parketnummer: 23-005206-11
datum uitspraak: 3 januari 2013
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 november 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-740988-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [straat + huisnummer, woonplaats], thans gedetineerd in [naam van de PI ] te [plaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 december 2012, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 augustus 2011 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sealbag met daarin een geldbedrag van ongeveer 7400,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [naam bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat - verdachte en/of zijn mededader op die [slachtoffer] is/zijn afgerend en/of - verdachte of zijn mededader die [slachtoffer] een mes, althans een puntig voorwerp, heeft getoond en/of met dat mes, althans puntig voorwerp, heeft gestoken en/of gesneden in de borst, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] en/of - verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en/of tegen de benen geschopt en/of getrapt waardoor die [slachtoffer] ten val kwam en/of - verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] terwijl hij op de grond lag heeft/hebben geslagen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de eerste rechter gebezigde.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat de verdachte de dader was. Er is geen enkele getuige die zijn cliënt heeft kunnen herkennen als een van de daders, ook niet bij een fotoconfrontatie. De stelling dat diens cliënt een van de daders was wordt niet door getuigenbewijs of anderszins onderbouwd.
Het hof overweegt omtrent het verweer van de raadsman het volgende.
De getuige [getuige 1] heeft – kort en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard :
Vandaag, dinsdag 2 augustus 2011, zag ik twee Marokkaanse jongens een tijdje bij ons tuinhek staan. Ons tuinhek grenst aan de [straatnaam1] (het hof begrijpt: te [plaats]) tegenover de [naam bank]. Volgens mij stonden ze daar zeker een half uur. Ik zag dat ze daar stonden te kijken en te staren. Opeens hoorde ik gegil, dat kwam uit de richting van de [naam bank]. Ik hoorde iemand schreeuwen: “ze stelen mijn geld”. Meteen ben ik die kant op gelopen en zag dat er twee jongens met een man aan het vechten waren. Ik weet honderd procent zeker dat het dezelfde jongens waren, die ik daarvoor zag staan bij het tuinhek. Wij, [getuige 2] (het hof begrijpt getuige [getuige 2]) en ik, liepen er naar toe en ik zag dat die jongens met die man bezig waren, ik hoorde de man weer roepen: “ze pakken mijn geld”. De man stond op dat moment op, ik zag dat zijn borst bebloed was. Op hetzelfde moment zag ik dat die twee jongens wegrenden, zij renden rechtsaf in de richting van het [naam plein]. Samen met mijn zoon [getuige 2] ben ik in onze [merk auto] gestapt en zijn wij achter de jongens aangereden. Ik had kort geen zicht meer op die rennende jongens maar mijn buurman [Buurman] (het hof begrijpt: [Buurman]) wel en hij wees ons hun looprichting. [Buurman] had ze in de richting van het [naam park] zien rennen, dus reden wij die kant op. Toen we bij het [naam park] aankwamen zag ik een van die jongens, die met een blauw shirt. Ik herkende deze jongen. Hij droeg ook nog een wit petje. Wij reden verder richting de [straatnaam 2] en [getuige 2] probeerde die jongen klem te rijden maar dat lukte niet. Ik zag die jongen de [straatnaam 3] in rennen. Bij café [café] stapte ik uit de [merk auto]. Dezelfde jongen kwam op mij afgelopen. Ik heb hem kunnen vastpakken Hierop wachtte ik op de politie.
De getuige [getuige 2] heeft – kort en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard :
Vandaag, 2 augustus 2011, was ik thuis. Ik was samen met mijn vader. Mij vielen twee Marokkaanse jongens op die zich op hielden op de [straatnaam1], nabij het hek dat naar de achterzijde van ons huis gaat. Die twee jongens hebben zich daar lange tijd opgehouden. Ik zag dat zij de richting van de bank opkeken. Op een gegeven moment hoorde ik plotseling herrie op straat en gegil. Ik zag dat er mensen op de grond lagen te bewegen. Ik zag 1 van de 2 Marokkanen wegrennen, daarna gevolgd door die andere jongen in de richting van het [naam plein]. Om de bocht aangekomen zag ik de jongens even niet. Voorbijgangers wezen richting [naam park]. Ik reed die kant op en meteen hierna zag ik die twee jongens weer rennen in de richting van de [straatnaam 2]. Nadat ik een bocht had gemaakt bij het [naam park], zag ik nog slechts één jongen, die een soort rastahaar had, rennen. Die andere jongen zag ik toen niet. Ik heb die voor het laatst gezien bij de daar gelegen school. Ik vermoed dat hij de school of het terrein van de school is opgegaan.
Ik probeerde de jongen met het rastahaar de pas af te snijden. Mijn vader is toen uitgestapt en is achter de jongen aangerend. Mijn vader heeft die jongen te pakken gekregen. Die jongen is 100 % zeker de jongen die de hele tijd bij ons hek stond.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik, verbalisant [verbalisant 1], ving mijn dienst aan in de hoedanigheid van hondengeleider. Ik, verbalisant [verbalisant 1] kom ter plaatse. Ik heb vervolgens mijn dienstvoertuig geparkeerd ter hoogte van perceel [naam park] [huisnummer] te Haarlem. Ik zag een man en een vrouw aan komen lopen. De vrouw maakte kenbaar met handgebaren dat zij iets wilde vertellen. De vrouw zei: “Ik heb dit geld gevonden hier om de hoek.” Ik zag dat zij een biljet van honderd (100) euro liet zien. Ik vroeg de vrouw waar zij het geld precies had gevonden.
