ECLI:NL:GHAMS:2013:981

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.076.112-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade door onterecht stellen van eisen aan bouwvergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de gemeente Zaanstad jegens de besloten vennootschap [appellante]. De zaak betreft een geschil over de eisen die de gemeente heeft gesteld aan de bouwvergunning van [appellante]. De gemeente had geëist dat de werkplaats van [appellante] zou worden ontkoppeld van de bedrijfshallen, met de dreiging van een bouwstop indien hieraan geen gevolg werd gegeven. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] in haar bewijsopdracht is geslaagd, waarbij getuigenverklaringen van [X] en J. [appellante] cruciaal waren. Deze getuigen bevestigden dat de gemeente op 23 en 26 maart 2007 ontkoppeling eiste en dat er een bouwstop kon volgen als hieraan geen gevolg werd gegeven. Het hof oordeelde dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door nadere eisen te stellen die niet in de bouwvergunning waren opgenomen. De gemeente had in eerste aanleg de causaliteit van de schade betwist, maar het hof oordeelde dat [appellante] voldoende feiten had gesteld die aannemelijk maakten dat er schade was ontstaan door de eisen van de gemeente. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde voor recht dat de gemeente aansprakelijk was voor de schade van [appellante]. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de schadevergoeding aan [appellante].

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.076.112/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 162967 / HA ZA 09-1537
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 maart 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te[plaats],
APPELLANTE,
tevens incidenteel GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. G. Kramerte Alkmaar,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZAANSTAD,
gevestigd te Zaandijk, gemeente Zaanstad,
GEÏNTIMEERDE,
tevens incidenteel APPELLANTE,
advocaat:
mr. A.C. Beijering-Beckte Amsterdam.
tegen:

1.Verdere verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellante] en de gemeente genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 13 december 2011 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft [appellante] op 5 april 2012 drie getuigen doen horen, waarna de gemeente op 13 september 2012 twee getuigen heeft doen horen. De daarvan opgemaakte processen-verbaal zijn bij de gedingstukken gevoegd.
[appellante] heeft een memorie na enquête genomen en daarbij nog bewijsstukken in het geding gebracht.
De gemeente heeft eveneens een memorie na enquête genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest is [appellante] toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de gemeente (bij monde van de ambtenaren [C] en [Q]) de eis heeft gesteld dat de werkplaats zou worden ontkoppeld van de bedrijfshallen en heeft medegedeeld, dat indien [appellante] daaraan geen gevolg zou geven, er een bouwstop zou kunnen volgen. Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft[appellante], [X] en[Y] als getuigen doen horen. De gemeente heeft in het tegengetuigenverhoor [Q] en[Z] als getuigen doen horen.
2.2
In 2009 waren op verzoek van [appellante] in het kader van een voorlopig getuigenverhoor reeds M. [appellante] en [C] als getuige gehoord.
2.2.1
M. [appellante] had toen, samengevat, verklaard dat op 26 maart 2007 een gesprek plaatsvond tussen [appellante] ([X], zijn broer J. [appellante] en hijzelf) en de gemeente ([C] en [Q]), dat de gemeente tijdens dat gesprek bezwaar maakte tegen de koppeling van de verschillende veiligheidsklassen in het gebouw en dat, als gewoon doorgebouwd zou worden, dat zou kunnen leiden tot een bouwstop.
2.2.2
[C] had, samengevat, verklaard dat hij zich gesprekken kon herinneren met [appellante] in aanwezigheid van [Q], en in algemene zin, dat koppeling/ontkoppeling aan de orde is gekomen maar niet of en zo ja welke aanvullende voorwaarden aan de bouwvergunning zijn gesteld. Verder heeft hij verklaard geen bouwstop te hebben geëist omdat hij daartoe niet bevoegd is.
2.3
Ook [X], [Q] en [Z] waren op verzoek van [appellante] tijdens het voorlopig getuigenverhoor gehoord.
