Uitspraak
mr. P.P.J.M. Bruenste Groningen,
mr. W.A.M. Rupertte Rotterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft [appellant], een grafisch ontwerper en eigenaar van een eenmanszaak, hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens te verwijderen uit de database van Atradius, een kredietverzekeringsmaatschappij, afgewezen. [Appellant] stelde dat zijn persoonsgegevens onterecht werden verwerkt en vroeg het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en zijn verzoek tot verwijdering van de gegevens toe te wijzen, met een dwangsom van € 1.000,- per dag bij niet-naleving. Atradius verweerde zich door te stellen dat de gegevensverwerking noodzakelijk was voor hun bedrijfsvoering en dat het verzoek te laat was ingediend.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2012 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl Atradius werd vertegenwoordigd door medewerkers en advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de gegevens van [appellant] als persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) moeten worden beschouwd. Het hof oordeelde dat het belang van [appellant] bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan de bedrijfseconomische belangen van Atradius. Het hof concludeerde dat Atradius onvoldoende had aangetoond dat de verwerking van de stamgegevens van [appellant] noodzakelijk was voor hun bedrijfsvoering.
Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en veroordeelde Atradius tot het verwijderen van de persoonsgegevens van [appellant] binnen vier weken na betekening van de beschikking, op straffe van een eenmalige dwangsom van € 5.000,-. Tevens werd Atradius veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het meer of anders gevorderde af.