ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ0892

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000677-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een minderjarige door een geschoeide voet tegen het hoofd te trappen

In deze zaak gaat het om de zware mishandeling van een minderjarige, gepleegd door de verdachte op 2 december 2010 in Haarlem. De verdachte heeft opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan het slachtoffer, door deze met een geschoeide voet tegen het hoofd te trappen. De feiten zijn als volgt: tijdens een sneeuwballengevecht werd het slachtoffer, die op de grond lag, door de verdachte met kracht tegen het hoofd geschopt. Dit leidde tot hersenletsel en andere ernstige klachten bij het slachtoffer, die na het incident langdurig onder behandeling moest. De getuigenverklaringen waren consistent en geloofwaardig, wat het hof leidde tot de conclusie dat de verdachte het bewezen verklaarde feit had gepleegd. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor de trap, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring. Het hof oordeelde dat de verdachte zich op een gewelddadige manier had gemengd in een ruzie en dat zijn handelen de openbare veiligheid had geschaad. De verdachte werd veroordeeld tot een maand voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds last had van de gevolgen van de mishandeling.

Uitspraak

parketnummer: 23-000677-12
datum uitspraak: 24 januari 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem van 9 februari 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-760112-11 tegen
[VERDACHTE]
geboren te Amsterdam op 9 augustus 1995,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2012 en 10 januari 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 02 december 2010 te Haarlem aan een persoon genaamd [slachtoffer]opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: - hersen(schedel)letsel en/of - neuro(pschycho)logisch letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk een of meermalen (krachtig) met de (geschoeide) voet tegen het (voor)hoofd te schoppen/trappen;
subsidiair
hij op of omstreeks 02 december 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] een of meermalen (krachtig) met de (geschoeide) voet tegen het (voor)hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 02 december 2010 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), een of meerdere malen (krachtig) met de (geschoeide) voet tegen het (voor)hoofd, in elk geval tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel, te weten zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich niet verenigt met het vonnis waarvan beroep.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 2 december 2010 te Haarlem aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- hersen(schedel)letsel en/of
- neuro(pschycho)logisch letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk krachtig met de geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte een trap heeft gegeven tegen het hoofd van het slachtoffer, nu de verklaringen van de getuigen variëren en er ook getuigen zijn die verklaren geen trap te hebben gezien.
De raadsman heeft voorts betoogd dat op grond van het ontbreken van uiterlijk waarneembaar letsel bij het slachtoffer er gerede twijfel is dat het slachtoffer een schop in het gezicht of op het voorhoofd heeft gekregen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In deze zaak zijn door de politie, door de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep getuigen gehoord.
[getuige 1] heeft bij de politie (dossierpagina 48) verklaard: “Ik zag dat [verdachte] op [slachtoffer] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer]) afliep. Ik zag dat hij zijn voet naar achteren bewoog en [slachtoffer] vol in het gezicht schopte. Hij schopte echt hard. Hij schopte alsof hij een strafschop nam met voetbal.”
Op 25 oktober 2010 verklaart deze getuige bij de rechter-commissaris te Haarlem: “ Op 2 december 2010 werden er sneeuwballen naar [slachtoffer] gegooid. [slachtoffer] werd boos. Hij pakte [naam]. De rest van de groep ging [slachtoffer] duwen en ze sloegen hem op het lijf. Het was een soort van vechten en ze gooiden hem op de grond. Na de val zat hij op ellebogen en knieën. [verdachte] kwam op [slachtoffer] aflopen. Hij nam een soort aanloopje en trapte [slachtoffer] toen. Ik heb niet precies gezien waar [slachtoffer] geraakt werd maar wel dat het tegen zijn hoofd was. Ik zag dat de bril (het hof begrijpt: van [slachtoffer]) helemaal verbogen was.”
