ECLI:NL:GHAMS:2013:583

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.105.890-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loon voor werkzaamheden van accountant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de appellante, een besloten vennootschap, een vordering heeft ingesteld tegen de geïntimeerde, eveneens een besloten vennootschap, met betrekking tot de betaling van een factuur voor verrichte werkzaamheden door een accountant. De appellante heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevraagd, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de appellante niet had bewezen dat er een mondelinge overeenkomst was gesloten over de hoogte van het loon voor de werkzaamheden. De rechtbank had vastgesteld dat de geïntimeerde maandelijks een bedrag van € 500,- exclusief btw had betaald voor de werkzaamheden van het accountantskantoor, maar dat er geen overeenstemming was bereikt over een hoger bedrag voor de werkzaamheden die in de factuur van 23 april 2009 waren vermeld. Het hof heeft de bewijsstukken en getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat de appellante niet heeft aangetoond dat er een mondelinge overeenkomst was over het bedrag van € 9.600,00 exclusief btw. Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de geïntimeerde een redelijk loon verschuldigd is voor de verrichte werkzaamheden, en heeft de vordering van de appellante gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van € 4.522,00 inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.105.890/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 469760 / HA ZA 10-2965
arrest van de meervoudige kamer van 26 februari 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[APPELLANTE],
gevestigd te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat:
mr. B. Anikte Bussum,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEÏNTIMEERDE],
gevestigd te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. M.W. Veldhuijsente Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
De partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
1.2 [
appellante] is bij dagvaarding van 3 februari 2012 in hoger beroep gekomen van
het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2011, in deze zaak onder
zaak-/rolnummer 469760 / HA ZA 10-2965 gewezen tussen haar als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
1.3
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest op de stukken gevraagd.
1.4 [
appellante] heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van
€ 12.108,25 met rente en proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en [appellante] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in beide instanties.
1.5 [
geïntimeerde] heeft bewijs aangeboden.

2.Beoordeling

2.1
De rechtbank heeft in het in deze zaak op 23 maart 2011 gewezen deelvonnis onder rov. 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten vastgesteld. Die feiten zijn niet in geschil. Zij dienen ook het hof tot uitgangspunt.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. [geïntimeerde] exploiteert een restaurant in Blaricum. In 2007 heeft zij werkzaamheden opgedragen aan het accountantskantoor [F] Adviseurs en Accountants (hierna: [F]). Voor de werkzaamheden van [F] heeft [geïntimeerde] maandelijks € 500,- exclusief btw betaald.
b. Bij brief van 2 november 2007 heeft [F] aan [geïntimeerde] medegedeeld te hebben besloten een samenwerkingsverband aan te gaan met [appellante].
c. [appellante] heeft [geïntimeerde] (in elk geval) de volgende facturen toegezonden:
- Factuur van 10 april 2008 ad € 500 exclusief btw voor verrichte werkzaamheden
in de maand maart 2008 naar maandtarief conform afspraak;
- Factuur van 26 mei 2008 ad € 500 exclusief btw voor verrichte werkzaamheden
in de maand april 2008 naar maandtarief conform afspraak;
- Factuur van 1 juli 2008 ad € 500 exclusief btw voor verrichte werkzaamheden
in de maand mei 2008 naar maandtarief conform afspraak;
- Factuur van 21 juli 2008 ad € 500 exclusief btw voor verrichte werkzaamheden
in de maand juni 2008 naar maandtarief conform afspraak;
- Factuur van 22 augustus 2008 ad € 500 exclusief btw voor verrichte
werkzaamheden in de maand juli 2008 naar maandtarief conform afspraak.
