ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3418

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
23-000826-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf en terbeschikkingstelling na verkrachting en afpersingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die in 2002 een antisociale persoonlijkheidsstoornis had, weigerde medewerking aan nieuwe onderzoeken. Het hof concludeert dat de stoornis niet is overgegaan, mede door het strafblad van de verdachte en het feit dat hij niet behandeld is voor zijn stoornis. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van de rechtbank om terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte naast de opgelegde gevangenisstraf van zes jaar ook terbeschikkingstelling met verpleging zou krijgen. De verdediging betoogde dat de weigering van de verdachte om mee te werken aan onderzoek door het Pieter Baan Centrum (PBC) betekent dat niet kan worden vastgesteld dat er een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond ten tijde van de feiten. Het hof oordeelt dat de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd indien aan de voorwaarden van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Het hof stelt vast dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan onderzoeken, waardoor deskundigen niet in staat waren om een diagnose te stellen. De eerdere rapporten uit 2002, waarin de antisociale persoonlijkheidsstoornis werd vastgesteld, blijven van belang. Het hof concludeert dat de verdachte een hoog recidivegevaar vormt en dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel eist. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de terbeschikkingstelling en gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.

Uitspraak

parketnummer: 23-000826-12
datum uitspraak: 1 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-670151-11 tegen
[verdachte],
geboren te [land] op [datum],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2013, 14 februari 2013 en 15 februari 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep (met inbegrip van de beslissingen tot oplegging van de gevangenisstraf, op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]en ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen) en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de motivering van en de beslissing op de vordering tot oplegging van een maatregel terbeschikkingstelling -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof aan de toepasselijke wettelijke voorschriften toevoegt de artikelen 37a, 37b, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en dat met betrekking tot het beslag de teruggave aan de verdachte wordt gelast van voorwerp 11 op de aangehechte beslaglijst.
Het hof overweegt in dit verband dat het - anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd - ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geen aanleiding ziet tot een andere beslissing te komen dan de rechtbank.
De vordering tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling
Standpunt openbaar ministerie
Het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep richt zich in het bijzonder tegen de afwijzing door de rechtbank van de gevorderde maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte met dwangverpleging. De advocaat-generaal heeft op grond van de daartoe in het (op schrift gestelde) requisitoir genoemde gronden gevorderd dat behoudens de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van het voorarrest aan de verdachte tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot zijn verpleging wordt opgelegd.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsvrouw van de verdachte, zakelijk weergegeven, betoogd dat nu de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek door het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) niet kan worden vastgesteld dat bij de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het tijdsverloop sinds 2002, toen door gedragsdeskundigen in het kader van een andere strafzaak bij de verdachte een ziekelijke stoornis in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis werd vastgesteld, is te groot om aan de desbetreffende rapporten nog waarde te kunnen hechten. Voor het overige staat - gegeven hetgeen in de onderhavige zaak ten aanzien van de persoon van de verdachte door deskundigen is gerapporteerd en verklaard - niet vast dat nog immer sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. De vordering tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling dient te worden afgewezen, aldus de raadsvrouw.
Beoordeling door het hof
1. Wettelijk kader
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd, indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. In de regel zal de vaststelling daarvan door de rechter zijn gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen, vervat in door dezen opgestelde rapporten.
Voorts is ingevolge artikel 37a, derde lid, in verbinding met artikel 37, tweede lid, Sr vereist dat de rechter beschikt over adviezen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Deze adviezen mogen in beginsel niet meer dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting zijn opgemaakt.
Op grond van artikel 37, derde lid, in verbinding met artikel 37a, derde lid, Sr blijft het voorgaande buiten toepassing, wanneer de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek. In zodanig geval is oplegging van de maatregel mogelijk, nadat door de gedragsdeskundigen voor zover mogelijk over de reden van de weigering is gerapporteerd en de rechter zich zoveel mogelijk heeft laten voorlichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een last tot terbeschikkingstelling aan de hand van één of meer andere adviezen of rapporten aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is geweest mee te werken.
Daarnaast dient het door de verdachte begane feit (voor zover in deze zaak van belang) een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, Sr).
