GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de naamloze vennootschap SNS BANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
APPELLANTE,
advocaat: mr. M. Ris te Utrecht,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UITGEVERIJ ESSENSIE B.V.,
gevestigd te Haarlem,
2. [ GEÏNTIMEERDE sub 2 ],
wonend te [ plaatsnaam ], gemeente [ ],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem.
De partijen worden hierna SNS, Essensie en [ Geïntimeerde sub 2 ] genoemd. Geïntimeerden zullen gezamenlijk met Essensie c.s. worden aangeduid.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 12 oktober 2010, hersteld bij exploot van 28 oktober 2010, is SNS in hoger beroep gekomen van een vonnis van de ¬rechtbank Haarlem van 29 september 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnum¬mer 165003 / HA ZA 10-10 gewezen tussen haar als eiseres en Essensie c.s. als gedaagden.
SNS heeft bij memorie vier grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, producties overgelegd en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad alsnog haar vordering geheel zal toewijzen, met veroordeling van Essensie c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop hebben Essensie c.s. bij memorie geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot afwijzing van het beroep, met veroordeling van SNS in de kosten (naar het hof begrijpt) van het hoger beroep.
De partijen hebben de zaak op 19 november 2012 doen bepleiten, SNS door mr. B.S. Stolwijk, advocaat te Utrecht en Essensie c.s. door hun hiervoor genoemde advocaat, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Bij die gelegenheid zijn door SNS bij akte twee producties (35 en 36) in het geding gebracht. Verder hebben partijen inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.10, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) Essensie exploiteert een uitgeverij van tijdschriften. [ Geïntimeerde sub 2 ] is haar bestuurder en directeur.
b) [ X ] (hierna: [ X ]) is van 1 februari 1998 tot 1 oktober 2008 bij Essensie in loondienst werkzaam geweest in de functie van (hoofd)redacteur.
c) [ X ] heeft van [ Geïntimeerde sub 2 ] en diens echtgenote gekocht en in februari 2003 geleverd gekregen het appartementsrecht met betrekking tot de woning aan het adres [ adres ] te [ plaatsnaam ] voor een koopsom van € 295.000,00 kosten koper.
d) SNS heeft aan [ X ] met het oog op de financiering van de koopsom een geldlening verstrekt van € 325.000,00. In verband daarmee is ten behoeve van SNS het appartementsrecht bezwaard met een hypotheekrecht.
e) Essensie heeft als werkgever aan [ X ] een werkgeversverklaring verstrekt waarin een bruto jaarsalaris inclusief vakantietoeslag staat vermeld van € 62.208,00. [ Geïntimeerde sub 2 ] heeft deze werkgeversverklaring namens Essensie ingevuld en op 31 januari 2003 ondertekend.
f) Een loonafrekening van Essensie waarop [ X ] als geadresseerde staat genoemd, vermeldt een bruto maandsalaris van € 4.800,00 en een netto maandsalaris van € 3.012,48. Bovenaan de afrekening staat: “Periode 01.1 januari 2003 CK 22-01-2003”.
g) [ X ] heeft de hiervoor genoemde werkgeversverklaring en loonafrekening voorafgaand aan het totstandkomen van de hypothecaire lening aan SNS vertrekt. Op basis van deze gegevens heeft SNS vastgesteld dat het inkomen van [ X ] toereikend was voor de aan hem verstrekte geldlening.
h) [ X ] heeft van Essensie voor de maanden januari 2003 tot en met mei 2003 een bruto maandsalaris van € 2.250,00 ontvangen (exclusief vakantiegeld).
i) In januari 2007 heeft [ X ] een betalingsachterstand laten ontstaan onder de hypothecaire geldlening. Nadien heeft [ Geïntimeerde sub 2 ] de betalingsachterstand grotendeels aangezuiverd.
j) In oktober 2008 is [ X ] op staande voet door Essensie ontslagen.
k) SNS heeft de geldlening opgezegd en is in november 2008 met [ X ] overeengekomen dat het appartementsrecht onderhands zou worden verkocht.
l) Het appartementsrecht is in september 2009 verkocht voor € 185.000,00. Voor [ X ] resteerde na de verkoop een aan SNS te betalen restschuld (inclusief rente en kosten) van € 175.227,08.