Ik hoorde dat de vrouw zei: “Hier om de hoek pal voor de ingang van de school.” De vrouw gaf op te zijn genaamd: [getuige 3]. Ik vroeg haar om mij de exacte plek aan te wijzen, alwaar het geld was aangetroffen. Aangekomen bij de plaats van het vinden van het geldbiljet, zag ik dat deze plaats een trottoir betrof met aan de noordwestelijke zijde van het trottoir een afscheiding, welke de openbare weg en het terrein naar de school van elkaar scheiden. Ik zag dat de afscheiding bestond uit een stenen muur van ongeveer vijftig centimeter hoog met daarop een gietijzeren hek van ongeveer een meter hoog.
Ik zag vervolgens achter het muurtje een man liggen. Gezien de feiten en omstandigheden heb ik tezamen met [verbalisant 2], hoofdagent hondengeleider, deze verdachte aangehouden. Op de plaats van de aanhouding van de verdachte is door [verbalisant 2], voornoemd, een grote hoeveelheid geld aangetroffen alsmede een opengemaakte sealbag.
De man die door verbalisant [verbalisant 1] werd aangetroffen achter het muurtje bleek na onderzoek te zijn genaamd [verdachte]. Het geldbedrag in de sealbag bestond uit een bedrag van € 7300,-. Aangever [slachtoffer] verklaart te zijn beroofd van een sealbag met daarin € 7400,-.
Het hof trekt uit voornoemde bewijsmiddelen de volgende conclusies. De getuige [getuige 1] verklaart er 100% zeker van te zijn dat de daders van de overval op [slachtoffer] dezelfde twee jongens waren, die hij eerder zag staan bij het tuinhek. [getuige 2] heeft verklaard dat hij twee jongens heeft zien wegrennen bij de plaats delict. De ene jongen – degene die de getuige [getuige 1] uiteindelijk heeft weten te belopen – wordt door [getuige 2] met 100 % zekerheid herkent alszijnde één van de jongens die de hele tijd bij het hek heeft gestaan. De getuige [getuige 2] verklaart voorts dat hij de andere van de twee jongens die hij zag wegrennen bij de plaats delict voor het laatst heeft gezien bij de school en dat hij vermoedt dat hij het terrein van het schoolplein is opgegaan. Op deze plek wordt vervolgens [verdachte] aangetroffen en het geld afkomstig van de overval. Het hof acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die de overval heeft gepleegd.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman.
De raadman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogt dat de rechtbank de verklaring van de getuige [getuige 3] als bewijsmiddel heeft gebruikt teneinde op deze wijze een verbinding te leggen tussen de personen bij een muur, de overvallers en het aantreffen van diens cliënt. Voorts twijfelt de raadsman aan de betrouwbaarheid van de waarnemingen van deze getuige. Reden waarom de raadsman bij het hof het voorwaardelijke verzoek heeft neergelegd getuige [getuige 3] te horen indien het hof voornemens is de betreffende verklaring als bewijsmiddel in de bewijsconstructie op te nemen.
Het hof acht het niet noodzakelijk [getuige 3] als getuige te horen. Getuige [getuige 3] heeft aangegeven dat zij € 100,- heeft gevonden en aan verbalisant [verbalisant 1] de plek heeft gewezen waar zij dat geld heeft aangetroffen. Het hof vermag niet in te zien waarom aan de waarneming van de getuige betreffende het vinden van het geld getwijfeld zou moeten worden. De enkele suggestie gedaan door de verdediging dat het hier om een dame op leeftijd gaat en dat dan in zijn algemeenheid het gezichtsvermogen afneemt is daarvoor onvoldoende. Het verzoek wordt afgewezen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2011 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sealbag met daarin een geldbedrag van ongeveer 7400,- euro, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat
- verdachte en zijn mededader op die [slachtoffer] zijn afgerend en
- verdachte en/of zijn mededader met een mes heeft gestoken in de borst van die [slachtoffer] en
- verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en/of tegen de benen geschopt waardoor die [slachtoffer] ten val kwam en
- verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] terwijl hij op de grond lag heeft/hebben geslagen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Haarlem heeft verdachte ter zake bovengenoemd feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen zijnde een bedrag van in totaal € 3.092, 28 en terzake een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de officier van justitie in eerste aanleg gevorderd en zoals door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tezamen met zijn mededader op zeer gewelddadige wijze het slachtoffer [slachtoffer] beroofd van zijn geld. Ze zijn gezamenlijk op het slachtoffer afgerend, hebben hem direct vastgegrepen, getrapt, geslagen en met een mes gestoken ten gevolge waarvan het slachtoffer letsel heeft bekomen. Onder meer is bij het slachtoffer een steekwond in zijn borst en linkerarm geconstateerd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer verteld nog immer last te hebben van de wond.
De verdachte heeft zich bij het plegen van de overval geen enkele rekenschap gegeven van deze voor het slachtoffer zeer ingrijpende gebeurtenis. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan zeer langdurig de psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en hetgeen het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is dit in het onderhavige geval niet anders. Dergelijke brute overvallen brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg, te meer daar de overval op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden en er meerdere getuigen waren.
De verdachte neemt blijkens zijn ontkennende opstelling geen verantwoordelijkheid voor het door hem gepleegde feit.
Ten nadele van verdachte neemt het hof in ogenschouw dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 december 2012 eerder terzake gewelds- en vermogensdelicten is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.092,28 bestaande uit € 992,28 aan materiële en € 2.100,-immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Daarbij zal het hof bepalen dat, indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel
36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.092,28 (drieduizend tweeënnegentig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 992,28 (negenhonderdtweeënnegentig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 3.092,28 (drieduizend tweeënnegentig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 992,28 (negenhonderdtweeënnegentig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.A.M. Berben, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. J.P.W. Helmonds, in tegenwoordigheid van mr. D. Ket, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 januari 2013.
Mr. M.J.G.B. Heutink en mr. J.P.W. Helmonds zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.