2.3.1
In aanvulling op die eerdere verklaring heeft [X] als getuige voor het hof onder meer verklaard:
[…] Tijdens het gesprek van 23 maart heeft [C] aangegeven dat er ontkoppeling moest plaats vinden. Hij heeft dat uitgelegd door te zeggen dat de faalkans in zijn ogen daarvoor maatgevend was. Dit was een nieuw feit en ik was het daar niet mee eens: uit de berekeningen die ik had ingediend bleek dat geen ontkoppeling van de gezamenlijke elementen nodig was. Ik vond het niet prettig want mijn berekeningen waren juist. We hebben daarover gediscussieerd maar zijn het niet eens geworden. Ik heb vervolgens aangegeven dat ik hiermee terug moest naar [appellante]. [C] heeft overigens niet heel specifiek toegelicht waarom [appellante] bij dit gesprek niet aanwezig mocht zijn, maar het ging in de sfeer van “constructeurs onder elkaar”. Wat precies de aanleiding was voor de gemeente om ontkoppeling te eisen was mij niet duidelijk. De oorspronkelijke bouwaanvraag ging uit van de grote hal in klasse 2, en de werkplaats en de gezamenlijke elementen in klasse 3. De aanleiding kan niet zijn geweest de wijzigingen in de berekeningen die ik in februari had ingediend. Die wijzigingen betroffen namelijk alleen de palen (boorpalen in plaats van heipalen) en een damwand.
[…]
U houdt mij mijn verklaring voor van het voorlopig getuigenverhoor op het onderdeel van de bespreking van 26 maart. Ik kan daar het volgende aan toevoegen. Tijdens de bespreking gaf de gemeente aan dat er ontkoppeld moest worden. [appellante] heeft daarop gewezen op de grote financiële consequenties die deze wijziging zou meebrengen, en de grote tijdsdruk waaronder zij verkeerden. Wij hebben alternatieven naar voren gebracht, zoals de berekeningen maar ook de kantelnok. Dat mocht echter niet baten. [Q] heeft met zoveel woorden gezegd dat de bestaande plannen in strijd waren met het bouwbesluit, en dat als deze zouden worden doorgezet, [appellante] de kans liep op een bouwstop. Dat werd serieus naar voren gebracht. Als dat gebeurt, is dat eigenlijk niet denkbaar voor [appellante]. In mijn herinnering heeft [appellante] niet tijdens, maar kort na de bespreking besloten om de ontkoppeling dan maar door te voeren.
De bouwplannen en berekeningen van [appellante] zijn tot de bespreking van 26 maart altijd uitgegaan van een gekoppelde constructie. Kopieën van deze plannen en berekeningen zijn nog aanwezig, en daar blijkt dat uit.
[…]
De sfeer tijdens de bespreking van 26 maart was erg gespannen. [appellante] heeft met klem op alle consequenties gewezen. De reactie van de gemeente was tamelijk gelaten: het moest toch gebeuren en anders zou er een bouwstop volgen. [Q] ondersteunde [C] in zijn opvattingen.
Ik was in 2007 en nu nog steeds werkzaam bij [Y]. Ik heb zowel na de bespreking van 23 maart als die van 26 maart de reactie van de gemeente teruggekoppeld aan mijn baas, de heer [Y]. Zijn reactie was verrast en vol ongeloof, dat het zo gaat. Hij was het er ook niet mee eens omdat ook hij vond dat mijn berekeningen correct waren.
[…] Tijdens de besprekingen van 23 en 26 maart is brandveiligheid aan de orde geweest. Het was op zichzelf een belangrijk onderwerp. Met ontkoppeling had het echter niets te maken.[…]
2.4
[Q] had tijdens het voorlopig getuigenverhoor, samengevat, verklaard dat loskoppeling niet als voorwaarde is gesteld tijdens het gesprek van maart 2007, en dat hij zich niet kon herinneren dat [C] met een bouwstop heeft gedreigd of dat [C] ontkoppeling zou hebben geëist. In aanvulling op deze verklaring heeft hij voor het hof als getuige onder meer verklaard:
“Van de bespreking die bij de gemeente plaatsvond op 26 maart 2007, en waarbij aanwezig waren: de heren [appellante], [X], [C] en ikzelf, kan ik mij niet alles meer in detail herinneren. Wat ik wist is dat er knelpunten waren in het bouwdossier van [appellante], en dat [C] klaagde over een aantal punten die hij in het gesprek aan de orde wilde stellen. Globaal ging het erom, dat [C] had gevraagd naar gecorrigeerde gegevens, maar dat hij steeds ongecorrigeerde gegevens kreeg. Omdat hij geen gecorrigeerde gegevens kreeg, kon [C] niet tot goedkeuring overgaan. [C] ontdekte bovendien steeds fouten in de ingediende stukken van [X]. [C] heeft mij niets gezegd over het onderwerp ontkoppeling.