In het kader van de vraag of een last tot terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a Sr moet worden gegeven, is het aan de rechter die over de feiten oordeelt om vast te stellen of bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechter heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door de deskundigen uitgebrachte adviezen.
Het hof stelt vast dat de verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de onderzoeken als bedoeld in artikel 37, tweede lid Sr, te weten het nader te noemen onderzoek van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum, zodat het bepaalde in artikel 37, tweede lid Sr buiten toepassing blijft.
2. De persoon van de verdachte
Het hof stelt vast dat de verdachte in de onderhavige strafzaak consequent heeft geweigerd mee te werken aan onderzoek door gedragsdeskundigen en dat deze deskundigen hierdoor zijn beknot in hun mogelijkheden hem te onderzoeken en de van belang zijnde vragen te beantwoorden. De vraag of bij de verdachte ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens is mitsdien door geen van hen als zodanig beantwoord en evenmin is een gedragskundige advisering over een behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader gegeven.
Bij de stukken in het dossier bevinden zich echter ook eerdere gedragskundige rapporten (uit 2002), uitgebracht in het kader van een andere strafzaak tegen de verdachte, aan de totstandkoming waarvan de verdachte zijn medewerking wel heeft verleend alsmede diverse andere stukken met betrekking tot de geestvermogens en het gedrag van de verdachte.
Bij de door het hof te beantwoorden vraag of - niettegenstaande het ontbreken van een bevestigende gedragsdeskundige vaststelling ter zake - bij de verdachte ten tijde van het begaan van de thans tenlastegelegde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, heeft het hof de inhoud van de na te melden rapporten en verklaringen betrokken. De inhoud van de rapporten en verklaringen is hierna telkens zakelijk en voor zover van belang weergegeven.
a. Rapport Pro Justitia van 25 november 2002 door drs. M.A. Westerborg, psychiater.
Diagnostische overwegingen:
De ontwikkeling van betrokkene kan in drie fasen worden onderscheiden; alle drie fasen vertonen een zorgelijk beeld. De eerste fase heeft betrekking op zijn verblijf in zijn geboorteland [land]. Betrokkene groeit op in een minder dan optimale omgeving, waarin hij door grootmoeder, die ziek was, werd opgevoed. Moeder vertrekt met een dertig jaar oudere man naar Nederland zonder de kinderen, en laat hem alleen bij grootmoeder achter. Een jaar later laat zij de kinderen naar Nederland komen. Dat bleek geen succes te zijn. Moeder was waarschijnlijk toch redelijk vervreemd van de kinderen, kon hen niet aan en stiefvader probeerde hierin verandering te brengen door zeer hardhandig op te treden.
Dan komt de Raad voor de Kinderbescherming in actie en volgt een zeer problematische episode tot en met heden (het hof begrijpt: 2002).
In 1994 start het eerste raadsonderzoek. Betrokkene heeft forse gedragsproblemen. In 1997 wordt een ondertoezichtstelling uitgesproken. Er volgt een aantal crisisplaatsingen. Uiteindelijk wordt hij in De Beele opgenomen, waar hij tot 2001 verblijft. Er is veel gedaan om betrokkene structuur en een beperkt geweten bij te brengen. Dat is niet helemaal gelukt. Betrokkene moest op een gesloten afdeling worden geplaatst, omdat zijn gedrag ontoelaatbaar werd, zowel qua seksuele handelingen als qua agressie.
Gezien zijn huidige gedrag en ‘staat van dienst’ is de betrokkene op termijn kandidaat voor terbeschikkingstelling. Vooralsnog krijgt hij het voordeel van de twijfel, maar de prognose is niet gunstig.
Beantwoording van vragen:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling. In de voorgeschiedenis is er sprake van affectieve en pedagogische verwaarlozing bij een verstandelijk matig begaafde jongen.
b. Rapport Pro Justitia van 24 november 2002 door drs. A.J.M.A. America, psycholoog.
