ECLI:NL:GHAMS:2013:BY9730

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000653-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieucriminaliteit en aansprakelijkheid van rechtspersoon voor lozing van gevaarlijke stoffen in zee

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een rederij die wordt beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk lozen van een grote hoeveelheid pesticide in de Noordzee. Tijdens de vaart van het schip, genaamd [schip], zijn containers en vaten met pesticide overboord geslagen, wat heeft geleid tot verontreiniging van het oppervlaktewater. Het hof oordeelt dat het (voorwaardelijk) opzet op de verweten gedragingen niet wettig en overtuigend bewezen is, en spreekt de verdachte vrij van de overtreding van artikel 173a Sr en artikel 10 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen. Echter, de verdachte wordt wel veroordeeld voor de niet opzettelijke overtreding van artikel 5 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen. Het hof verwerpt het beroep op afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte niet voldoende zorg heeft betracht om het overboord slaan van de containers te voorkomen. De verdediging heeft aangevoerd dat de gedragingen niet aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend, maar het hof oordeelt dat de gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden. De verdachte wordt uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 45.000,-.

Uitspraak

parketnummer: 23-000653-08
datum uitspraak: 25 januari 2013
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadslieden)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-085210-04 tegen
[Verdachte],
gevestigd aan de [adres verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 en
25 oktober 2011, 28 september 2012 en 11 januari 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadslieden van de verdachte naar voren is gebracht.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep
De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte is in eerste aanleg van de gehele tenlastelegging vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal in hoger beroep heeft aangegeven voor het onder 3 ten laste gelegde vrijspraak te zullen vorderen, is geen sprake meer van enig rechtens te respecteren belang bij het hoger beroep ter zake van dit feit.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daaromtrent als volgt.
Door de officier van justitie is het hoger beroep onbeperkt ingesteld en zijn grieven tegen de vrijspraak in eerste aanleg ter zake van het onder 3 ten laste gelegde ingediend. De omvang van het hoger beroep is door het openbaar ministerie niet bij akte beperkt. De advocaat-generaal heeft bij de voordracht van de zaak in hoger beroep aangegeven vrijspraak te zullen vragen voor feit 3, nu zij kennelijk - mede gelet op eerst in hoger beroep verkregen informatie - van oordeel is dat niet bewezen kan worden dat de belading van de containers niet naar behoren was en/of dat de vaten niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen. Onder de gegeven omstandigheden dient naar het oordeel van het hof het niet handhaven van de bezwaren tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde na aanvang van de behandeling in hoger beroep niet tot toepassing van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering te leiden.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De verdediging heeft voorts gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, wegens strijd met het beginsel van ne bis in idem zoals geformuleerd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en wegens schending van de beginselen van behoorlijke procesorde. De verdediging heeft verwezen naar hetgeen zij hierover ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2011 naar voren heeft gebracht, zoals weergegeven in de op die terechtzitting overgelegde pleitnota (alinea’s 1 tot en met 102).
Het hof heeft deze verweren op de terechtzitting van 25 oktober 2011 verworpen en ziet thans geen aanleiding op deze beslissing terug te komen, zodat deze verwerping op grond van het destijds daartoe overwogene wordt gehandhaafd.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 21 december 2003, in elk geval in 2003, in de Nederlandse territoriale zee (op of nabij de positie(s) 53.12.6 NB 004.34 OL en/of 53.23.5 NB 004.45.6 OL), in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk, een (grote) hoeveelheid, te weten (een of meer container(s) en/of vat(en), inhoudende ongeveer 63000 kilogram) pesticide (aangeduid als UN 2902 Pesticide Liquid Toxic N.O.S., handelsnaam Celcure CCA Type C-72%, bestaande uit onder andere koper oxide en/of chroom trioxide en/of arseen pentoxide), in elk geval een stof in het oppervlaktewater (van de Noordzee) heeft gebracht, terwijl zij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor een ander te duchten was, immers heeft zij toen en daar, op het dek van een schip, genaamd [schip], genoemde (vloeibare) stof, welke stof ontoereikend was verpakt (in vaten die niet gekeurd waren voor vloeibare stoffen) in een of meer ontoereikend op het schip gestuwde container(s), vervoerd, tijdens welk vervoer een groot aantal, in elk geval een of meer van die vat(en) met die stof lek raakte(n) en/of 3, in elk geval een of meer van die container(s) en/of een of meer van die vat(en) met die stof overboord ging(en) en/of in zee terecht kwam(en), waardoor die stof in het oppervlaktewater van de Noordzee werd gebracht, terwijl die stof giftig was (voor mens en/of mariene organismen);