3.2. SNS vordert in deze procedure van Essensie c.s. bij wijze van schadevergoeding een bedrag gelijk aan de voor [ X ] ontstane restschuld, vermeerderd met wettelijke rente, beslagkosten, interne onderzoekskosten en proceskosten. SNS grondt deze vordering op een onrechtmatige daad van Essensie c.s. Subsidiair wordt de aansprakelijkheid van Essensie gebaseerd op haar kwalitatieve aansprakelijkheid voor de gedragingen van haar directeur en werknemer [ Geïntimeerde sub 2 ]. Essensie c.s. hebben volgens SNS een onjuiste werkgeversverklaring en loonafrekening opgesteld en deze verstrekt aan [ X ]. Op grond van deze stukken heeft SNS de aankoop van het appartementsrecht gefinancierd. Als haar de juiste gegevens waren verstrekt, was SNS daartoe niet overgegaan. SNS kan thans de restschuld niet verhalen op [ X ]. Voor deze schade zijn Essensie c.s. volgens SNS jegens haar aansprakelijk.
3.3. De rechtbank heeft overwogen dat Essensie heeft betwist dat de lening door SNS niet zou zijn verstrekt als SNS was geïnformeerd over de werkelijke salarisgegevens van [ X ]. Bij gebreke van gegevens over de wijze waarop SNS de hypotheekaanvraag heeft beoordeeld, met name aan welke inkomensnormen zij deze heeft getoetst, heeft de rechtbank geoordeeld dat het causaal verband tussen het verstrekken van de inkomensgegevens door Essensie en de schade niet is komen vast te staan en de vordering van SNS reeds op die grond strandt.
De rechtbank is verder tot het oordeel gekomen dat [ X ] vanaf juni 2003 een netto maandloon verdiende dat slechts in beperkte mate afweek van het in de in r.o. 3.1 onder f) genoemde afrekening vermelde netto maandloon. Daarom is er volgens de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat het netto maandloon voor [ X ] onvoldoende was om aan zijn betalingsverplichting tegenover SNS te kunnen voldoen. Tot januari 2007 heeft hij aan die verplichting ook voldaan.
Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat Essensie onderbouwd heeft aangevoerd dat de persoonlijke problematiek van [ X ] de oorzaak is van zijn betalingsproblemen. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat SNS in het licht daarvan onvoldoende (nader) heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat de restschuld is ontstaan door het verstrekken van de (volgens SNS) onjuiste loongegevens.
3.4. Tegen deze – hiervoor samengevat weergegeven – oordelen van de rechtbank richten zich de grieven. Deze lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.5. Het hof neemt als uitgangspunt dat een werkgeversverklaring een belangrijke functie vervult in het maatschappelijk verkeer. Deze dient ertoe een derde inzicht te verschaffen in de inkomenssituatie van een werknemer, in het bijzonder met het oog op het verstrekken van een financiering.
3.6. Essensie c.s. voeren aan dat de werkgeversverklaring niet onjuist is, omdat het ingevulde jaarsalaris het salaris was dat Essensie met [ X ] was overeengekomen. Dit salaris zou in januari of februari 2003 ingaan, maar dat is uiteindelijk pas in juni 2003 gebeurd. Dit standpunt kan Essensie c.s. niet baten. Het hof is van oordeel dat gelet op inhoud van het ingevulde formulier en de hiervoor genoemde functie die de werkgeversverklaring vervult, aan Essensie als werkgever werd gevraagd een verklaring af te leggen over het inkomen dat [ X ] per de datum van ondertekening daarvan daadwerkelijk verdiende en niet wat hij (mogelijk) zou gaan verdienen. In de door Essensie afgegeven werkgeversverklaring is ook niet vermeld dat het daarin genoemde inkomen nog niet van toepassing was, maar pas op een latere datum zou ingaan. Essensie c.s. hadden overigens de juiste ingangsdatum wel in de verklaring kunnen vermelden, maar hebben dat niet gedaan. Met de afgelegde werkgeversverklaring is de onjuiste indruk gewekt dat [ X ] per de datum van ondertekening daarvan (31 januari 2003) reeds een inkomen verdiende van € 62.208,00 bruto per jaar. Dat was niet het geval. Daarmee staat vast dat een onjuiste werkgeversverklaring is afgelegd. Dat het inkomen van [ X ] enkele maanden later is verhoogd, kan niet tot de conclusie leiden dat de werkgeversverklaring geen onjuistheden bevat.