[C] was mijn directe collega. Hij vroeg mij om aan het gesprek deel te nemen, omdat ik langer in het vak zit dan hij. Wat de precieze aanleiding voor [C] was om het gesprek aan te gaan, anders dan bovengenoemde knelpunten, weet ik niet.
Ik kan mij absoluut niet herinneren dat het onderwerp ontkoppeling in de bespreking aan de orde is gekomen. Ik kan mij ook niet herinneren dat wij tijdens de bespreking iets hebben gezegd in de trant van: “als jullie op de ingeslagen weg doorgaan, komt er een bouwstop”. Het woord “bouwstop”, of “stilleggen” heb ik voor het eerst gehoord in deze zaak bij de rechtbank Haarlem: toen hoorde ik dat een collega van de buiteninspectie de bouw daadwerkelijk zou hebben stilgelegd. Ik weet tot op de dag van vandaag niet of dat waar is. Overigens is het stilleggen van bouwactiviteiten als niet aan de voorschriften is voldaan, voor onze buitendienst dagelijkse praktijk.
[…]
Op vragen van mr. Beijering-Beck antwoord ik het volgende:
  • Op uw vraag of in het gesprek op 26 maart 2007 ook andere opties in verband met gewijzigde berekening aan de orde zijn geweest, antwoord ik u, dat ik mij dat niet kan herinneren.
  • Op uw vraag of ik bekend ben met de mogelijkheid van een zogenaamde garantieberekening, antwoord ik u, dat die mogelijkheid bij ons aan de orde van de dag is, maar dat ik mij niet kan herinneren dat dat ook op 26 maart 2007 is besproken.
  • U vraagt mij in hoeverre van een constructeur verwacht mag worden dat hij op de hoogte is van de mogelijkheid van een garantieberekening. Ik zeg u daarop dat van iedere constructeur verwacht mag worden dat hij die mogelijkheid kent.
  • Wij geven de aanvragers eigenlijk altijd de mogelijkheid om garantiebereke-ningen aan te leveren. Ik kan mij niet voorstellen dat er als [appellante] dat in deze zaak zou hebben voorgesteld, de gemeente dat voorstel zou hebben afgewezen. Ik zeg alleen nogmaals dat ik mij niet kan herinneren dat het onderwerp op 26 maart 2007 aan de orde is geweest.
  • U vraagt mij of er een relatie bestaat tussen ontkoppeling en het uit één compartiment bestaan van een gebouw. Die relatie is er niet.
[…]
Op vragen van mr. Van Oijen antwoord ik als volgt:
  • U houdt mij voor de verklaring die de heer [X] heeft afgelegd in het getui-genverhoor van 5 april 2012, de passage in de eerste alinea van bladzijde 7. Ik kan mij absoluut niet herinneren dat dit zo aan de orde is gekomen. Ik kan mij niet voorstellen dat de gemeente het voorstel om berekeningen in te dienen zou hebben afgewezen.