Deze facturen heeft [geïntimeerde] betaald.
d. [appellante] heeft [geïntimeerde] een factuur d.d. 23 april 2009 doen toekomen, die het volgende vermeldt:
"Voor u verrichte werkzaamheden in de periode t/m maart 2009
Conform bespreking 30 december 2008
- Verwerken van de financiële administratie 2008 2.700,00
- Verwerken van de salarisadministratie 2008 1.500,00
- Samenstellen van de jaarrekening 2008 van Mabru Holding B.V. 1.600,00
- Samenstellen van de jaarrekening 2008 van [geïntimeerde] B.V. 2.900,00
- Opstellen van de aangifte vennootschapsbelasting 2008 300,00
- Opstellen van uw aangiften inkomstenbelasting 2008 400,00
- Opstellen van de notulen en de publicatiestukken 2008 200,00
excl. btw € 9600,00
btw 19% over € 9600,00 " 1824,00
Totaal incl. btw € 11424,00"
Deze factuur was ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding geheel onbetaald.
2.3
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellante] betaling gevorderd van een bedrag dat is opgebouwd uit een aantal posten, waaronder het in de factuur van 23 april 2009 genoemde bedrag van € 11.424,00.
De rechtbank heeft bij vonnis van 23 maart 2011 [appellante] opgedragen te bewijzen dat partijen op 30 december 2008 mondeling zijn overeengekomen dat [appellante] de in de factuur van 23 april 2009 genoemde werkzaamheden zou verrichten en dat [geïntimeerde] daarvoor € 9.600,00 inclusief btw (kennelijk is bedoeld: exclusief btw) zou betalen.
Na getuigenverhoor heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis van 9 november 2011 geoordeeld dat [appellante] niet in het opgedragen bewijs is geslaagd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [geïntimeerde] niet had betwist dat ter zake van de factuur van
23 april 2009 een bedrag van € 2.000,00 te vermeerderen met btw verschuldigd was en als vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde] dat bedrag inmiddels op 21 april 2011 had betaald. Daarom heeft de rechtbank de vordering ter zake van de factuur van
23 april 2009, wat de hoofdsom betreft, geheel afgewezen.
2.4
Tegen die afwijzing is het hoger beroep gericht.
2.5
Grief 1 wijst er terecht op dat het in de factuur van 23 april 2009 genoemde bedrag van € 9.600,00 exclusief btw is. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis een aantal keer vermeld dat het bedrag inclusief btw zou zijn, kennelijk bij vergissing, maar dit heeft geen consequenties gehad voor het oordeel van de rechtbank dat de vordering ter zake van de factuur van 23 april 2009, wat de hoofdsom betreft, niet toewijsbaar is. Daarom faalt de grief bij gebrek aan belang.
2.6
De grieven 2 tot en met 6 richten zich (mede) tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] niet is geslaagd in het opgedragen bewijs. Zij lenen zich (in zoverre) voor gezamenlijke behandeling.
2.7
Ten bewijze van de stelling dat partijen op 30 december 2008 mondeling zijn overeengekomen dat [appellante] de in de factuur van 23 april 2009 genoemde werkzaamheden zou verrichten en dat [geïntimeerde] daarvoor € 9.600,00 exclusief btw zou betalen, heeft [appellante] zich beroepen op de hierna volgende getuigeverklaring en stukken (het hof houdt de volgorde aan van de opsomming die [appellante] op p. 11-13 van de memorie van grieven heeft gegeven).
2.7.1
De getuige, [getuige 1], heeft ten overstaan van de rechter in eerste aanleg onder meer verklaard:
"Ik was aanwezig bij het gesprek op 30 december 2008. (...) [E] heeft uitgelegd wat er aan werkzaamheden moest worden verricht en wat dat zou kosten. (...) Door [geïntimeerde] werd negatief gereageerd. Zij vonden het bedrag te hoog. [E] heeft toen uitgelegd wat er allemaal moest gebeuren. (...) Ik heb de factuur opgemaakt aan de hand van wat er toen is besproken. (...) Volgens mij zijn de heer en mevrouw [G] weggegaan met het idee dat ze erover zouden nadenken. Ze zouden nadenken over de vraag of zij met het uiteindelijke bedrag, dat ik heb neergelegd in de factuur, akkoord konden gaan."