3.7. De werkgeversverklaring is door Essensie in haar hoedanigheid van werkgever aan [ X ] verstrekt. Het verstrekken van de werkgeversverklaring heeft in het maatschappelijk verkeer te gelden als een gedraging van Essensie. Essensie wist als werkgever van [ Geïntimeerde sub 2 ] dat de werkgeversverklaring gelet op de functie daarvan door [ X ] zou worden gebruikt om derden inzicht te geven in de hoogte van zijn inkomen met het oog op het aangaan van (langdurige) financiële verplichtingen, althans dat behoorde zij te weten. Daarbij geldt dat een derde – zoals SNS – in beginsel mag vertrouwen op de juistheid van de daarin vermelde gegevens. Verder is een feit van algemene bekendheid dat de inkomensgegevens zoals die blijken uit een werkgeversverklaring voor financiële instellingen – zoals SNS – in belangrijke mate de hoogte bepalen van de door hen te verstrekken financieringen, omdat deze mede gebruikt worden om de financiële gegoedheid van potentiële leningnemers in te schatten. Dit alles brengt naar het oordeel van het hof mee dat Essensie door een onjuiste werkgeversverklaring af te leggen jegens SNS heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en deze onrechtmatige daad haar ook is toe te rekenen.
3.8. [ Geïntimeerde sub 2 ] wist dat de werkgeversverklaring door [ X ] zou worden gebruikt om een financiering te verkrijgen. Ook voor hem was - op gelijke wijze als voor SNS – voorzienbaar dat een financiële instelling, zoals SNS, gelet op de functie die een werkgeversverklaring in het maatschappelijk verkeer vervult, in beginsel op de juistheid van de daarin vermelde inkomensgegevens zou afgaan en bij de beoordeling van de hypotheekaanvraag van die gegevens zou uitgaan. Een en ander klemt des te meer, omdat de werkgeversverklaring is verstrekt in verband met een geldlening die nodig was ter verkrijging van het appartementsrecht dat [ Geïntimeerde sub 2 ] zelf met zijn echtgenote aan [ X ] had verkocht. [ Geïntimeerde sub 2 ] wist daarom waarvoor de werkgeversverklaring zou worden gebruikt en welke koopsom gefinancierd diende te worden. [ Geïntimeerde sub 2 ] had er bovendien een persoonlijk belang bij dat de voor deze aankoop benodigde financiering aan [ X ] zou worden verstrekt. In het licht van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat [ Geïntimeerde sub 2 ] door de onjuiste werkgeversverklaring op te stellen en namens Essensie te ondertekenen persoonlijk toerekenbaar onrechtmatig jegens SNS heeft gehandeld.
3.9. Dat het inkomen van [ X ] in juni 2003 is verhoogd, ontneemt, anders dan Essensie c.s. stellen, niet de onrechtmatigheid aan hun gedrag. De werkgeversverklaring was onjuist op het moment dat deze werd afgelegd. Door die onjuiste verklaring op te stellen en/of af te leggen hebben zij onrechtmatig gehandeld.
3.10. Ook de omstandigheid dat [ X ] zelf de hypotheekaanvraag heeft ingevuld en hij SNS niet ervan op de hoogte heeft gesteld dat hij het in de werkgeversverklaring vermelde inkomen nog niet verdiende, kan niet tot de conclusie leiden dat Essensie c.s. niet onrechtmatig hebben gehandeld. Essensie c.s. hebben niet duidelijk gemaakt op welke grond dit nalaten van [ X ] het onrechtmatige karakter aan hun eigen handelingen kan ontnemen. Dat ook [ X ] jegens SNS is tekortgeschoten, doet aan de eigen gedragingen van Essensie c.s. niet af.