Op de terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2012 heeft deze getuige verklaard: “Toen hij (het hof begrijpt: [slachtoffer]) op ellebogen en knieën zat kwam [verdachte] van de andere kant aangelopen. [verdachte] rende niet, maar nam een aanloopje. Hij liep anders en sneller dan normaal. Ik kon niet precies zien waar [slachtoffer] werd getrapt. Ik weet wel dat het in zijn gezicht was.”
[getuige 2] verklaart bij de politie (dossierpagina 45): “Ze gooiden sneeuwballen naar [slachtoffer]. [slachtoffer] werd boos en besprong [naam]. Ze gingen vechten. Ik zag dat [verdachte] aan kwam lopen. Op het moment dat [verdachte] vlak bij het hoofd van [slachtoffer] stond zag ik dat hij een van zijn benen naar achteren deed en meteen een harde trap tegen het hoofd van [slachtoffer] gaf. Het leek wel alsof [verdachte] een bal weg wilde trappen. Hij trapte echt met kracht en het was duidelijk te zien dat hij het opzettelijk deed. Ik zag dat hij een soort van sportschoenen aanhad.”
Bij de rechter-commissaris te Haarlem verklaart deze getuige op 26 september 2011: “Ik zag [verdachte] uithalen met zijn been tegen het hoofd van [slachtoffer]. Ik zag het hoofd van [slachtoffer] omhoog gaan toen hij die trap kreeg.”
[getuige 3] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij gezien heeft dat de verdachte het slachtoffer een trap tegen het hoofd heeft gegeven. Bij de politie (dossierpagina 73) heeft ze verklaard: “Volgens mij was het klaar, maar toen kwam [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Ik zie dat [verdachte] met zijn been naar achteren gaat en vervolgens naar voren en keihard tegen het hoofd van [slachtoffer] schopt alsof het een penalty is. Het hoofd van [slachtoffer] wordt daarbij als voetbal gebruikt. Ik zag het hoofd van [slachtoffer] naar achteren gaan”. Bij de rechter-commissaris verkaart deze getuige: “De trap zag eruit als een penalty. Hij zwaaide zijn been naar achteren en toen vol naar voren.” Ook op de terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2013 heeft zij dienovereenkomstig verklaard.
Het feit dat niet alle getuigen hebben gezien dat de verdachte het slachtoffer een trap heeft gegeven doet aan de geloofwaardigheid van bovengenoemde getuigen niets af. De ter terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2012 gehoorde getuige [getuige 4] heeft verklaard dat het laatste dat hij heeft gezien was dat een aantal jongens aan het duwen en trekken waren. Ook deze verklaring doet niets af aan de hierboven weergegeven verklaringen nu uit deze verklaringen kan worden afgeleid dat er getrapt is nadat er geduwd en getrokken was.
De verklaringen zoals afgelegd door de getuigen [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 1], zijn consistent en geloofwaardig. Het hof acht de verklaringen derhalve betrouwbaar en zal de verklaringen bezigen voor de bewezenverklaring.
Dat [getuige 1] in een (door de raadsman ter terechtzitting van 9 oktober 2012 overgelegde) Tweet heeft vermeld dat hij zelf ook zou hebben geslagen doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af, nu hij ter terechtzitting in hoger beroep daarover heeft verklaard dat hij het deed om stoer te doen. Het hof heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen.
Door de raadsman is nog gewezen op de inhoud van het door hem overgelegde rapport van Prof. dr. [naam] van 5 oktober 2012.
Hierover merkt het hof het volgende op.
Van enige ‘collaborative storytelling’ , waarover in het rapport wordt gesproken, is niet gebleken. Integendeel: door [getuige 3] is verklaard ter terechtzitting in hoger beroep dat coördinator [coördinator] haar heeft gevraagd om niet met anderen te praten over wat zij had gezien om beïnvloeding te voorkomen.