2:
zij op of omstreeks 21 december 2003, in elk geval in 2003, in de Nederlandse territoriale zee (op of nabij de positie(s) 53.12.6 NB 004.34 OL en/of 53.23.5 NB 004.45.6 OL), in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, vanaf een schip, genaamd [schip], een (grote) hoeveelheid schadelijke stof, te weten (een of meer container(s) en/of vat(en), inhoudende ongeveer 63000 kilogram) pesticide (aangeduid als UN 2902 Pesticide Liquid Toxic N.O.S., handelsnaam Celcure CCA Type C-72%, bestaande uit onder andere koper oxide en/of chroom trioxide en/of arseen pentoxide), in elk geval een schadelijke stof, in zee heeft geloosd in geen geval en/of op andere wijze dan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur was vastgesteld;
2 subsidiair:
zij op of omstreeks 21 december 2003, in elk geval in 2003, in de Nederlandse territoriale zee (op of nabij de positie(s) 53.12.6 NB 004.34 OL en/of 53.23.5 NB 004.45.6 OL), in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, vanaf een schip, genaamd [schip], zonder ontheffing, een (grote) hoeveelheid schadelijke stof, te weten (een of meer container(s) en/of vat(en), inhoudende ongeveer 63000 kilogram) pesticide (aangeduid als UN 2902 Pesticide Liquid Toxic N.O.S., handelsnaam Celcure CCA Type C-72%, bestaande uit onder andere koper oxide en/of chroom trioxide en/of arseen pentoxide), in elk geval een afvalstof en/of verontreinigende en/of schadelijke stof heeft geloosd;
2 meer subsidiair:
zij op of omstreeks 21 december 2003, in elk geval in 2003, in de Nederlandse territoriale zee (op of nabij de positie(s) 53.12.6 NB 004.34 OL en/of 53.23.5 NB 004.45.6 OL), in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, zonder vergunning, vanaf een schip, genaamd [schip], een (grote) hoeveelheid schadelijke stof, te weten (een of meer container(s) en/of vat(en), inhoudende ongeveer 63000 kilogram) pesticide (aangeduid als UN 2902 Pesticide Liquid Toxic N.O.S., handelsnaam Celcure CCA Type C-72%, bestaande uit onder andere koper oxide en/of chroom trioxide en/of arseen pentoxide), in elk geval een afvalstof en/of verontreinigende en/of schadelijke stof in het water van de Noordzee, in elk geval in enig oppervlaktewater heeft geloosd, in elk geval heeft gebracht, op andere wijze dan met behulp van een werk;
3.
zij op of omstreeks 21 december 2003, in elk geval in 2003, in de Nederlandse territoriale zee (op of nabij de positie(s) 53.12.6 NB 004.34 OL en/of 53.23.5 NB 004.45.6 OL), al dan niet opzettelijk, een (grote) hoeveelheid schadelijk stof in verpakte vorm, te weten ongeveer 63000 kilogram in een of meer container(s) en/of vat(en), verpakte pesticide (aangeduid als UN 2902 Pesticide Liquid Toxic N.O.S., handelsnaam Celcure CCA Type C-72%, bestaande uit onder andere koper oxide en/of chroom trioxide en/of arseen pentoxide), met een schip, genaamd [schip], heeft vervoerd, terwijl die verpakte schadelijke stof niet op deugdelijke wijze was gestuwd en/of vastgezet en/of de verpakking gebruikt voor het vervoer van die schadelijke stof, niet toereikend was om het gevaar voor schade aan het mariene milieu tot een minimum te beperken, immers heeft zij toen aldaar genoemde verpakte schadelijke stof vervoerd, bij welk vervoer een of meer van genoemde container(s ) en/of vat(en) is/zijn losgeslagen en/of overboord geraakt en/of een of meer van die vat(en), welke vat(en) niet gekeurd was/waren voor vloeibare stoffen, lek is/zijn geraakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
Met het openbaar ministerie en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Daderschap van de rechtspersoon [verdachte]
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in hoger beroep gesteld dat de ten laste gelegde gedragingen niet aan de verdachte
- de rechtspersoon [verdachte] - kunnen worden toegerekend. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat deze gedragingen zijn verricht door een persoon die in dienstbetrekking of uit anderen hoofde werkzaam was ten behoeve van de verdachte. Evenmin volgt uit het dossier dat de gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van de verdachte, dan wel dienstig zijn geweest aan de verdachte. Bovendien heeft het vaargedrag van [schip] zich geheel buiten de invloedssfeer van de verdachte voltrokken. Dit dient te leiden tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, aldus de verdediging.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde gedragingen aan de verdachte als functioneel dader kunnen worden toegerekend nu zij alle zijn gepleegd in de sfeer van de rechtspersoon [verdachte].