2.7.2
Een begeleidende brief bij de factuur van 23 april 2009 vermeldt:
"In navolging van onze bespreking van 30 december 2008, sturen wij bijgaand de factuur over de verwerking en afwerking van het jaarwerk 2008. (...) Zoals we toen ook hadden aangegeven, is het wat ons betreft akkoord de factuur af te lossen in bijvoorbeeld 12 maandelijkse opeenvolgende termijnen van
€ 952,00".
2.7.3
Een e-mailbericht van 12 februari 2009 vermeldt:
"Onderwerp: [geïntimeerde]/[M]
(...)
Net [S] tel. gesproken. Ze vroeg zich af hoe het gaat met het boekwerk van de 2e helft van 2008. (...)"
2.7.4
Een e-mailbericht van [appellante] aan [geïntimeerde] van 22 juli 2009 vermeldt:
"Zoals afgesproken maken we een vervolgafspraak. (...) Vanzelfsprekend zijn wij bereid om over een betalingsregeling te praten van de werkzaamheden om de administratie op te schonen in 2008 en de jaarrekening die wij hebben gemaakt. Over de hoogte van de faktuur voeren wij geen discussie, hierover hebben wij volgens uitvoering gesproken."
2.7.5
Een geschrift, getiteld "cliëntenkaartjes", bevat een aantal lijsten van werkzaamheden, met vermelding van onder meer de categorieën: datum, werkzaamheid, medewerker en aantal uren. Een van de lijsten vermeldt als periode "01-01-2008 t/m 31-12-2008", als cliënt "[geïntimeerde] B.V. (Trattoria de [geïntimeerde])" en als totaalbedrag € 13.978,69. Een andere vermeldt als periode "01-01-2009 t/m 31-12-2010" en als totaalbedrag € 10.027,42.
2.7.6
Een brief van [appellante] aan haar advocaat van 23 juli 2010 vermeldt onder meer:
"Op 30 december 2008 hebben cliënte, ondergetekende en [getuige 1] een uitgebreide bespreking gevoerd, ten kantore van onze organisatie, inzake de uitvoering van deze werkzaamheden en de kosten die hiermee gemoeid zouden gaan.
Bij deze bespreking op 30 december 2008, is duidelijk afgesproken met cliënte en cliënte is hier ook mee akkoord gegaan dat hiervoor een bedrag in rekening gebracht zou worden van € 9.600,00 exclusief BTW (welk bedrag ook feitelijk in rekening is gebracht).
Cliënte is zoals aangegeven hiermee mondeling akkoord gegaan en heeft op 05 januari 2009 de administratie bij haar thuis op laten halen door ondergetekende."
2.7.7
Een brief van 28 juni 2007 van [F] aan [geïntimeerde] bevat een voorstel voor door [F] voor [geïntimeerde] te verrichten werkzaamheden in 2007 en 2008 en de daarvoor in rekening te brengen kosten.
2.7.8
Een grootboekkaart van 2 oktober 2008 vermeldt als cliënt "Trattoria da [geïntimeerde]", als periode "2007 / 1 - 12" en als eindsaldo € 11.337,01.
2.7.9
Een uitspraak van de accountantskamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
28 maart 2011 inzake een klacht van [geïntimeerde] tegen [J], accountant-administratieconsulent bij [appellante], vermeldt onder meer:
"4.4.1 De kennelijk aan het eerste klachtonderdeel ten grondslag liggende stelling dat klaagster mocht menen dat zij per jaar niet meer dan € 6.000,-- aan (het kantoor van) betrokkene hoefde te betalen voor alle voor haar uit te voeren accountantswerkzaamheden, kan reeds geen stand houden in het licht van het hiervoor (...) vastgestelde, te weten dat zij alleen al over de maanden april tot en met december 2007 meer dan € 10.000,-- aan accountantskosten heeft betaald."
2.7.10
Een aantal als productie overgelegde ongedateerde vellen papier met opdruk "[appellante]" bevat handgeschreven aantekeningen. Op het eerste daarvan staat een optelling van verschillende bedragen achter de posten "[geïntimeerde]", "Mabru", "lonen", "Vpb", "IB", "Div."en "Adm." die uitkomt op een totaalbedrag van € 9.600,00.