3.11. Verder veronderstellen Essensie c.s. dat SNS minimaal de salarisstroken van [ X ] over de maanden oktober tot en met december 2002 zal hebben ontvangen. Aan de hand daarvan, althans de jaaropgave over 2002, was volgens hen voor SNS kenbaar en/of voor SNS vast te stellen wat het inkomen van [ X ] was. Deze stelling kan Essensie c.s. niet baten. Allereerst heeft SNS bij de comparitie van partijen betwist dat zij deze stukken heeft ontvangen, zodat dat niet als vaststaand kan worden aangemerkt. Daar komt bij dat ook als duidelijk was voor SNS wat [ X ] tot januari 2003 verdiende, Essensie c.s. niet gemotiveerd duidelijk hebben gemaakt dat voor SNS op grond daarvan kenbaar was dat in de werkgeversverklaring een onjuist salaris vanaf januari 2003 stond vermeld. In dat verband is mede van belang dat Essensie c.s. aan [ X ] de in r.o. 3.1 onder f) vermelde afrekening hebben verstrekt. [ X ] heeft deze vervolgens aan SNS verstrekt. Op grond van de datering daarvan en het daarop vermelde bruto maandloon mocht SNS ervan uitgaan dat het in de werkgeversverklaring vermelde inkomen per 1 januari 2003 reeds door [ X ] werd verdiend. Essensie c.s. stellen dat deze afrekening geen werkelijke loonafrekening was, maar slechts een voorbeeldberekening voor [ X ]. Deze afrekening is echter op gelijke wijze vormgegeven als de echte loonafrekeningen. Er is ook niet op afgedrukt dat dit slechts een voorbeeldberekening is. Essensie c.s. hebben in dat licht onvoldoende duidelijk gemaakt dat SNS deze afrekening redelijkerwijs niet als een loonafrekening over januari 2003 mocht beschouwen.
3.12. SNS stelt dat zij de financiering aan [ X ] niet zou hebben verstrekt als zij van zijn werkelijke inkomen op de hoogte was geweest. Aan de hand van haar acceptatiecriteria heeft zij toegelicht dat op grond van zijn werkelijke inkomen ten tijde van de aanvraag van € 2.250,00 per maand, neerkomend op € 29.160,00 bruto inclusief vakantiegeld per jaar, aan [ X ] slechts een hypothecaire lening van € 129.697,00 kon worden verstrekt. Ook uitgaande van het werkelijke door [ X ] in 2003 verdiende salaris van € 47.453,00 had hij maximaal een lening van € 237.443,00 kunnen krijgen. De aankoop van het appartementsrecht voor € 295.000,00 plus kosten koper zou in al deze gevallen niet door SNS zijn gefinancierd, aldus SNS.
3.13. Essensie c.s. zijn niet concreet ingegaan op de door SNS toegelichte acceptatiecriteria. Bij gebreke daarvan en van gegevens die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, moet worden aangenomen dat SNS als zij van de werkelijke inkomensgegevens per de datum van de hypotheekaanvraag op de hoogte was geweest, zij voor de aankoop van het appartementsrecht geen lening aan [ X ] had verstrekt. Daarmee staat het causaal verband vast tussen de onrechtmatige gedragingen van Essensie c.s. en het aangaan van de lening door SNS. De stelling van Essensie c.s. dat [ X ] ook met een lager inkomen in staat was geweest om de rentelast onder de geldlening te kunnen voldoen mist in dit verband relevantie. Deze stelling gaat voorbij aan de eigen eisen die SNS bij de acceptatie van een financieringsaanvraag aan het inkomen stelt, zoals deze voortvloeien uit haar acceptatiecriteria.