De heer [naam] trekt in zijn rapport de conclusie dat de afgelegde getuigenverklaringen niet behulpzaam zijn bij het onderscheid tussen het schuldige scenario en relevante onschuldige scenario’s, en voegt daaraan toe dat het ontbreken van uitwendig waarneembaar letsel steun oplevert voor het scenario dat [slachtoffer] niet in zijn gezicht is geschopt.
Ten aanzien van dit laatste merkt het hof op dat het leggen van een verband tussen (afwezigheid van) uiterlijk waarneembaar letsel en de waardering van de getuigenverklaring niet tot de deskundigheid van de heer [naam] behoort.
Ook voor het overige is het aan het hof om de bewijswaarde van de getuigenverklaringen te beoordelen en de inhoud van het rapport levert geen gezichtspunten op die het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen, zoals hierboven weergegeven, anders maken.
De raadsman heeft nog een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de heer [naam] als getuige-deskundige, in het geval het hof de getuigenverklaringen wel voldoende betrouwbaar acht voor een bewezenverklaring. Het hof wijst dit verzoek af nu de noodzaak hiertoe, gelet op hetgeen hierboven is overwogen en de door de raadsman gegeven onderbouwing, niet is gebleken.
Met betrekking tot het ontbreken van uiterlijk waarneembaar letsel merkt het hof op dat dit geen reden geeft aan de verklaringen te twijfelen en het – hieronder nader te bespreken - rapport van [naam] van 17 december 2012, de mogelijkheid openlaat dat er letsel kan zijn geweest “aan huid en onderhuidse weke delen gelokaliseerd aan het behaarde hoofd, waarbij hoofdharen letsel aan het zicht onttrokken hebben”.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan de heer [naam] als getuige-deskundige over zijn bevindingen te horen in het kader van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen in het licht van zijn antwoord op de vraagstelling over het ontbreken van uiterlijk waarneembaar letsel.
Het hof wijst dit verzoek af, nu daartoe de noodzaak ontbreekt. Het hof heeft hierboven overwogen waarom zij de getuigenverklaringen, met inachtneming van de beantwoording van de betreffende vraag door de deskundige [naam], betrouwbaar acht en de raadsman heeft niet nader onderbouwd welke vragen door de deskundige zouden moeten worden beantwoord.
Op grond van voornoemde getuigenverklaringen en de aangifte van [slachtoffer] kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte met geschoeide voet een trap tegen het voorhoofd van [slachtoffer] heeft gegeven.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of er sprake was van – al dan niet zwaar - lichamelijk letsel en van causaliteit tussen de trap en het letsel.
Het hof overweegt als volgt:
Op 17 december 2012 heeft de heer [naam], forensisch arts KNMG, als deskundige werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: de heer [naam]), een rapport uitgebracht met betrekking tot de vraagstellingen:
1. Is er causaliteit tussen de vermeende trap en het schedelhersenletsel en/of neuropsychologisch letsel van het slachtoffer?
2. Is een harde trap die het slachtoffer in zijn gezicht zou hebben gekregen te rijmen met het ontbreken van uiterlijk waarneembaar letsel?
In zijn samenvatting heeft de heer [naam] het volgende opgemerkt.