Oordeel van het hof
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend.
De vraag wanneer een verboden gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging.
Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest, dan wel de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
Het hof is van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon - de rederij – [verdachte]. Daarvoor is onder meer redengevend dat [verdachte] als eigenaar de verantwoordelijkheid heeft voor het schip [schip] en haar bemanning en de kapitein van [schip] ten tijde van de ten laste gelegde feiten in dienst was van [verdachte]. Voorts geldt dat de ten laste gelegde gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van [verdachte] en [verdachte] dienstig zijn geweest.
Waardering van het bewijs
Standpunt openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan in (voorwaardelijk) opzettelijke vorm. Nu [schip] is uitgevaren ondanks het te verwachten slechte weer, de containers aan de buitenrand van het dek waren geplaatst, geen extra sjorkettingen waren aangebracht, het schip in een slechte conditie was en - in strijd met de regels van goed zeemanschap - tijdens de vaart van koers is gewijzigd, is sprake van (voorwaardelijk) opzet op het overboord slaan van de containers, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt verdediging ten aanzien van het bewijs van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit, daartoe stellende dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de verweten gedragingen. Voorts bevat het dossier naar het oordeel van de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de vaten de ten laste gelegde gevaarlijke stof pesticide bevatten.
Oordeel van het hof ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd overtreding van artikel 173a Sr, te weten: het opzettelijk en wederrechtelijk verontreinigen van het milieu door containers en/of vaten met een gevaarlijke stof (pesticide UN 2902) in het oppervlaktewater van de Noordzee te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten was.
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte dit feit opzettelijk heeft begaan, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op het in het water brengen van de gevaarlijke stof en daaruit evenmin volgt dat de verdachte heeft gehandeld met de zekerheid welke gevolgen haar gedragingen zouden hebben.
Het hof is voorts - en anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat evenmin sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het in het oppervlaktewater brengen van gevaarlijke stoffen - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In dat verband is het volgende van belang.
Uit de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende
komen vast te staan. [schip], een ‘general cargoschip’ in eigendom van de verdachte [verdachte], is op 20 december 2003 omstreeks 16.45 uur vanuit de haven van Antwerpen vertrokken met bestemming Bremen. Het schip was, zoals uit het dossier blijkt, geladen met onder meer 16 containers, inhoudende vaten met de stof pesticide UN 2902. Dit betreft een gevaarlijke stof, die wordt aangeduid als een IMO 6.1-lading. Op 21 december 2003 om 12.00 uur zijn twee van deze containers aan dek losgeraakt en scheef tegen het voorschip gaan hangen, waarbij zij een gele vloeistof lekten. Omstreeks 14.05 uur die dag heeft [schip] tijdens een koerswijziging van 28 naar 70 graden (teneinde het verkeersscheidingsstelsel te blijven volgen) ter hoogte van Vlieland door een hevige slingering slagzij naar stuurboord gemaakt tot ongeveer 45 graden. Daarbij zijn drie containers met vaten pesticide, die aan dek gestuwd waren aan stuurboord voorzijde van het schip, overboord geslagen. Tussen 21 en 22 december 2003 is een vierde container, die ook als deklading aan stuurboordzijde was gestuwd, open gegaan. Uit deze container zijn 63 vaten pesticide overboord geslagen en in de Noordzee terechtgekomen. De drie eerstgenoemde containers zijn met nog intacte lading in de Noordzee opgespoord en geborgen. De in het water terechtgekomen vaten uit de vierde container zijn tot op heden niet gevonden.
De betreffende containers, die deel uitmaakten van een partij van 16 containers, waren op [schip] geladen in de haven van Middlesbourough (Groot-Brittannië). Containers met een gevaarlijke (IMO 6.1) lading moeten volgens de geldende wet- en regelgeving, neergelegd in de IMDG-code, worden gestuwd conform een van tevoren door de bemanning opgesteld en door de havenautoriteiten goedgekeurd stuwplan. De wijze waarop de containers in Middlesbourough feitelijk aan boord van [schip] zijn gestuwd was in overeenstemming met het ingediende en goedgekeurde stuwplan. De methode die is gebruikt om de containers zeewaardig op het dek te plaatsen en te zekeren was in overeenstemming met de geldende voorschriften van het ‘Cargo Securing Manual’ (CSM). Daarbij is gebruikt gemaakt van de door het CSM voorgeschreven ‘twist locks’ en ‘bridge fittings’. Daarnaast heeft de bemanning van [schip] in de lengterichting van de containers zogenoemde ‘lashing chains’ aangebracht.