3.14. Essensie c.s. hebben verder betwist dat de door SNS gevorderde schade (bestaande uit de restschuld) het gevolg is van aangaan van de geldlening door SNS. Zij hebben ter onderbouwing hiervan het hiervoor al eerder genoemde argument aangevoerd dat het inkomen dat [ X ] verdiende voldoende was om daarmee de hypotheekrente en eventuele aflossingen te voldoen. Door persoonlijke problemen [ X ] is een betalingsachterstand ontstaan. Die persoonlijke problemen hebben uiteindelijk ook geleid tot zijn ontslag. Als hij zijn baan zou hebben behouden, had hij gewoon aan zijn hypotheekverplichtingen kunnen voldoen, aldus Essensie c.s.
3.15. Het hof volgt Essensie c.s. hierin niet. Hiervoor heeft het hof reeds overwogen dat als een juiste werkgeversverklaring was verstrekt tussen SNS en [ X ] geen geldlening tot stand zou zijn gekomen met betrekking tot het appartementsrecht. Daarvan uitgaande zou SNS nooit met de betalingsproblemen van [ X ] zijn geconfronteerd. Anders gezegd: als de fout van Essensie c.s. wordt weggedacht, kan niet worden geconcludeerd dat de door SNS gevorderde schade dan ook zou zijn ingetreden. Of het ontstaan van de betalingsproblemen van [ X ] voor Essensie c.s. al of niet voorzienbaar was, kan gelet hierop buiten bespreking blijven.
Ook de omstandigheid dat [ X ] van juni 2003 tot en met september 2004 een bruto maandsalaris verdiende van € 4.800,00 per maand, wat omgerekend neerkomt op een bruto jaarsalaris van € 62.208,00 per jaar zoals ook staat vermeld in de werkgeversverklaring van 31 januari 2003, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Bij het aangaan van de financiering verdiende [ X ] niet het door SNS op grond van haar acceptatiecriteria verlangde inkomen. Dat [ X ] vervolgens gedurende enige tijd wel een daarmee overeenstemmend inkomen verwierf, kan niet tot het oordeel leiden dat het causaal verband tussen het aangaan van de geldlening door SNS en de door SNS gevorderde schade ontbreekt.
3.16. Het voorgaande betekent dat de grieven door SNS terecht zijn voorgesteld en het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. De vordering tot schadevergoeding jegens Essensie c.s. is in beginsel toewijsbaar. In het navolgende zal het hof de verweren van Essensie c.s. bespreken die betrekking hebben op eigen schuld aan de zijde van SNS en de omvang van de schade.
3.17. Essensie c.s. betogen dat uit de eigen stellingen van SNS volgt dat het door [ X ] gekochte appartementsrecht veel te hoog was getaxeerd. Die omstandigheid moet volgens Essensie c.s. aan SNS worden toegerekend.
3.18. SNS heeft inderdaad uitvoerig aan de hand van stukken toegelicht dat het taxatierapport dat haar in het kader van de hypotheekaanvraag is verstrekt uitgaat van een te hoge waarde. SNS wijst er in dit verband op dat uit de schriftelijke verklaring die [ X ] heeft afgelegd volgt dat [ Geïntimeerde sub 2 ] samen met tussenpersoon Van der Kolk de hypotheek voor [ X ] zou hebben geregeld. SNS veronderstelt dat bij het verstrekken van de opdracht aan de taxerend makelaar duidelijk is gemeld welke executiewaarde nodig was ten behoeve van de financiering. Met dit alles suggereert SNS dat Essensie c.s. (mede) de hand zouden hebben gehad in de te hoge taxatie. Als zodanig wordt dit echter niet door SNS gesteld (zie ook de pleitnotities in hoger beroep, onder 14). De stellingen van SNS zijn op dit punt ook overigens te weinig concreet en te suggestief, zodat van de bedoelde betrokkenheid van [ Geïntimeerde sub 2 ] niet kan worden uitgegaan. SNS heeft bewijs aangeboden ten aanzien van de gang van zaken bij de taxatie. Dit bewijsaanbod ziet echter niet op specifieke stellingen die voor de beslissingen in deze zaak relevant zouden kunnen zijn. Het bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.19. Essensie c.s. stellen dat de omstandigheid dat een onjuiste taxatie aan SNS is verstrekt meebrengt dat de schade geheel of gedeeltelijk in het kader van de eigen schuld voor rekening van SNS moet komen. Als een juist taxatierapport was verstrekt, zou de financiering volgens hen niet zijn verstrekt, althans zou de restschuld lager zijn geweest. Wat dit laatste betreft geldt volgens Essensie c.s. dat een professionele geldverstrekker ervoor dient te zorgen dat het onderpand voldoende dekking biedt voor de lening.