2.8
Het hof waardeert het bewijsmateriaal als volgt.
2.8.1
De in rov. 2.7.1 bedoelde verklaring van de getuige heeft de strekking dat de bespreking van 30 december 2008 ermee eindigde dat de heer [G] en mevrouw [G] (of [S]) (namens [geïntimeerde]) zouden nadenken over de vraag of zij met het bedrag akkoord zouden gaan. De verklaring heeft niet de strekking dat zij op
30 december 2008 met het bedrag akkoord zijn gegaan. Uit de verklaring van de getuige dat zij de factuur heeft opgemaakt aan de hand van wat er op 30 december 2008 is besproken, kan niet worden afgeleid dat (de getuige van mening is dat) op 30 december 2008 wilsovereenstemming is bereikt.
2.8.2
De in rov. 2.7.2 bedoelde brief wijst er slechts op dat de schrijver van de brief de mening is toegedaan dat de factuur van 23 april 2009 is gebaseerd op de bespreking van 30 december 2008. Ook op de factuur zelf wordt verband gelegd tussen de factuur en de bespreking. Dat bewijst echter niet dat bij de bespreking overeenstemming is bereikt over de op de factuur vermelde bedragen.
2.8.3
Het in rov. 2.7.3 bedoelde e-mailbericht wijst erop dat mevrouw [S] (namens [geïntimeerde]) telefonisch contact met [appellante] heeft gehad over de voortgang van de werkzaamheden. Het bericht vermeldt niets over de bedragen die voor de werkzaamheden in rekening zouden worden gebracht.
2.8.4
Het in rov. 2.7.4 bedoelde e-mailbericht wijst erop dat [geïntimeerde] problemen had met het gefactureerde bedrag. Uit de omstandigheid dat [appellante] zich bij dat bericht bereid verklaarde te praten over een betalingsregeling, kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] de afspraak over de bedragen of de verschuldigdheid van de bedragen erkende.
2.8.5
Uit de in rov. 2.7.5 bedoelde lijst kan niet worden afgeleid wat er op
30 december 2008 mondeling is overeengekomen.
2.8.6
De hiervoor in rov. 2.7.6 bedoelde brief heeft als geschrift vrije bewijskracht. In deze brief verklaart E.D. de Jong, werkzaam bij [appellante], schriftelijk dat de te bewijzen overeenkomst is gemaakt. Bij de waardering van dit bewijs past behoedzaamheid, gelet op het belang dat [appellante] heeft bij de uitkomst van deze zaak.
2.8.7
Uit de in rov. 2.7.7 bedoelde brief kan niet worden afgeleid wat er op
30 december 2008 mondeling is overeengekomen. Ook overigens kan uit hetgeen over de werkzaamheden voor 2007 is voorgesteld, overeengekomen, gefactureerd en betaald niet worden afgeleid wat er op 30 december 2008 mondeling is overeengekomen.
2.8.8
Uit de in rov. 2.7.8 bedoelde grootboekkaart kan niet worden afgeleid wat er op
30 december 2008 mondeling is overeengekomen.
2.8.9
Aan het in rov. 2.7.9 bedoelde oordeel van de accountantskamer dat [geïntimeerde] niet mocht menen dat zij niet meer dan € 6.000,00 per jaar aan [appellante] behoefde te betalen voor alle uit te voeren werkzaamheden, is het hof niet gebonden. De accountantskamer heeft niet geoordeeld dat als bewezen moet worden aangenomen dat op 30 december 2008 de afspraken zijn gemaakt die in de bewijsopdracht zijn bedoeld. Ook aan een dergelijk oordeel van de accountantskamer zou het hof overigens niet gebonden zijn.
2.8.10
De in rov. 2.7.10 bedoelde vellen papier kunnen een aanwijzing opleveren dat op
30 december 2008 het bedrag van € 9.600,00 is genoemd, maar nu die vellen papier niet zijn gedateerd, is die aanwijzing in elk geval niet sterk. Voorts geldt dat indien het bedrag toen is genoemd, dat nog niet wil zeggen dat [geïntimeerde] ermee akkoord is gegaan.