  • U houdt mij voor productie 8 van de producties die [appellante] op 2 april 2012 aan het hof heeft gezonden. U vraagt mij om te reageren op de passage die onder 2.0 geel gemarkeerd is weergegeven. Ik zeg u daarop dat ik mij niet kan herinneren dat dit onderwerp is geweest van bespreking met [appellante]. Mijn indruk is dat het hun eigen initiatief is geweest om met een aangepaste berekening te komen. “
2.5
[Z] heeft, in aanvulling op zijn verklaring tijdens het voorlopig getuigenverhoor, voor het hof als getuige onder meer verklaard:
“[…] U vraagt mij of ik nog enige herinnering heb aan wat collega’s mij hebben verteld over de bespreking op 26 maart 2007 en de vraag of daarin het onderwerp ontkoppeling aan de orde is geweest, en/of door de gemeente is aangegeven dat als geen ontkoppeling zou plaatsvinden, en [appellante] door zou gaan op de ingeslagen weg, een bouwstop zou kunnen volgen. Ik heb die herinnering niet. Ik weet wel dat de heer [Q] een dossieronderzoek heeft uitgevoerd en dat daaruit niets is gekomen waaruit volgt dat het onderwerp ontkoppeling aan de orde is geweest.
[…]
Ik heb dit dossier puur procesmatig begeleid, dus niet vanuit de inhoud. […]”
2.6
Getuige J. [appellante] heeft ten slotte tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg op 26 mei 2010 een verklaring afgelegd. In aanvulling daarop heeft hij voor het hof als getuige onder meer het volgende over de bespreking van 26 maart 2007 verklaard:
“Aanleiding voor de bespreking was het feit, dat de gemeente aan [X] te kennen had gegeven dat er ontkoppeling moest plaats vinden. Dat was een nieuwe eis van de Gemeente. We hebben direct daarop een bespreking daarover met de Gemeente aangevraagd. Bij ons bedrijf doe ik de financiën; als de ontkoppeling door zou gaan zou dat een substantieel bedrag gaan kosten dus vandaar dat ik bij de bespreking aanwezig was. […] Ik herinner mij goed dat de optie om met een garantieberekening aan te tonen dat de gebouwen gekoppeld konden blijven door de Gemeente resoluut van de hand werd gewezen. Het gesprek stokte toen. Toen vroeg ik aan [Q], die volgens mij de senior van [C] was, of er geen andere oplossing was. Hij zei van niet. Toen vroeg ik wat er zou gebeuren als we toch door zouden gaan. Toen zei [Q]: dan handelt u in strijd met het bouwbesluit en dan kan de gemeente u een bouwstop opleggen.
Ik heb daar toen niet op doorgevraagd, want ik was mij ervan bewust dat dit een formele bevoegdheid is van de gemeente. Bovendien is altijd maar de vraag op welke termijn je een bouwstop er weer af kan krijgen. Ik nam de mededeling dus zeer serieus.
Toen zei mijn broer: als het niet anders kan, dan moeten we de ontkoppeling maar doen. Er stond ons namelijk zeer veel werk te wachten. Het was eigenlijk één seconde voor twaalf in het bouwproces.
Op dat moment was voor ons niet zeker wie er nou gelijk had. We dachten: dat zoeken we later wel uit. We voelden ons echt met de rug tegen de muur gezet door de druk van de bouwstop. Daardoor word je heel voorzichtig. […]
Tijdens de bespreking van 26 maart 2007 was brandgevaar geen issue. Er zijn toen tal van technische zaken over tafel gegaan tussen de andere vier deelnemers, maar ik herinner mij brandgevaar niet als een punt dat met ontkoppeling te maken had.
Voor de goede orde: ontkoppeling heeft te maken met het gevaar van bezwijken van de constructie. Dat gevaar kan veroorzaakt worden door sneeuwval, storm maar ook door brand. In zoverre heeft brandgevaar wel iets te maken met ontkoppeling, maar niet als afzonderlijk punt. […]
Na de mededeling van de Gemeente zaten wij er allemaal een beetje verslagen bij. Mijn broer is zeer voortvarend: als het niet anders kan, dan kan het niet anders. [X] kwam in ieder geval niet nog met een heel betoog, ook niet over optie drie (garantieberekening). Dat was eerder al door de Gemeente afgewezen. […]”
2.7
Het hof is van oordeel van [appellante] geslaagd is in haar bewijsopdracht. Daarbij wijst het hof allereerst op de verklaring die [X] als getuige in de procedure in hoger beroep heeft afgelegd, waarin hij duidelijk en onomwonden verklaart dat de gemeente reeds op 23 maart 2007 ontkoppeling eiste, dat herhaalde op 26 maart 2007 en toen ook aangaf dat een bouwstop kon volgen als daaraan geen gevolg zou worden gegeven. Kalfs verklaring, die consistent is met wat hij eerder in het voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard, bevestigt daarmee alle voor het probandum relevante onderdelen. Voor zover de verklaring van [X] mogelijk een enkele inconsistentie bevat op onderdelen die voor het probandum verder niet relevant zijn, doet dat naar ’s hofs oordeel geen afbreuk aan de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van zijn verklaring.