Informatie van onderzochte:
Op zijn achtste vertrekt moeder, na haar huwelijk, naar Nederland. Betrokkene blijft met zijn broertje achter bij oma. Desgevraagd bevestigt hij in die periode meermaals seksueel misbruikt te zijn door een volwassen neef. In december 1992 komt hij naar Nederland.
Klinisch psychologische indrukken en bevindingen:
Bij bespreking van het tenlastegelegde (het hof begrijpt: twee afpersingen) legt betrokkene nauwelijks medeleven met het slachtoffer van de criminele handelingen aan de dag. Betrokkene beschikt uit zijn opvoeding en scholing over zekere algemene kennis over wat wel en niet mag. In de praktijk spelen deze algemene normen nauwelijks een rol en gedraagt hij zich naar de normen van zijn specifieke groep, in dit geval de semi-criminele peer group. Tussen aandrift – en deze komt vaak in een opwelling – en handelen staat geen ander controlemechanisme dan de angst voor externe repressie.
Forensisch psychologische beschouwing:
De betrokkene overschat zichzelf in hoge mate. Hij toont weinig inleving in de slachtoffers.
Bij betrokkene is sprake van zowel gebrekkige ontwikkeling als psychische stoornis.
De gebrekkige ontwikkeling van persoon en gedrag uit zich onder meer in het niet tot ontwikkeling komen van normaal leeftijdsadequaat functioneren op vrijwel alle levensgebieden: harmonie in het primaire milieu, school/werk, vrienden/vrijetijdsbesteding. Onder dit alles ligt een persoonlijkheidsontwikkeling die bijna tien jaar geleden onderbroken werd en van het normale beloop afweek.
De psychische stoornis is een antisociale persoonlijkheidsstoornis, met lage frustratietolerantie, impulsdoorbraken, ontremmingsverschijnselen en ontbreken van ethische sturing van het gedrag.
Prognose:
De gebrekkige ontwikkeling en psychische stoornis zijn toestandsbeelden. Er is geen logische reden om aan te nemen dat deze toestandsbeelden spontane remissie zullen vertonen, terwijl ook geen bewijzen voorhanden zijn dat een dergelijke spontane remissie zich aan het voltrekken is. Het problematische toestandbeeld bestaat reeds lang en is verhard. Intensieve pogingen tot bijsturing hebben niet het gewenste resultaat opgeleverd. De betrokkene scoort hoog op de negatieve behandelingsindicatoren. Voor de toekomst zijn de tekenen in het algemeen niet gunstig.
Tegen de achtergrond van het algehele beeld van pathologische ontremming kan niet worden uitgesloten dat de betrokkene voor zijn omgeving risico’s kan opleveren voor wat betreft ongewenste seksuele handelingen.
Resumerend: betrokkene levert groot risico voor zijn omgeving op dat hij (snel) opnieuw overgaat tot het plegen van delicten, waarbij de kans niet veronachtzaamd mag worden dat deze ernstiger kunnen zijn dan tot dusverre gepleegde vergrijpen.
c. Een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 28 maart 2011, opgemaakt door
drs. B.Y. Maschhaupt-Blijleven, GZ-psycholoog.
De deskundige rapporteert dat de verdachte heeft geweigerd deel te nemen aan het onderhavige onderzoek, omdat hij het niet nodig vindt en omdat zijn advocaat het heeft afgeraden. Hij zegt dat het gaat om een grote zaak en desgevraagd geeft hij aan dat hij vreest dat het mogelijk terbeschikking¬stelling wordt.
De deskundige heeft hem niet kunnen onderzoeken om zelf een eventuele diagnose vast te kunnen stellen. Het is daarom niet mogelijk gebleken zelf tot voldoende onderbouwde diagnostische overwegingen over de verdachte te komen, leidend naar een classificatie van zijn mogelijke psychopathologie.
d. Een onderzoek Pro Justitia van 23 december 2011, van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, opgemaakt door
H.A. van Kempen, klinisch psycholoog en A.C. Bruijns, psychiater.
De verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek van de psycholoog, de psychiater en de milieu¬rapporteur nadrukkelijk geweigerd. Deze weigering kwam voort – zo kon uit de opmerkingen van de verdachte worden opgemaakt – uit angst voor een mogelijk advies strekkende tot terbeschikking¬stelling. Als rechtstreeks gevolg van de weigering van de verdachte om mee te werken aan het onderzoek is het niet mogelijk op basis van eigen onderzoek diagnostische conclusies te trekken over zijn psychische gezondheidstoestand.
Gelet op de beschrijving van de levensloop van de verdachte in de Pro Justitia-rapportages van 2002 (het hof begrijpt: zoals onder a en b vermeld) moet worden vastgesteld dat zijn ontwikkeling zeer problematisch is verlopen. Destijds werd geconcludeerd dat sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een verstandelijke handicap. Het justitiële contact getuigt van een voortzetting van het antisociale gedrag van de verdachte. Het is dan ook waarschijnlijk dat er bij hem nog steeds moet worden gesproken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
e. Een proces-verbaal van verhoor van deskundige A.C. Bruijns (psychiater) van 16 januari 2013 door de gedelegeerd raadsheer-commissaris, mr. H.S.G. Verhoeff.
Deze verklaring van de deskundige houdt onder meer in:
De verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek. Daarom zijn wij (het hof begrijpt: Bruijns en Van Kempen) afgegaan op de rapporten van Westerborg en America uit 2002. Het rapport van America is heel gedegen. Op basis van de strafrechtelijke documentatie van de verdachte hebben psycholoog Van Kempen en ik geconcludeerd dat het antisociale gedrag van de verdachte maar is doorgegaan. Er is ons niet gebleken van een verdere rijping van de verdachte en daarom zijn wij tot de bevinding gekomen dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis waarschijnlijk nog steeds aanwezig is.
Een verdere rijping van de hersenen zou invloed kunnen hebben op de impulsiviteit en prikkelbaarheid, maar niet op de gewetensfunctie. Het geweten wordt al op zeer jonge leeftijd ontwikkeld. Ik zie in de omstandigheid dat de diagnose op jonge leeftijd van betrokkene is gesteld geen aanleiding het rapport van destijds niet te gebruiken voor mijn eigen bevindingen.
f. Een proces-verbaal van verhoor van deskundige H.A. van Kempen (klinisch psycholoog) van 16 januari 2013 door de gedelegeerd raadsheer-commissaris, mr. H.S.G. Verhoeff.
Deze verklaring van de deskundige houdt onder meer in:
In het huidige rapport (het hof begrijpt: het onder d. genoemde rapport) heb ik aangegeven dat het waarschijnlijk is dat er thans nog sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Ik ben tot deze bevinding gekomen op basis onder andere van wat er uit het levenslooponderzoek van de betrokkene door de milieuonderzoeker (het hof begrijpt: in 2002) naar voren is gekomen, zoals verwaarlozing in de vroege jeugd, de komst naar Nederland op achtjarige leeftijd en problemen in het gezin bij de moeder. Bovendien is er sprake van een winkeldiefstal rond het elfde jaar en is betrokkene op twaalfjarige leeftijd onder toezicht geplaatst en vervolgens tot zijn zeventiende in De Beele, een instelling voor jeugdigen met een verstandelijke beperking, geplaatst. Uit het onderzoek van America blijkt dat er sprake was van een ernstige gedragsstoornis voor het vijftiende jaar en dat is een van de criteria voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM. Bovendien was er sprake van een patroon van problemen om zich aan de wet te houden en egocentrisme. Behalve het rapport van America hebben we de strafrechtelijke documentatie van betrokkene bekeken; daaruit blijkt dat er bijna ieder jaar wel sprake is van een strafbaar feit en een veroordeling. Daaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een doorlopende persoonlijkheidsproblematiek. Op basis van al deze gegevens ben ik tot mijn bevinding gekomen dat er waarschijnlijk nog steeds sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
U vraagt mij hoe ik aankijk tegen het rapport van America gelet op de leeftijd van de betrokkene destijds en het lange tijdsverloop sindsdien. Het rapport van America uit 2002 heeft wel degelijk waarde en vormt een mijlpaal in die zin.
Achttien jaar is de minimumleeftijd waarop een ontwikkelingsstoornis kan worden vastgesteld.