2.8.11
Aannemelijk is dat er op 30 december 2008 een bespreking tussen partijen heeft plaatsgevonden. Uit de omstandigheid dat [geïntimeerde] aanvankelijk de stelling heeft betrokken dat die bespreking niet heeft plaatsgevonden, kan niet worden afgeleid wat er op die bespreking mondeling is overeengekomen.
2.8.12
Indien [geïntimeerde] op 5 januari 2009 haar gehele administratie heeft overhandigd aan [appellante], kan daaruit niet worden afgeleid dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de hoogte van het loon voor de te verrichten werkzaamheden en ook niet dat [appellante] het redelijkerwijs zo mocht begrijpen. Ook uit de omstandigheid dat zijdens [geïntimeerde] (aanvankelijk) niet schriftelijk of per e-mailbericht werd gereclameerd tegen de factuur, mocht [appellante] redelijkerwijs niet begrijpen dat [geïntimeerde] ermee instemde.
2.8.13
Op basis van alle bewijsmiddelen, in samenhang bezien, is het hof met de rechtbank van oordeel dat [appellante] niet heeft bewezen dat partijen op
30 december 2008 mondeling zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] voor de in de factuur van 23 april 2009 genoemde werkzaamheden € 9.600,00 exclusief btw zou betalen. Niet is bewezen dat dit totaalbedrag is overeengekomen. Evenmin is bewezen dat concrete tarieven zijn overeengekomen die op dit totaalbedrag uitkomen. In zoverre falen de grieven.
2.9
Grief 4 bevat voorts een klacht tegen de overweging van de rechtbank dat de omstandigheid dat [appellante] niet in het bewijs is geslaagd, meebrengt dat vast staat dat [geïntimeerde] een bedrag van € 2.000,00 exclusief btw verschuldigd is. Ook wanneer partijen het bedrag van € 9.600,00 op 30 december 2008 niet zouden zijn overeengekomen, dan nog heeft [appellante], zo voert zij aan, recht op betaling van dat bedrag omdat het een redelijk loon is voor haar werkzaamheden. Het hof begrijpt dat [appellante] met deze stelling de grondslag van haar vordering heeft aangevuld.
2.1
Bij de beoordeling van de grief dient onderscheid te worden gemaakt tussen de verschillende posten waaruit de factuur is opgebouwd. Het hof zal de posten van een letter voorzien, als volgt:
A. Verwerken van de financiële administratie 2008 2.700,00
B. Verwerken van de salarisadministratie 2008 1.500,00
C. Samenstellen van de jaarrekening 2008 van Mabru Holding B.V. 1.600,00
D. Samenstellen van de jaarrekening 2008 van [geïntimeerde] B.V. 2.900,00
E. Opstellen van de aangifte vennootschapsbelasting 2008 300,00
F. Opstellen van uw aangiften inkomstenbelasting 2008 400,00
G. Opstellen van de notulen en de publicatiestukken 2008 200,00
2.11
In overeenstemming met hetgeen hiervoor in rov. 2.2 sub c is overwogen, zijn partijen kennelijk het erover eens dat [geïntimeerde] voor de maanden januari tot en met augustus 2008 telkens een bedrag van € 500,00 exclusief btw per maand heeft betaald. Voor de maanden september tot en met december 2008 heeft zij geen maandelijkse bedragen betaald (en die zijn ook niet gefactureerd), maar op 21 april 2011, in de loop van de procedure in eerste aanleg, heeft zij daarvoor € 2.000,00 exclusief btw in totaal betaald. Deze betalingen betroffen blijkens de omschrijving op de facturen een maandtarief. Uit de in zoverre niet betwiste stellingen van [appellante] leidt het hof af dat dit maandtarief in elk geval betrekking had op het maandelijks verwerken van de financiële administratie en het maandelijks verwerken van de salarisadministratie.