“ Het langdurig persisteren van de klachten is ongebruikelijk voor een hersenschudding, maar zou kunnen passen binnen kaders van een zogenaamd postcommotioneel syndroom of whiplashtrauma. Uitgebreid medisch lichamelijk, neurologisch en beeldvormend onderzoek heeft geen objectieve afwijking(en) aan het licht gebracht inzake hoofd/hersenletsel. Dit sluit de diagnose hersenschudding (of whiplash) zeker niet uit, maar de klachten zijn dusdanig aspecifiek dat deze mogelijk ook (deels) een andere oorzaak zouden kunnen hebben. Deze veronderstelling wordt ondersteund door de conclusie uit een neuropsychologisch onderzoek dat enige tijd na incident I (het hof begrijpt: de aanrijding in 2007 waarbij het slachtoffer betrokken was) werd uitgevoerd: de klachten zouden multifactorieel van oorsprong zijn. Het beoordelen van niet-lichamelijke klachten zoals gedragsveranderingen, agressieve gedragsstoornissen, moeheid en concentratiestoornissen valt buiten het deskundigenterrein van de forensische geneeskunde. Om bewijswaarde toe te kunnen kennen aan conclusies over de causaliteit tussen geweldsinwerkingen en niet-objectiveerbare lichamelijke klachten is beoordeling aangewezen door een (forensisch) kinder-en jeugdpsychiater, bij voorkeur met specialisatie in niet-aangeboren hersenletsel. (…) Het geweldsincident op 15-jarige leeftijd zou o.a. hebben bestaan uit een harde schop tegen het gelaat met een geschoeide voet. Indien deze schop dusdanig hard was dat hierdoor hersenschudding (dan wel hersenkneuzing) is opgetreden, mag het als uitzonderlijk worden aangemerkt dat daarbij geen (waarneembaar) letsel is opgetreden aan huid, onderhuidse weke delen en/of aangezichtsschedel. (….) De afwezigheid van waarneembaar letsel zou in het onderhavige geval verklaarbaar kunnen zijn door:
- letsel aan huid en onderhuidse weke delen gelokaliseerd aan het behaarde hoofd, waarbij hoofdharen letsel aan het zicht onttrokken hebben;
- een uitzonderlijk scenario van geweldsinwerking.
In bijlage 2, pagina 22 en 23 van zijn rapport heeft de heer [naam] literatuur over hersenletsel, postcommotioneel syndroom en diffuse axonale schade besproken. Een van zijn conclusies is: indien op MRI geen afwijkingen worden waargenomen is significante hersenschade niet uitgesloten.
De heer [naam] heeft in voornoemd rapport –kort gezegd- verklaard dat hij, gelet op zijn deskundigheid als forensisch geneeskundige geen conclusie kan trekken over de causaliteit tussen de geweldsintredingen van vermeende trap en de niet-objectiveerbare klachten. Daarvoor is, aldus de heer [naam], nader onderzoek nodig door iemand met een andere deskundigheid (zoals hierboven weergegeven).
In een brief van 22 november 2012 hebben de ouders van het slachtoffer (namens hun zoon) aangegeven dat zij, om redenen als vermeld in de brief, niet zullen meewerken aan nader onderzoek en rapportage.
Ondanks het ontbreken van nadere rapportage is het hof van oordeel dat het dossier voldoende informatie bevat om te komen tot de beantwoording van de vraag of sprake is van –zwaar lichamelijk – letsel en van causaliteit tussen de trap en het letsel.
Het hof heeft daarbij het navolgende in beschouwing genomen:
Op 20 december 2010 is door [slachtoffer] aangifte gedaan (dossierpagina 25 en verder). Hij verklaart dat er een sneeuwballengevecht was, dat hij [naam] bij de schouders heeft gepakt, hem naar de grond heeft gewerkt en daarbij zelf ook naar de grond is gegaan. Daarna, zo verklaart hij “wordt het vaag en weet ik het niet meer zo goed”. Hij verklaart (pagina 27) dat hij zich die avond al niet helemaal lekker voelt. De dag erna moet hij overgeven, heeft hoofdpijn en kan zich niet meer goed concentreren. Hij kan ‘morgens niet wakker worden en valt tijdens de Sinterklaasviering in slaap. Voorts verklaart hij: “Maandagmiddag (het hof begrijpt: 6 december 2010) heb ik mij ziek gemeld. Ik ben hierna niet meer naar school gegaan, omdat ik niet lekker was. Ik sliep steeds langer, op een gegeven moment wel 18 uur. Ik ben naar de huisarts gegaan. De huisarts stelde naar aanleiding van mijn verhaal een hersenschudding vast.”