Uit het onderzoek door de autoriteiten in Nederland en Duitsland en verschillende deskundigen is gebleken dat de ‘twist locks’ en de sjorkettingen, waarmee de containers in verticale richting waren verbonden, op enig moment zijn gebroken.
De hiervoor beschreven omstandigheden brengen naar het oordeel van het hof niet mee dat de kapitein en zijn bemanning weet hadden van de aanmerkelijke kans op het intreden van voornoemd gevolg en dat zij die op de koop toe hebben genomen.
Ook de weersomstandigheden op zee bij vertrek uit Antwerpen en ten tijde van intreden van het gevolg - er was blijkens het weerbericht PB77 op 21 december 2003 sprake van stormwaarschuwing noordwest 10 voor de Duitse bocht - en ter hoogte van Vlieland waar [schip] voer komen bij dergelijke weersomstandigheden zware zeeën en grondzeeën voor - waren niet zodanig dat, mede in aanmerking genomen de zeewaardigheid van [schip], het niet anders kan zijn dan dat de kapitein en zijn bemanning gelet daarop willens en wetens de aanmerkelijke kans op voornoemd gevolg heeft aanvaard.
De verdachte zal derhalve van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
Onder 2 primair is aan de verdachte al dan niet opzettelijke overtreding van artikel 5, eerste lid, Wet voorkoming verontreiniging door schepen ten laste gelegd. Kort gezegd houdt dit verwijt in dat de verdachte een schadelijke stof in zee heeft geloosd in de zin van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, waarin wordt bepaald dat onder ‘lozen’ dient te worden verstaan: elk vrijkomen van schadelijke stoffen van een schip, hoe ook veroorzaakt, waaronder begrepen ontsnappen, overboord zetten, wegvloeien, weglekken, pompen of ledigen;
Naar het oordeel van het hof is het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte ten aanzien van dit feit evenmin wettig en overtuigend bewezen, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op het overtreden van de ten laste gelegde bepaling, dan wel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Het hof is evenwel van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde in de eveneens ten laste gelegde niet opzettelijke variant wel dient te worden bewezen verklaard, nu de schadelijke stof wel degelijk in zee is geloosd in de zin van voormelde wettelijke regeling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 primair ten laste gelegde overtreding heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 21 december 2003 in de Nederlandse territoriale zee ,op of nabij de positie(s) 53.12.6 NB 004.34 OL en/of 53.23.5 NB 004.45.6 OL, vanaf een schip, genaamd [schip], een (grote) hoeveelheid schadelijke stof, te weten containers en vaten, inhoudende pesticide, aangeduid als UN 2902 Pesticide Liquid Toxic N.O.S., handelsnaam Celcure CCA Type C-72%, bestaande uit onder andere koper oxide en/of chroom trioxide en/of arseen pentoxide, in zee heeft geloosd.
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die inde bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 5 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in hoger beroep gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld, nu de verdachte geen enkel verwijt treft ten aanzien van de wijze waarop de containers aan boord van [schip] waren gestuwd, de vaarroute en de vaarwijze. Ten aanzien van de onopzettelijke lozing van de containers en vaten in zee brengt dit mee dat de verdachte, nu alle strafrechtelijk relevante schuld ontbreekt, niet kan worden gestraft.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte strafbaar is. Bij het stuwen van de containers is geen rekening gehouden met de te verwachten weersomstandigheden, hetgeen in strijd is met het CSM.
Oordeel van het hof
Een beroep op afwezigheid van alle schuld kan in een geval als het onderhavige slechts slagen indien de verdachte terzake van het overboord slaan van de containers en de vaten geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Hoewel niet is gebleken dat de containers in strijd met de geldende veiligheidsvoorschriften aan boord van [schip] waren gestuwd, is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat de kapitein en de bemanning van [schip] alle van hen te vergen zorg hebben betracht om het overboord slaan van de containers en de vaten te voorkomen. Zo volgt uit de het zich in het dossier bevindende rapport van de deskundige Kronisch, alsmede uit de verklaring van de deskundige Den Rooijen ter terechtzitting in hoger beroep dat het, gelet op de te verwachten zware weersomstandigheden en de te varen route, wenselijk en ook mogelijk was geweest om de containers met extra (dwars)lashings te zekeren.