2.12
Voor zover [appellante] al voldoende duidelijk heeft gesteld dat de in de factuur van 23 april 2009 sub A en B genoemde posten andere werkzaamheden betreffen dan die waarop het maandtarief betrekking had, geldt dat zij dat niet heeft bewezen en dat zij geen nader bewijs van die stelling heeft aangeboden. Evenmin heeft zij bewezen dat [geïntimeerde] bij de bespreking van 30 december 2008 akkoord is gegaan met ander (hoger) loon voor die werkzaamheden, ook al zouden zij misschien voor een deel in het eerste kwartaal van 2009 zijn uitgevoerd. Aangenomen moet dus worden dat dit werkzaamheden betreft waarvoor reeds is betaald en waarvoor geen nadere loonafspraken zijn gemaakt. In zoverre is de vordering terecht afgewezen.
2.13
De in de factuur van 23 april 2009 sub C genoemde post is niet toewijsbaar, omdat die betrekking heeft op een andere opdrachtgever. Blijkens de memorie van grieven sub 1.3 is dat in hoger beroep ook niet meer in geschil.
2.14
Voor zover [geïntimeerde] al voldoende duidelijk heeft gesteld dat het maandtarief ook betrekking had op de werkzaamheden waarop de in de factuur van 23 april 2009 sub D tot en met G genoemde posten zien, geldt dat zij niet een voldoende concreet bewijsaanbod heeft gedaan om tot bewijs van die stelling te kunnen worden toegelaten. Het hof neemt daarom aan dat het maandtarief geen betrekking heeft op die werkzaamheden.
2.15 [
geïntimeerde] heeft onvoldoende specifiek betwist dat de werkzaamheden waarop de in de factuur van 23 april 2009 sub D tot en met G genoemde posten zien, door haar aan [appellante] zijn opgedragen. [geïntimeerde] heeft niet voldoende duidelijk gesteld en in elk geval niet voldoende concreet te bewijzen aangeboden dat de hoogte van het loon voor deze werkzaamheden door partijen is bepaald (zie hiervoor rov 2.15).
Terecht heeft [appellante] aangevoerd dat, indien loon is verschuldigd doch de hoogte niet door partijen is bepaald, de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is. Voor zover [geïntimeerde] heeft betoogd dat uit de hoedanigheid van [appellante] als professioneel accountantsbureau en/of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij niet voor de opgedragen accountantswerkzaamheden behoeft te betalen indien dat niet vooraf is overeengekomen of aangekondigd door [appellante], faalt dat betoog. Ook zonder een dergelijke overeenstemming of aankondiging moest [geïntimeerde] begrijpen dat er voor de werkzaamheden betaald zou moeten worden.
[geïntimeerde] heeft niet betwist dat de bedragen die voor de sub D tot en met G bedoelde werkzaamheden zijn gefactureerd, op de gebruikelijke wijze berekend zijn, althans redelijk zijn. Daarom zijn die bedragen toewijsbaar. Het totaalbedrag van deze posten is € 3.800,00 exclusief btw, hetgeen overeenkomt met € 4.522,00 inclusief btw. Wettelijke rente hierover is toewijsbaar vanaf 23 mei 2009, nu het kennelijk zo is gevorderd en hiertegen geen verweer is gevoerd.
2.16 [
geïntimeerde] heeft zich nog op een betaling van € 2.100,00 voor salarisadministratie beroepen. Niet is gesteld dat deze betaling ziet op de sub D tot en met G van de factuur bedoelde werkzaamheden. Ook overigens is er geen reden gesteld of gebleken om deze betaling op het toewijsbare bedrag in mindering te brengen.
2.17
Grief 4 slaagt gedeeltelijk. De overige grieven falen. Het bestreden vonnis zal gedeeltelijk worden vernietigd. Partijen worden over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld. Daarom zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor zover [geïntimeerde] daarbij, uitvoerbaar bij voorraad, is veroordeeld tot betaling van € 195,45;
vernietigt het bestreden vonnis voor het overige;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 4.522,00 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 mei 2009 tot de dag van de voldoening;
verklaart dit arrest, voor zover het deze veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, G.C.C. Lewin en H.O. Kerkmeester en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 26 februari 2013.