Nog los van de diagnose die in 2002 is gesteld, rijst op basis van de documentatie van de betrokkene de vraag of sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Alle wetsovertredingen [het hof begrijpt: de feiten waarvoor de verdachte blijkens de hem betreffende documentatie is veroordeeld] passen bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De overgang van het ene land naar het andere heeft in algemene zin geen invloed op een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ik acht waarschijnlijk dat er nog steeds sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, gelet op het strafblad van de betrokkene. Het is niet waarschijnlijk dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis niet meer aanwezig is, al kan dat niet worden uitgesloten. De ontwikkeling van een stoornis is een langdurig proces en vereist een langdurig en intensief behandeltraject of eigen inspanning om daar verandering in te brengen. Indien sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met als belangrijkste element impulsiviteit, dan kan het een leerpunt zijn om de impulsiviteit onder controle te brengen. Het cannabisgebruik in detentie is een uiting van het zich niet aan de regels houden.
g. Een reclasseringsadvies van 16 december 2009, opgemaakt door F. Sedoc.
De verdachte wordt in de betreffende zaak verdacht van het bedreigen en mishandelen van zijn ex-vriendin (het hof merkt op: de verdachte is ter zake deze feiten inmiddels onherroepelijk veroordeeld). Met betrekking tot het emotioneel welzijn stelt rapporteur dat, ofschoon het niet direct zichtbaar is, betrokkene last zegt te hebben van de negatieve ervaringen uit zijn jeugd. Affectieve verwaarlozing uit de vroege jeugd kan van invloed zijn geweest op zijn woedeaanvallen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Als bijzondere voorwaarde wordt onder meer geadviseerd dat de verdachte deelneemt aan een agressieregulatietraining.
h. Een bericht Voortijdige negatieve beëindiging van 27 april 2010, opgemaakt door
K. de Gier en F. Sedoc.
De opdracht om toezicht te houden op de bijzondere voorwaarden (het hof begrijpt: zoals vermeld onder g) wordt geretourneerd. De verdachte is niet verschenen op zijn afspraak en heeft niet gereageerd op brieven.
i. Een ongedateerd verslag (naar aanleiding van de vordering tot verstrekking van historische gegevens van de advocaat-generaal van 15 januari 2013 aan de PI Noord Holland, unit Zuyder Bos) betreffende het gedrag van de verdachte in de penitentiaire inrichting in de periode van omstreeks maart 2012 tot en met 12 december 2012.
17 mei 2012:
De verdachte houdt van muziek en speelt deze het liefst met de deur open af, zodat iedereen kan meegenieten.
5 september 2012:
Wegens onvoldoende inzet op de werkzaal is de verdachte aangesproken en is zijn toeslag gekort. De verdachte was op zijn wijze woest en er was niet met hem te praten.
15 oktober 2012:
Vandaag kwam de verdachte op de werkzaal en was ontzet dat hij gekort was op zijn loon. Na uitleg begreep hij de reden. Hij reageerde daarna overigens agressief en uitte dreigende taal die gericht was op de bewa’s (het hof begrijpt: bewakers) op de gang. De verdachte heeft gezegd dat hij eens zou ontploffen en dat er dan hele rare dingen gebeuren, dat het systeem hem zoekt, dat hij zijn hart moest luchten bij de bewakers, maar dat men goed moest beseffen dat hij op een goede dag niet voor zichzelf instond.
18 oktober 2012:
De verdachte heeft tot vervelens toe altijd zijn radio te hard en is al een aantal keer aangesproken.
12 december 2012:
Was vanmorgen behoorlijk opgefokt. Zette zijn muziek heel hard en keek heel boos. Desgevraagd bleek dat zijn ex zijn kinderen bij hem weg houdt. De verdachte wil het zelf geen boosheid of verdriet noemen, want naar eigen zeggen is hij keihard.
3. Vaststelling van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte
Zoals onderschreven door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep staat vast dat de verdachte een zeer moeilijke jeugd heeft gehad, waarin affectieve en pedagogische verwaarlozing, alsmede seksueel misbruik een negatieve hoofdrol hebben gespeeld.