2.8
De verklaring van J. [appellante] (door het hof als partijgetuige gehoord) ondersteunt verder de verklaring van [X] in alle relevante opzichten. Datzelfde geldt voor de verklaring van (partijgetuige) M. [appellante] die tijdens de comparitie na antwoord in eerste aanleg is afgelegd. De getuigenverklaring van [Y] bij het hof is ten slotte dienstig ter ondersteuning van de verklaring van [X] op het onderdeel van de door de gemeente gevraagde ontkoppeling.
2.9
Deze verklaringen worden onvoldoende ontkracht door het bewijs dat de gemeente heeft voorgebracht.
2.9.1
Van de deelnemers aan het gesprek van 26 maart 2007 namens de gemeente is slechts [Q] in hoger beroep als getuige voorgebracht. [Q] heeft voor het hof verklaard een beperkte herinnering te hebben aan de bespreking van 26 maart 2007 en zijn verklaring voor het hof bevat dan ook geen voldoende concrete aanwijzingen van de onjuistheid van het door [appellante] bijeengebrachte bewijs. [Q]’s verklaring dat hij zich niet kan voorstellen, dat de gemeente het voorstel om het probleem op te lossen door een garantieberekening heeft afgewezen, volstaat niet ter ontzenuwing van de gedetailleerde verklaringen van [X]. [Q] verklaarde tijdens het voorlopig getuigenverhoor nog dat loskoppeling niet als voorwaarde is gesteld tijdens het gesprek in maart 2007, maar dat heeft hij voor het hof niet herhaald; het hof ziet daarin onvoldoende aanleiding om van de juistheid van zijn eerdere verklaring uit te gaan.
2.9.2
Wat betreft de verklaring van [Z] geldt dat zijn (door hemzelf niet geverifieerde) mededeling over het ontbreken van bevestiging in het gemeentedossier niet volstaat ter ontzenuwing van het door [appellante] bijeengebrachte getuigenbewijs.
2.9.3
Uit de tijdens het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaring van [C] blijkt ten slotte dat [C] een onvoldoende specifieke herinnering over de voorvallen heeft.
2.1
Beide partijen hebben verder nog het nodige naar voren gebracht over de besprekingen die in 2008 tussen hen over dit onderwerp plaatsvonden en de verslagen die in die periode zijn gemaakt. Het hof kan uit dat een en ander niet anders afleiden dan dat partijen het (op basis van verschillende argumenten) reeds toen niet eens waren over de vraag, of de gemeente in 2007 nu wel of niet ontkoppeling eiste, maar de stukken die zij ter zake in het geding hebben gebracht zijn onvoldoende duidelijk om ter zake van de bewijswaardering tot andere conclusies te komen dan hiervoor gegeven.
2.11
Ook na de enquête neemt de gemeente nog het standpunt in dat [appellante] op eigen initiatief een wijziging in de bouwmethode heeft voorgesteld, waardoor het gebouw in twee veiligheidsklassen is komen te vallen, hetgeen (ook) opgelost had kunnen worden door een garantieberekening te overleggen. Dit standpunt komt er in de kern op neer dat [appellante] een andere keuze had dan ontkoppelen. Aan dit standpunt gaat het hof voorbij, nu uit hetgeen is bewezen verklaard juist volgt de gemeente [appellante] niet toeliet een andere keuze te maken dan ontkoppelen, omdat anders een bouwstop zou kunnen volgen.
2.12
Het voorgaande betekent dat de gemeente, zoals in het tussenarrest onder 3.6 overwogen, in beginsel onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld door nadere eisen te stellen anders dan die welke zijn genoemd in de bouwvergunning d.d. 25 januari 2007.