In het dossier bevindt zich een verklaring van de huisarts [huisarts] van 5 januari 2011 (dossierpagina 61) waarin wordt aangegeven dat de klachten passen bij een hersenschudding.
Op 29 december 2010 wordt het slachtoffer wederom gehoord door de politie (dossierpagina 62 en verder) waar hij verklaart dat hij nog steeds niet hersteld is. De klachten (zoals veel slapen, hoofdpijn, sneller moe) zijn nog steeds aanwezig.
Op 1 juni 2011 is het slachtoffer op de polikliniek voor kinderen, neurologie gezien door dr [naam], neuroloog/kinderneuroloog in het AMC te Amsterdam (ongenummerd geschrift, ingekomen bij de rechtbank Haarlem op 2 februari 2012).
In dit geschrift worden als klachten van het slachtoffer weergegeven, kort gezegd:
Moeite met concentreren, slaapt meer, moeite met huiswerk maken, sport niet meer, speelt geen fagot meer. Hoofdpijnklachten gemiddeld 1 x per week, achter, boven op het hoofd. Bij inspanning neemt de hoofdpijn toe, hij gaat er soms voor naar bed. Na rusten neemt de hoofdpijn af. De laatste maanden wel wekelijks een dagdeel schoolverzuim vanwege de hoofdpijn.
Conclusie: Status na hoog energetisch trauma met commotio/contusio cerebri in oktober 2007 (het hof begrijpt: een aanrijding waarbij het slachtoffer als fietser betrokken was). Status van schedelhersenletsel door direct geweld van buitenaf in december 2010. Aansluitend aan beide ongevallen klachten passend bij doorgemaakt schedelhersenletsel.
Mevrouw drs. [naam], GZ-psycholoog Heliomare (hierna: mevrouw [naam]), heeft in haar Neuropsychologisch verslag (NPO) over de periode april 2011 tot en met september 2011 ondermeer gerapporteerd:
“Op 2 december 2010 werd [slachtoffer] op een bijzonder extreme wijze middelpunt van pesterij op school met sneeuwballen, hij kreeg flinke schoppen tegen zijn hoofd. (…) [slachtoffer] ontwikkelde extreme moeheid, sufheid en veel hoofdpijn. [slachtoffer] sliep soms 18 uur per dag. (…) Een en ander kan deels verklaard worden doordat [slachtoffer] vanaf de basisschool een pestverleden heeft, het gedrag nam toe door hersenletsel. Uit internationaal onderzoek bij jongeren met een niet aangeboren hersenletsel, wordt dit gedrag herkend na het ontstaan van hersenletsel. Na het schoppen tegen het hoofd is dit gedrag (teruggetrokken, sneller geïrriteerd) wederom toegenomen bij [slachtoffer]. Behalve letsel als gevolg van de schoppen is de impact van het gebeuren zelf op het emotioneel welbevinden groot. Concluderend kan gesteld worden dat het klachtenpatroon dat ontstaan is na de schoppen tegen het hoofd (slaapproblemen, vermoeidheid, hoofdpijnen, geïrriteerdheid, teruggetrokken, driftbuien) heeft geleid tot een breuk in het functioneren van het gedrag van [slachtoffer]. Geweld van buitenaf tegen het hoofd kan leiden tot hersenletsel. Hersenletsel kan leiden tot gedragsproblemen, gedrag dat al in aanleg al aanwezig was, wordt verstrekt door het letsel”.
Verder bevindt zich in het dossier een brief van bovengenoemde mevrouw [naam] aan de ouders van het slachtoffer, van 9 februari 2012, inhoudende, kort gezegd:
‘[slachtoffer] is bekend met een niet aangeboren hersenletsel als gevolg van een contusio/coomotio cerebri 14-10-2007 ten gevolge van een verkeersongeluk waarna op 2 december 2010 een incident op school met geweld van buitenaf tegen het hoofd.
