ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5006

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.118.518/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares na ingrijpende stappen en beperkte informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, die op 3 april 2012 was toegelaten tot deze regeling. De rechtbank had de schuldsaneringsregeling beëindigd vanwege vermeende tekortkomingen van de appellante in de nakoming van haar verplichtingen. De appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen beroep aangetekend. In haar beroepschrift heeft zij betoogd dat zij de instructies van de bewindvoerder heeft opgevolgd en dat de rechtbank haar situatie niet correct heeft beoordeeld.

De kern van de bestreden beslissing was dat de appellante de laatste kans om zich aan haar verplichtingen te houden niet had aangegrepen. De appellante heeft echter verschillende stappen ondernomen, zoals het aanvragen van beschermingsbewind, het treffen van betalingsregelingen en het verstrekken van gedetailleerde financiële informatie. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante geen sollicitatieplicht had, wat de omvang van de informatie die zij aan de bewindvoerder moest verstrekken beperkte. Het hof concludeert dat de appellante haar zaken goed op orde heeft en dat er geen voldoende redenen waren om de schuldsaneringsregeling te beëindigen.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Dit arrest biedt inzicht in de verplichtingen van schuldenaren binnen de schuldsaneringsregeling en de verwachtingen die aan hen worden gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie tussen de schuldenaar en de bewindvoerder, evenals de noodzaak voor de rechtbank om de feiten zorgvuldig te wegen voordat zij tot een beëindiging van de regeling overgaat.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
sector afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.118.518/01
rekestnummer rechtbank : R 230/2012
arrest van de derde kamer van 5 februari 2013
in de zaak van:
[ Appellante ],
wonend te ([ postcode ]) [ plaatsnaam ], [ adres ],
advocaat: mr. M.A. Hupkes te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Verzoeker wordt hierna [ Appellante ] genoemd.
[ Appellante ] is bij op 14 december 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2012, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [ Appellante ] is beëindigd, zoals in het dictum van genoemd vonnis is uiteengezet.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 29 januari 2012. Bij die behandeling is [ Appellante ] verschenen, bijgestaan door mr. Hupkes voornoemd die het verzoekschrift mondeling heeft toegelicht. Voorts is de bewindvoerder, N. Veldman, verschenen. De civiel bewindvoerder is zonder bericht van verhindering wegens ziekte niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, alsmede het verslag van de bewindvoerder. [ Appellante ] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken
2. Beoordeling
2.1. In hoger beroep is het volgende gebleken.
[ Appellante ] is op 3 april 2012 tot de schuldsaneringsregeling toegelaten. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd vanwege – kort samengevat –tekortkomingen van [ Appellante ] in de nakoming van haar verplichtingen. [ Appellante ] kan zich met voormeld vonnis niet verenigen en is hiertegen in beroep gekomen.
2.2. [ Appellante ] heeft gesteld dat er geen tekortkomingen zijn en, als aangenomen wordt dat die er wel zijn, dat die in elk geval wegens de geringe betekenis niet tot de onderhavige beëindiging van de schuldsaneringsregeling zou moeten leiden. Daartoe heeft [ Appellante ] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd.
2.3. Kernoverweging van de bestreden beslissing is dat [ Appellante ] “de allerlaatste kans om zich aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te houden niet heeft aangegrepen”. Volgens [ Appellante ] wordt deze overweging niet gedragen door de feiten, nu zij immers:
- de instructie om beschermingsbewind aan te vragen en inkomensbeheer te regelen heeft opgevolgd;
- de instructie om betalingsregelingen te treffen om de achterstanden in te lopen betreffende de schulden aan Nuon, Zilveren Kruis en XS4ALL eveneens heeft opgevolgd;
- aan de verplichting om nadere informatie te verschaffen over de arbeidsgeschiktheid door de keuring via de gemeente heeft voldaan;
- beschikt over psychische hulpverlening en begeleiding heeft van het maatschappelijk werk;
- aan de verplichting heeft voldaan om maandelijks gedetailleerde financiële informatie te verschaffen door overlegging van verslagen van Humanitas waarin alle mutaties betreffende betalingen worden verwerkt;
- ten slotte heeft voldaan aan de verplichting om tegen de lastige en gewelddadige vader van haar minderjarige dochter een zaak op te starten ten einde kinderalimentatie van hem te verkrijgen.
Gelet hierop heeft [ Appellante ] een aantal ingrijpende en accurate stappen gezet waarvan de producties bij het beroepschrift getuigen. Daarnaast heeft [ Appellante ] geen sollicitatieplicht, waardoor de omvang van hetgeen zij aan de bewindvoerder mede te delen heeft, wordt beperkt. [ Appellante ] heeft zich afgevraagd of het nog niet starten van vrijwilligerswerk voldoende reden was voor de rechtbank om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, nu andere verwijten ontbreken. In verband hiermee heeft [ Appellante ] gesteld dat de bestreden beslissing anders was uitgevallen indien de rechtbank op een andere wijze door de bewindvoerder over de feiten was geïnformeerd, dan wel als meer concreet was gemaakt waarover de bewindvoerder nog nader wenste te worden geïnformeerd. Gezien al hetgeen bij de bewindvoerder bekend is, is de stelling dat “overigens” meer informatie moet worden verschaft, niet te volgen nu de stelling niet nader wordt geconcretiseerd, aldus [ Appellante ] . Zij heeft erkend dat er een informatieplicht is, maar die kent ook grenzen en die worden bereikt met wat [ Appellante ] heeft aangeleverd. Bij brief van 8 januari 2013 heeft de advocaat van [ Appellante ] aan het hof bericht dat er op 3 januari 2013 een constructief gesprek heeft plaatsgevonden tussen enerzijds de bewindvoerder en haar kantoorgenoot en anderzijds [ Appellante ] en haar advocaat. Ten slotte heeft [ Appellante ] er nog op gewezen dat zij aanstaande maandag, dus op 4 februari 2013, met het verrichten van vrijwilligerswerk zal starten.
2.4. De bewindvoerder heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het haar duidelijk is geworden dat [ Appellante ] niet heeft gereageerd op haar brieven, omdat [ Appellante ] dacht dat de communicatie met de bewindvoerder via haar beschermingsbewindvoerder liep. De (communicatie)problemen met [ Appellante ] zijn opgelost door het gesprek tussen alle betrokken partijen op 3 januari 2013. [ Appellante ] weet nu wat er – in het kader van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen – van haar wordt verwacht, aldus de bewindvoerder.
2.5. Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw -– vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsanerings-regeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die komt erop neer, dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.6. Op grond van het verhandelde ter zitting in hoger beroep en de overgelegde stukken is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat [ Appellante ] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Anders dan de rechtbank komt het hof tot de conclusie dat [ Appellante ] haar zaken goed op orde heeft.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, M.W.E. Koopmann en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.