2.13
De gemeente heeft voor het eerst in haar memorie na enquête als verweer gevoerd dat er uiteindelijk door [appellante] niet ontkoppeld is, zodat causaal verband tussen onrechtmatigheid en schade ontbreekt. Nu de gemeente in eerste aanleg de causaliteit slechts had betwist op de grond dat [appellante], volgens de gemeente, dit onvoldoende had onderbouwd, vat het hof dit standpunt op als een nieuw verweer. Deze is te laat geformuleerd, gelet op de in beginsel strakke twee-conclusie regel in hoger beroep. Gesteld noch gebleken is verder dat in de rechtspraak erkende uitzonderingen op deze regel zich in het onderhavige geval hebben voorgedaan. Het hof zal aan dit verweer van de gemeente (dat overigens in een schadestaatprocedure alsnog gevoerd kan worden in verband met de hoogte van de schade) voorbij gaan. Gelet op hetgeen door [appellante] naar voren is gebracht en uit de aan de zijde van [appellante] afgelegde getuigenverklaringen blijkt is aannemelijk, dat als gevolg van de door de gemeente geëiste ontkoppeling, schade voor [appellante] is ontstaan.
2.14
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven in het principaal appel slagen, voor zover hiervoor besproken, en voor het overige geen bespreking meer behoeven. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
2.15
De door [appellante] gevorderde verklaring voor recht zal als in het dictum te melden worden toegewezen. De gemeente heeft in eerste aanleg de door [appellante] gestelde schade betwist en aangevoerd dat ook voor verwijzing naar de schadestaatprocedure geen grond bestaat, omdat [appellante] haar schade niet heeft gesubstantieerd met bewijsstukken, hoewel dat wel had gekund. Dat verweer faalt. [appellante] behoefde slechts feiten te stellen waaruit aannemelijk wordt dat mogelijk schade is geleden, dat er sprake is van aansprakelijkheid van de gemeente alsmede van causaal verband tussen aansprakelijkheid en schade. Aan die eisen heeft [appellante] voldaan. Het hof zal de subsidiair door [appellante] gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure daarom toewijzen. Hetgeen de gemeente in eerste aanleg dan wel in hoger beroep nog meer of anders heeft aangevoerd kan niet tot andere oordelen leiden.
2.16
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu [appellante] weliswaar heeft gesteld dat de werkzaamheden van haar advocaat meer behelsden dan de gebruikelijke dossieropbouw en het opstellen van een sommatiebrief, maar dat niet verder heeft geconcretiseerd of onderbouwd. De gemeente zal als in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in eerste instantie en in het principaal hoger beroep. De vordering van [appellante] tot terugbetaling van hetgeen ter voldoening van het vonnis in eerste aanleg is betaald betreft proceskosten met rente en zal eveneens worden toegewezen, met de daarover gevorderde wettelijke rente. De kostenveroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu hetgeen de gemeente heeft aangevoerd onvoldoende is om aan te nemen dat ter zake een restitutierisico bestaat.
2.17
De bewezenverklaring in het principaal appel leidt ertoe dat de grief van de gemeente in het incidenteel hoger beroep, die ertoe strekte dat de gemeente geen nadere voorwaarden aan de bouwvergunning zou hebben gesteld, faalt. Nu het incidenteel appel in wezen onnodig was, zal het hof geen kostenveroordeling uitspreken.

3.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade van [appellante] die het gevolg is van het stellen van nadere eisen anders dan die welke zijn genoemd in de bouwvergunning d.d. 25 januari 2007, namelijk dat het gebouw ontkoppeld diende te worden;
veroordeelt de gemeente om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan [appellante] te betalen een bedrag, nader op te maken bij staat, ter vergoeding van de door [appellante] geleden schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
aan [appellante] terug te betalen de proceskosten met rente die [appellante] ter voldoening aan het vonnis waarvan beroep aan de gemeente heeft betaald, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van die betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op €3.807,25 aan verschotten en € 2.842,-- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 4.723,89 aan verschotten en € 13.160,-- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, W.J. Noordhuizen en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2013.