3.20. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft SNS bestreden dat de onjuiste taxatie haar kan worden toegerekend. Zij bestrijdt in dit verband de stelling van Essensie c.s. dat het voor SNS ten tijde van de acceptatie van de hypotheekaanvraag kenbaar was dat het appartementsrecht onjuist was getaxeerd. SNS heeft dat pas ontdekt nadat de betalingsproblemen ontstonden. SNS stelt dat zij bij de financieringsaanvraag altijd een taxatierapport verlangt. Dat heeft zij in dit geval ook gekregen. Tijdens het pleidooi heeft de vertegenwoordiger van SNS nader toegelicht dat het ging om een rapport van een NVM-makelaar. SNS had geen reden aan de inhoud van dit rapport te twijfelen. SNS is ook niet voldoende op de hoogte van de locale marktprijzen. Zij vertrouwt wat dit betreft op de juistheid van een door een NVM-makelaar uitgevoerde taxatie. Verder heeft SNS aangevoerd dat de omstandigheid dat de taxerend makelaar (wellicht) heeft bijgedragen aan de omvang van de schade niet betekent dat zij Essensie c.s. niet tot vergoeding van haar schade kan aanspreken. Dat de taxateur een scheve schaats heeft gereden, kan een reden zijn ook hem tot vergoeding van haar schade aan te spreken, maar SNS is daartoe niet gehouden, aldus SNS.
3.21. Het hof oordeelt als volgt. SNS heeft tijdens het pleidooi toegelicht dat zij bij de acceptatie van een financieringsaanvraag zich hoofdzakelijk baseert op de verstrekte inkomensgegevens en het taxatierapport van het onderpand. Dat de onjuistheid van de getaxeerde waarde voor SNS niet kenbaar was, brengt in dat licht niet mee dat de schade niet mede een gevolg is van een omstandigheid die aan SNS kan worden toegerekend. SNS kiest ervoor te vertrouwen op de juistheid van een verstrekt taxatierapport en dat komt voor haar rekening en risico. Dit leidt tot de conclusie dat de onjuiste taxatie in de verhouding tot Essensie c.s. voor rekening komt van SNS.
3.22. SNS becijfert de executiewaarde van het appartementsrecht ten tijde van de financieringsaanvraag niet exact, maar uit haar stellingen volgt dat de werkelijke waarde ruimschoots lager moet worden ingeschat dan de destijds vastgestelde waarde. Als gezegd stellen Essensie c.s. dat als het verstrekte taxatierapport juist was geweest SNS geen financiering aan [ X ] zou hebben verstrekt. In de stellingen van SNS ligt hetzelfde besloten. De getaxeerde executiewaarde van het appartementsrecht zou in dat geval te laag zijn geweest om als onderpand te kunnen fungeren voor de door [ X ] gewenste koopsom plus kosten koper. Essensie c.s. hebben tevens aangevoerd dat indien geen onjuist taxatierapport was verstrekt de restschuld lager zou zijn uitgevallen. Dat veronderstelt evenwel dat ook bij een laag getaxeerd onderpand de door [ X ] verlangde (hoge) financiering zou zijn verstrekt. Aangezien Essensie c.s. hun stelling op dit punt niet hebben gemotiveerd, kan daarvan niet worden uitgegaan. Dit leidt tot de conclusie dat voor het hof het causaal verband vaststaat tussen het afgaan door SNS op het onjuiste taxatierapport en het aangaan van de geldlening met [ X ].
3.23. Het voorgaande betekent dat voor het hof uitgangspunt is dat enerzijds Essensie c.s. kan worden aangerekend dat SNS de acceptatie van de financieringsaanvraag heeft gebaseerd op een onjuiste werkgeversverklaring en anderzijds de gevolgen van het gebruik van het onjuiste taxatierapport voor rekening moeten komen van SNS.
