10 juni 2012 te [plaats], opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op haar naam gesteld reisdocument, te weten een (nationaal) paspoort van Nederland (voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum], welk gebruik hierin bestond dat zij, verdachte, voornoemd document ter controle heeft aangeboden aan een ambtenaar belast met de uitoefening van de grensbewaking, althans aan een persoon belast met enig toezicht op de Luchthaven Schiphol.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij op 10 juni 2012 vanuit Paramaribo op de luchthaven Schiphol is aangekomen. Zij heeft verklaard dat zij in Suriname bollen heeft gekregen, die zij mee naar Nederland heeft gesmokkeld. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij wist dat er drugs in voornoemde bollen zaten, maar dat zij niet wist om wat voor soort drugs het ging. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte in elk geval willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij cocaïne binnen het grondgebied van Nederland zou brengen, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
zij op 10 juni 2012 te [plaats], opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
2:
zij op 10 juni 2012 te [plaats], opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op haar naam gesteld reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Nederland voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum], welk gebruik hierin bestond dat zij, verdachte, voornoemd document ter controle heeft aangeboden aan een ambtenaar belast met de uitoefening van de grensbewaking.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een niet op haar naam gesteld reisdocument.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat niet gesteld kan worden dat de verdachte 1392,3 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, nu slechts de inhoud van één slikkersbol van de 113 door de verdachte geproduceerde slikkersbollen alsmede de aangetroffen duwersbol zijn onderzocht. De inhoud van de duwersbol is vastgesteld op netto circa 251,0 gram, maar het netto-gewicht van de inhoud van één slikkersbol, zijnde 10,1 gram, kan niet als representatief gelden voor telkens de netto inhoud van de overige 112 slikkersbollen. De raadsman heeft geconcludeerd dat slechts gesteld kan worden dat de verdachte een aanzienlijk lagere hoeveelheid dan 1392,3 gram cocaïne heeft ingevoerd, nu van de overige 112 slikkersbollen niet is komen vast te staan of daarin cocaïne zat en zo ja, welke netto hoeveelheid. De raadsman wijst in dit verband op het arrest van dit hof van 9 maart 2012 en verzoekt het hof aan de verdachte een aanzienlijk lagere gevangenisstraf, bij voorkeur passend bij het netto vastgestelde gewicht van 261,1 gram, op te leggen. Tevens verzoekt de raadsman het hof bij de strafoplegging in matigende zin rekening te houden met de gedwongen omstandigheden waaronder de verdachte de cocaïne naar Nederland heeft gesmokkeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan in het door de raadsman overgelegde arrest is er in de onderhavige zaak niet één, maar zijn er twee bollen onderzocht door de Koninklijke Marechaussee, te weten de aangetroffen duwersbol en één van de aangetroffen 113 slikkersbollen. Van de inhoud van beide bollen zijn monsters verzonden naar het Douane Laboratorium ter analyse en is aldaar door de deskundige vastgesteld dat de aangetroffen stof cocaïne betreft. Gelet op de overeenkomstige wijze van verpakking van de slikkersbollen zoals blijkt uit de foto-opnamen gevoegd bij het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, alsmede gelet op de verklaring van de verdachte dat de door haar ingenomen bollen afkomstig zijn van één leverancier, moet worden aangenomen dat de door de verdachte vervoerde bollen afkomstig zijn van één en dezelfde partij. Gelet hierop acht het hof de geteste monsters in het onderhavige geval voldoende representatief voor de aanname dat de gehele aangetroffen partij bollen cocaïne heeft bevat. Het hof betrekt voorts in zijn oordeel dat de verdachte zich bewust is geweest van het aantal bollen dat zij heeft geslikt c.q. geduwd, dat tegen de verdachte is gezegd dat er zich in de door haar ingenomen bollen drugs bevonden en dat aan haar een substantiële beloning, namelijk de kwijtschelding van een aanzienlijke schuld die de verdachte jegens deze persoon zou hebben gehad na het mislukken van eerdere cocaïnetransporten, in het vooruitzicht was gesteld.
Het hof stelt vast dat de netto inhoud van alle 113 slikkersbollen niet is vastgesteld, maar overweegt tevens dat de 113 slikkersbollen wat hun omvang betreft onderling niet of nauwelijks van elkaar verschillen en dat dit evenzeer moet gelden voor de netto-inhoud ervan. Het hof is dan ook van oordeel dat een gewicht van ongeveer 1392,3 gram kan gelden als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf.
Het hof overweegt voorts dat de gedwongen omstandigheden waaronder de verdachte de cocaïne naar Nederland zou hebben gesmokkeld niet aannemelijk zijn geworden. Verifieerbare gegevens van de persoon die de verdachte zou hebben gedwongen de drugs te smokkelen zijn door de verdachte niet gegeven en ook zijn door haar geen andere aanknopingspunten gegeven om haar verhaal op juistheid te onderzoeken. Het hof ziet dan ook geen reden de op te leggen straf te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1392,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van een niet op haar naam gesteld reisdocument. Door aldus te handelen heeft de verdachte bewust beoogd de controle door een Staat van de identiteit van degene die het grondgebied wenst te betreden en deelneemt aan het internationale reizigersverkeer, te omzeilen. Het hof overweegt dat deze manier van handelen bijzonder laakbaar is, nu de verdachte beoogde deze controle te omzeilen om de invoer van cocaïne op een andere naam mogelijk te kunnen maken.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 maart 2013 is de verdachte eerder meermalen ter zake van het opzettelijk invoeren van drugs en het opzettelijk gebruik maken van een niet op haar naam gesteld paspoort veroordeeld. Eerdere veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden wederom deze strafbare feiten te begaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een nationaal paspoort van Nederland, voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. T.A.C. van Hartingsveldt en mr. H.J.M. Boukema, in tegenwoordigheid van mr. N. de Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2013.
Mr. H.J.M. Boukema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.