Blijkens de hiervoor genoemde rapporten worden reeds in 1995 alarmerende signalen waargenomen, waarna de situatie lijkt te verslechteren. Uiteindelijk wordt in 2002 een psychische stoornis in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld, met lage frustratietolerantie, impulsdoorbraken, ontremmingsverschijnselen en ontbreken van ethische sturing van het gedrag.
Het hof ziet – mede gelet op het oordeel dienaangaande van de deskundigen Van Kempen en Bruijns – geen reden om te twijfelen aan juistheid van de toen gestelde diagnose en neemt deze als uitgangspunt.
Het hof ziet zich in het kader van de onderhavige zaak vervolgens voor de vraag gesteld of er, mede gezien het aanzienlijke tijdsverloop sinds de rapporten uit 2002, aanwijzingen zijn met betrekking tot het al dan niet voortbestaan van de stoornis van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde.
Over de persoon van de verdachte in de periode na 2002 tot heden is weinig bekend. De verdachte heeft immers iedere medewerking – ook aan het milieuonderzoek – geweigerd, zodat de onderzoekers aan, bijvoorbeeld, zijn moeder of levenspartner en/of andere bekenden niet naar zijn levenswandel in die periode hebben kunnen vragen. Het voorgaande brengt met zich dat de twee voornaamste informatiebronnen betreffende de periode na 2002 de verdachte zelf en zijn justitiële antecedenten zijn.
Uit de verklaring van de deskundige Van Kempen bij de raadsheer-commissaris volgt dat een antisociale persoonlijkheidsstoornis wel veranderbaar is, maar dat het een langdurig en intensief traject vereist. Het hof memoreert in dit verband de observatie van America uit 2002 dat de verdachte als moeilijk behandelbaar is aangemerkt, de behandelprognose ongunstig was en er geen aanwijzingen voor spontane remissie waren.
Ook de psychiater Bruijns overweegt dat het antisociale gedrag van de verdachte maar door is gegaan en dat niet is gebleken van een verdere rijping van de verdachte. Dat heeft hem en Van Kempen tot de conclusie geleid dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis waarschijnlijk nog steeds aanwezig is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof uitvoerig met de verdachte gesproken over zijn verleden en de wijze waarop hij met zijn problematiek omgaat en is omgegaan. Uit zijn verklaringen maakt het hof op dat de verdachte meent dat van enige stoornis geen sprake is en dat hij in de tussenliggende periode geen behandeling heeft ondergaan, omdat hij niet gelooft in psychologen en psychiaters en hun behandeling. De verdachte heeft benadrukt dat voor zover hij al met problemen zou kampen, hem niet de nodige hulp, althans geen bruikbare hulp is geboden en dat hij alleen zichzelf kan helpen.
Op grond hiervan stelt het hof vast dat het kennelijk bij de verdachte ontbreekt aan inzicht in de aard en de ernst van zijn problematiek. Het ontbreken van enige behandeling in de tussenliggende periode maakt ook, gezien de verklaring van deskundige Van Kempen, onaannemelijk dat zijn psychische stoornis is overgegaan. Ook hierin ligt een aanwijzing dat de psychische stoornis nog bestond en bestaat.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: documentatie) van 18 januari 2013 betreffende de verdachte rijst hetzelfde beeld: hij is vanaf 2002 veroordeeld voor wederspannigheid, heling, belediging, medeplegen van poging tot afpersing, verduistering, medeplegen van afpersing, medeplegen van poging tot afpersing, openlijke geweldpleging (2002), meerdere beledigingen (2005), meerdere diefstallen, bedreiging en belediging van een ambtenaar in functie (2007), bedreiging, verboden vuurwapenbezit, opgeven van een valse naam, bedreiging, meerdere mishandelingen, belediging van een ambtenaar in functie (2009) en schuldheling (2010), alsmede voor diverse overtredingen.