3.24. Nu de schade mede het gevolg is van aan SNS toe rekenen omstandigheden, brengt dit mee dat de schade over SNS en Essensie c.s. dient te worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Toepassing van deze maatstaf houdt een causaliteitsafweging in, die in dit geval erop neerkomt dat moet worden beoordeeld in welke mate enerzijds de onjuiste werkgeversverklaring en anderzijds het onjuiste taxatierapport tot de schade hebben bijgedragen. Als geen onjuiste werkgeversverklaring was afgegeven, dan was geen financiering verstrekt. Als het appartementsrecht niet te hoog was getaxeerd, was SNS niet tot financiering van de door [ X ] verlangde koopsom overgegaan. Het hof is daarom van oordeel dat de genoemde omstandigheden in gelijke mate aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen.
3.25. Artikel 6:101 BW schrijft voor dat een andere verdeling van de schade, dan volgt uit de causaliteitsafweging, kan plaatsvinden of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
3.26. Het hof is van oordeel dat in dit geval zwaar dient te wegen dat Essensie c.s. een onjuiste werkgeversverklaring hebben afgelegd c.q. opgesteld. Gelet op de belangrijke rol die een dergelijk document in het maatschappelijk verkeer vervult, dient dit zwaarder te wegen dan de omstandigheid dat SNS heeft vertrouwd op de juistheid van een aan haar verstrekt taxatierapport afkomstig van een NVM-makelaar.
3.27. SNS heeft verder er terecht op gewezen dat [ Geïntimeerde sub 2 ] een van de verkopers is van het appartementsrecht en de – te hoge koopsom – dus (mede) aan hem ten goede is gekomen.
3.28. Essensie c.s. stellen dat gelet op de koopsom van het appartementsrecht (de marktwaarde van € 295.000,00) die [ X ] met de verkopers is overeengekomen, door SNS een te hoge financiering is verstrekt. Deze bedroeg immers € 325.000,00. Deze stelling faalt. SNS heeft toegelicht dat zij een financiering ter grootte van 125% van de executiewaarde heeft verstrekt in verband met het meefinancieren van de kosten koper. Dat is onbestreden gebleven. Met SNS is het hof van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat banken toentertijd binnen deze marge financieringen verstrekten. Deze omstandigheid speelt bij de toepassing van de billijkheidscorrectie daarom geen rol van betekenis.
3.29. Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat een andere verdeling van de schade dient plaats te vinden dan op grond van de causaliteitsafweging. Essensie c.s. dienen 90% van de schade van SNS te vergoeden, zodat SNS in haar verhouding tot Essensie c.s. 10% van de schade zelf dient te dragen. Overige omstandigheden die tot een andere verdeling van de schade aanleiding zouden kunnen geven, zijn niet gesteld of gebleken.
3.30. Ten aanzien van de omvang van de schade voeren Essensie c.s. aan dat de verkoopopbrengst van het appartementsrecht in 2009 van € 178.319,60 niet reëel is, vooral gelet op de koopprijs van het appartementsrecht van € 295.000,00 in 2003. Volgens Essensie c.s. is het appartementsrecht voor een te lage prijs verkocht. Het hof constateert dat Essensie c.s. uiteenlopende standpunten innemen ten aanzien van de waarde van het appartementsrecht ten tijde van de aankoop daarvan door [ X ]. Essensie c.s. hebben, zoals hiervoor al aan de orde is gekomen, op basis van de eigen stellingen van SNS tijdens het pleidooi erop gewezen dat het appartement kennelijk veel minder waard was en dit voor rekening van SNS dient te komen. Daar staat echter tegenover dat Essensie c.s. bij de memorie van antwoord (onder 16-19) vooral hebben benadrukt dat de koopprijs van het appartement dat [ X ] heeft betaald wel degelijk marktconform was. De – deels inconsistente - standpunten van Essensie c.s. bieden het hof onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen aannemen dat de verkoopprijs in 2009 niet reëel was. Verder acht het hof van belang dat SNS onweersproken heeft aangevoerd dat zij [ X ] de gelegenheid heeft gegeven het appartementsrecht onderhands te verkopen, omdat een openbare verkoop te weinig oplevert. Dat is ook een feit van algemene bekendheid. Verder heeft SNS een hertaxatie laten uitvoeren en inzicht gegeven in de WOZ-waarde. SNS heeft daarvan uitgaande gemotiveerd onderbouwd dat de verkoopprijs in 2009 een reële marktprijs was. Essensie c.s. heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De enkele verwijzing naar de verkoopprijs in 2003 en de vraagprijzen van andere appartementen volstaat in dit opzicht niet.