Na het genoemd incident op school is sprake van verandering in functioneren. De veranderingen en gevolgen waargenomen na het laatste incident op school zijn:
Extreme vermoeidheid, het lage activiteitenniveau en hoofdpijnen leiden tot meer schoolverzuim. Neemt nog nauwelijks deel aan het orkest en hij is met sport gestopt.
Samenvattend: Veranderingen zijn waarneembaar op het gebied van met name energiehuishouding en emotie regulatie, zich uitend in extreme moeheid, sufheid, slaap en veel hoofdpijn, snel overprikkeld en onverwacht boos reagerend.
Bovengenoemde klachten zijn passend bij niet aangeboren hersenletsel bij jongeren. De plotselinge veranderingen na 2 december 2010 maken duidelijk dat verondersteld kan worden dat het geweld van buitenaf op het hoofd dit veroorzaakt heeft.’
De bevindingen van mevrouw [naam] worden ondersteund door onderstaande bevindingen van de heer [leraar], een leraar op de school van [slachtoffer]:
In een brief van 6 februari 2012 van de heer [leraar], leraar Duits op [school] Haarlem, aan de officier van justitie, staat met betrekking tot het veranderen van [slachtoffer] na het incident op 2 december 2010, het volgende vermeld:
“Na het incident veranderde er veel. (…) De symptomen waarvan [slachtoffer] het meeste last gehad heeft, waren vermoeidheid en hoofdpijn. Deze hadden tot gevolg dat [slachtoffer] veel heeft verzuimd. (…) [slachtoffer] was niet ‘eens een keer’ ziek en afwezig. [slachtoffer] was regelmatig te moe om lessen bij te wonen, te moe om iets te kunnen leren, te moe om een toets te leren en te maken. Daardoor heeft [slachtoffer] een zeer groot aantal van zijn toetsen niet in het gewone programma gedaan, maar in een inhaalcircuit”.
Aan het dossier zijn absentielijsten van de school van [slachtoffer] toegevoegd. Dit betreffen de absentielijsten van de schooljaren voorafgaand aan het incident op 2 december 2010 en de schooljaren erna. Uit deze overzichten blijkt dat er een enorme toename van het schoolverzuim is sinds 2 december 2010. Dit opvallende schoolverzuim wordt ook door de heer [coördinator], coördinator [school], onderschreven. Hij verklaart op 26 september 2011 bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Haarlem, ondermeer dat hij vanuit zijn functie merkt dat [slachtoffer] veelvuldig afwezig is vanwege doktersbezoek.
Het enorme verzuim na 2 december 2010 wordt ook opgemerkt door het klasgenootje van [slachtoffer], te weten [getuige 3]. Zij heeft ter terechtzitting in hoger beroep als getuige verklaard dat zij nu bij [slachtoffer] in de klas zit en dat hij heel veel lessen mist.
De raadsman heeft aangevoerd dat de zich in het dossier bevinden absentielijsten fouten bevatten omdat er soms enkele uren verschil zit tussen de overgelegde lijsten en dat de lijsten wellicht manipuleerbaar zijn. Het hof verwerpt dit verweer nu de lijsten uit het zogenaamde magister schoolsysteem zijn gehaald en niet gebleken is van enige manipulatie. Ter onderbouwing daarvan zijn ook geen argumenten aangevoerd. Zelfs al zou er sprake zijn van fouten in de absentielijsten, dan betreft het zulke kleine verschillen dat dat het beeld met betrekking tot het toegenomen verzuim na 2 december 2010 niet verandert. Dit is door de verdediging ook niet weersproken. Het hof zal de absentielijsten dus bezigen als bewijs.
Gelet op de door de huisarts op 14 december 2010 gedane constatering dat de klachten van het slachtoffer (het hof begrijpt: in elk geval) passen bij een hersenschudding, en het uit de absentielijsten en de hierboven weergegeven verklaringen van het slachtoffer zelf gebleken schoolverzuim na 2 december 2010, de datum waarop de verdachte het slachtoffer een harde trap tegen het hoofd heeft gegeven, is het hof van oordeel dat er door de trap van de verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer letsel is ontstaan.