Uit voormelde documentatie volgt dat sprake is van een bestendig patroon van het plegen van delicten, waarbij ook voorwaardelijke straffen en bijzondere voorwaarden de verdachte niet van het telkens opnieuw plegen van strafbare feiten hebben weerhouden. Voor een deel van deze feiten zijn (deels) voorwaardelijke straffen opgelegd met bijzondere voorwaarden, welke blijkens een bericht Vroegtijdige beëindiging van 28 april 2010 niet consequent zijn nageleefd.
De delicten passen volgens deskundige Van Kempen bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hetzelfde heeft naar het oordeel van het hof evident te gelden voor de thans tenlastegelegde feiten. Het hof constateert dat de wijze waarop de verkrachting van [benadeelde partij 2] heeft plaatsgevonden alle kenmerken van een opportunistische en impulsieve daad draagt. Gevraagd te reageren op de ter terechtzitting in hoger beroep voorgehouden slachtofferverklaring van [benadeelde partij 2], verklaarde de verdachte dat hij er niet veel op te zeggen had. Hij kon zich er niet in verplaatsen, aldus de verdachte. In het impulsieve gedrag en het gebrekkige empathische vermogen van de verdachte ziet het hof sterke aanwijzingen dat de persoonlijkheidsstoornis niet uit zichzelf is overgegaan.
Ook in het gedrag van de verdachte in de penitentiaire inrichting, met name het onvermogen om te gaan met correcties en terechtwijzingen door toezichthouders en het uiten van dreigende taal, ziet het hof bepaald geen contra-indicatie voor het bestaan van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
4. Conclusie
Gelet op hetgeen in het bijzonder door de deskundigen Van Kempen en Bruijns naar voren is gebracht over het ontstaan en voortbestaan van een stoornis als de onderhavige acht het hof de rapporten uit 2002 van A.J.M.A. America en M.A. Westerborg en de daarin beschreven diagnose niet achterhaald en ook thans nog geldig.
Op grond van de inhoud van deze rapporten, bezien in samenhang met hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte is gebleken (in het bijzonder hetgeen hiervoor is weergegeven), stelt het hof vast dat het er voor moet worden gehouden dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de jegens hem bewezen geachte feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychische stoornis, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis, bestond.
Het hof overweegt daarbij dat de deskundigen Bruijns en Van Kempen weliswaar spreken in termen van waarschijnlijkheid en niet geheel uit kunnen sluiten dat de in 2002 vastgestelde stoornis verdwenen zou kunnen zijn, maar dat noch uit de strafrechtelijke levensloop van de verdachte, noch uit diens onwil om de door de justitie ingeschakelde deskundigen ook maar enig inzicht te verschaffen omtrent zijn geestvermogens een aanknopingspunt kan worden afgeleid dat het hof tot een andere vaststelling noopt. De enkele omstandigheid dat de deskundigen, gelet op hun beroepsethiek, thans niet tot een actualisering van de diagnose konden komen doet daaraan niet af.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een terbeschikkingstelling met dwangverpleging aangewezen is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van de bewezen geachte feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts is er naar het oordeel van het hof sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent het hof aan de langjarige duur van het bestaan van de antisociale persoonlijkheidsstoornis en het bestendige delictspatroon. Waar psychiater Westerborg in 2002 afzag van een advies strekkende tot terbeschikkingstelling van de verdachte, omdat de verdachte nog het voordeel van de twijfel kreeg, acht het hof het thans, ter bescherming van de maatschappij, niet verantwoord de verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren –, in de maatschappij te laten terugkeren.
De verdachte heeft door te volharden in zijn weigering medewerking te verlenen aan het door gedragsdeskundigen (onder wie een psychiater) te verrichten onderzoek, iedere opening voor een verder onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt.
De door de verdachte begane feiten zijn misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist. Gelet op de bewezenverklaring voor – kort gezegd – meerdere afpersingen, wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting, wordt de maatregel opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen, of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de motivering en beslissing ten aanzien van de vordering tot het opleggen van een maatregel tot terbeschikkingstelling en doet in zoverre opnieuw recht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, genummerd 11 op de aangehechte beslaglijst.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. L.A.J. Dun en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van
mr. M. Rasterhoff, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 maart 2013.
Mr. P.C. Kortenhorst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.