3.31. Voor het overige is de door SNS gevorderde hoofdsom niet inhoudelijk betwist.
3.32. Dat SNS de schuld van [ X ] ontoelaatbaar heeft laten oplopen is door SNS betwist. Zij heeft aangevoerd dat een onderhandse verkoop langer duurt, maar dat de aanzienlijk hogere onderhandse verkoopopbrengst ruimschoots opweegt tegen het laten oplopen van de betalingsachterstand. Daarop zijn Essensie c.s. vervolgens niet meer ingegaan, zodat van de juistheid van het door SNS gestelde moet worden uitgegaan.
3.33. Essensie c.s. hebben zich verzet tegen de toewijzing van de beslagkosten. Zij stellen dat SNS twee keer beslag heeft gelegd en daarvoor geen verlof had gekregen. SNS heeft dit betwist. Zij wijst erop dat haar verlof is verleend tot het leggen van een repeterend beslag. Hierop zijn Essensie c.s. vervolgens niet meer ingegaan, zodat de stelling van Essensie c.s. niet kan worden gevolgd. Bovendien blijkt uit de door SNS overgelegde beslagstukken dat haar het verlof is verleend voor een repeterend beslag.
3.34. Essensie c.s. keren zich verder tegen de toewijsbaarheid van de door SNS gevorderde intern gemaakte onderzoekskosten ten bedrage van € 1.250,00. Dit bezwaar is gegrond. Als uitgangspunt geldt dat verrichtingen voorafgaand aan het geding geacht worden betrekking te hebben op – kort gezegd – de voorbereiding van de gedingstukken en de instructie van de zaak. De eventueel uit te spreken proceskostenveroordeling pleegt voor deze werkzaamheden een vergoeding in te sluiten. SNS heeft onvoldoende concreet gemotiveerd dat de verrichtingen waarvoor zij een vergoeding claimt die genoemde werkzaamheden te buiten zijn gegaan. Deze kosten zullen daarom worden afgewezen.
3.35. De ingangsdatum van de gevorderde wettelijke rente is niet bestreden, zodat daarvan zal worden uitgegaan.
3.36. Essensie c.s. hebben bewijs aangeboden, maar dit aanbod niet betrokken op voldoende concrete feitelijke stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het aanbod wordt daarom gepasseerd.
3.37. De slotsom is dat de grieven van SNS slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van SNS zal alsnog gedeeltelijk worden toegewezen zoals hierna zal worden vermeld. Essensie c.s. zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en dienen daarom de proceskosten in beide instanties te dragen, inclusief de beslagkosten.
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Essensie en [ Geïntimeerde sub 2 ] hoofdelijk negentig procent van € 175.227,08 aan SNS te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2009 tot aan de dag van algehele betaling;
verwijst Essensie c.s. in de proceskosten van het geding en begroot de proceskosten in eerste aanleg op € 3.935,98 aan verschotten en € 2.832,00 aan salaris advocaat, de beslagkosten op € 703,25 aan verschotten en € 1.421,00 aan salaris advocaat en in hoger beroep, voor zover tot heden aan de kant van SNS gevallen, op € 4.737,93 aan verschotten, € 7.896,00 aan salaris advocaat en op € 131,00 voor nasalaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris advocaat en met de kosten van het betekenings¬exploot, in het geval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, almede met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, E.M. Polak en R.Tj. Terpstra en op 26 februari 2013 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.