Zwaar lichamelijk letsel
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Daaronder valt onder andere ook voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden en een storing van de verstandelijke vermogens die langer dan 4 weken heeft geduurd. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik te worden aangemerkt.
Op basis van de hierboven weergegeven verklaringen en bevindingen van [leraar], drs. [naam], dr [naam almede de eerdergenoemde absentielijsten betreffende de periode na 2 december 2010 stelt het hof vast dat de klachten, twee jaar nadat het feit zich heeft voorgedaan, nog steeds bestaan.
Het feit dat [slachtoffer] in 2007 het slachtoffer is geworden van een auto-ongeluk en daarbij wellicht al hersenschade heeft opgelopen, doet niet af aan het feit dat na onderhavig incident klachten zijn ontstaan/ dan wel bestaande klachten zijn verergerd. Uit de absentielijsten blijkt dat waar het slachtoffer in de periode tot 2 december 2010 tot normaal schoolbezoek in staat was, dit na die datum is veranderd en er sprake is van veelvuldig ziekteverzuim. Dit wordt, zoals gezegd, ondersteund door de verklaring van de heer [leraar] en van de getuige [getuige 3] ter terechtzitting in hoger beroep.
Gelet op de aard en de ernst van de klachten, het feit dat er sprake is van een ernstige beperking in het (goed) functioneren op school en in het deelnemen aan buitenschoolse activiteiten, alsmede op de lange duur van die beperking is het hof van oordeel dat dit aan te merken valt als zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verklaringen en conclusies van mevrouw [naam] uitsluitend zijn gefundeerd op de anamnese, dus wat [slachtoffer] zelf met betrekking tot de voorgeschiedenis en relevante omstandigheden van zijn klachten aan haar heeft verteld. Op grond van haar bevindingen kan niet tot een causaliteit worden gekomen, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken, noch is aangevoerd door de verdediging, dat de klachten van het slachtoffer, op basis waarvan mevrouw [naam] (en overigens ook dr. [naam]) tot haar conclusies komt, niet bestaande klachten betreft. Het hof heeft geen enkele reden om aan te nemen dat de in de stukken weergegeven klachten, -die, zo blijkt uit het dossier, grote gevolgen hebben voor het schoolbezoek en de buitenschoolse activiteiten van het nog jonge slachtoffer - niet bestaan, nu ook de betreffende artsen daarover geen twijfel hebben geuit bij hun bevindingen.
Door het met geschoeide voet met kracht te trappen tegen het hoofd van het op de grond liggende (en zich dus in een kwetsbare positie bevindende) slachtoffer, heeft de verdachte willens en wetens het risico genomen, en aanvaard, dat er niet alleen letsel, maar ook dat er zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan.
Op grond van het bovenstaande kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte op 2 december 2010 met geschoeide voet een trap tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gegeven waardoor hij hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De kinderrechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een maand voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen jeugddetentie.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Tevens heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffende rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 februari 2012.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op een zeer gewelddadige wijze gemengd in een ruzie, waarbij het slachtoffer eerder was bekogeld met sneeuwballen door een groep medescholieren. Terwijl het slachtoffer op de grond lag heeft hij met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. Het slachtoffer heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is al geruime tijd onder behandeling bij Heliomare en ondervindt nog steeds de nadelige gevolgen van deze mishandeling. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn handelen. De verdachte heeft door zijn handelen de openbare veiligheid geschaad en voor grote onrust gezorgd bij de ouders en leerlingen op een school, een plek waar een leerling zich veilig behoort te voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 december 2012 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77y, 77z en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.G.B. Heutink, mr. J.A.M. de Wit en mr. R.H.J. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2013.