De verdediging heeft weliswaar aangevoerd dat de verklaring van Den Rooijen buiten beschouwing dient te blijven wegens de onbetrouwbaarheid ervan, maar het hof volgt de verdediging hierin niet. In aansluiting op de vermeende onbetrouwbaarheid van deze verklaring is door de verdediging gesteld dat dit zou meebrengen dat de verklaring van Den Rooijen niet voor het bewijs kan dienen. Gelet op voorgaande bewezenverklaring is het verweer in zoverre niet aan de orde. Nog afgezien daarvan echter leiden de door de verdediging opgevoerde stellingen op dit punt geenszins tot het oordeel dat de verklaring van Den Rooijen als onbetrouwbaar zou moeten worden aangemerkt. Voor zover de verdediging heeft verwezen naar de bezwaren die reeds zijn aangevoerd ter terechtzitting van 28 september 2012, gericht tegen het horen van Den Rooijen als deskundige, vinden deze hun weerlegging in de afwijzing van die bezwaren zoals verwoord in het proces-verbaal van die zitting. Voorts is tijdens het horen van de deskundige gebleken dat deze over een terdege kennis van de aan de orde zijnde materie beschikt. Dat de deskundige zich in zijn oordeel op enigerlei wijze heeft laten leiden door andere beweegredenen dan hetgeen zijn kennis en ervaring hem ingaf, is geenszins aannemelijk geworden. Het is het hof overigens niet ontgaan dat door de verdediging ter staving van haar stellingen herhaaldelijk een beroep is gedaan op de, kennelijk toch in die gevallen weer wel in acht te nemen, uitlatingen van Den Rooijen.
De verdediging heeft voorts voorwaardelijk verzocht om Kronisch, Yare en Mc Dermott als getuige te horen, “indien en voor zover Uw Hof zou overwegen om (elementen uit) de stukken, zoals ter terechtzitting van 28 september 2012 aan het dossier toegevoegd op verzoek van het OM, op enigerlei wijze ten nadele van [verdachte] en/of [kapitein schip] in Uw oordeel(-vorming) te betrekken”.
Aangezien het hof de inhoud van het rapport van Kronisch, dat op verzoek van de advocaat-generaal ter zitting van 28 september 2012 door het hof aan het dossier is toegevoegd, betrekt bij het oordeel dat het beroep van de verdachte op afwezigheid van alle schuld faalt, is de voorwaarde waaronder het verzoek genoemde personen te horen, vervuld.
Het hof wijst het verzoek af aangezien van de noodzaak deze personen te horen niet is gebleken. Het hof overweegt daartoe dat door de verdediging niet is aangegeven welke vragen zij aan deze personen wenst te stellen en ten aanzien van de personen Yare en Mc Dermott niet is gebleken dat zij op enigerlei wijze uit eigen wetenschap kunnen verklaren omtrent de maatregelen die aan boord van [schip] zijn genomen om het overboord gaan van de containers en de vaten te voorkomen. Met betrekking tot Kronisch overweegt het hof voorts dat de verdediging de juistheid van diens bevindingen heeft betwist aan de hand van met name de rapportage en de verklaringen van de ter terechtzitting gehoorde deskundige Möller. De betwisting heeft kennelijk vooral betrekking op het in de rapportage van Kronisch buiten beschouwing blijven van de, door de verdediging als doorslaggevende oorzaak van de lozing aangemerkte, onjuiste wijze waarop de vaten in de overboord geslagen containers zouden zijn gestuwd. Voor de beoordeling van het beroep op afwezigheid van alle schuld is evenwel van belang de wijze waarop aan boord, gelet op de aard van de lading, de plaatsing op het schip, de weersomstandigheden, de vaarroute en de overige omstandigheden, aan het voorkomen dat de kans op de bewezenverklaarde lozing zich zou realiseren, is gehandeld.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het beroep op afwezigheid van alle schuld en verklaart de verdachte strafbaar, aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
Oplegging van straf
De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van de gehele tenlastelegging vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 150.000,-.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte.
Voor zover blijkt uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 december 2012 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 5 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen en de artikelen 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hier overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 45.000,- (vijfenveertig duizend euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. J.D.L. Nuis en mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2013.