ECLI:NL:GHAMS:2013:5249

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2014
Zaaknummer
200.123.270-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot tegenbewijs in civiele procedure tussen appellante en V.O.F. H.E.C. [X] & ZN.

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van appellante tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 5 december 2012. Appellante, vertegenwoordigd door mr. R.J. Kwakkel, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vennootschap onder firma V.O.F. H.E.C. [X] & ZN., vertegenwoordigd door mr. S.M. van de Weijer. De zaak draait om een geschil over een overeenkomst van opdracht voor werkzaamheden aan de tuin van de partner van appellante, waarbij een offerte was uitgebracht en door appellante was ondertekend. De totale kosten van de werkzaamheden waren exclusief btw vastgesteld op € 8.024,-. Echter, na het versturen van de factuur door [X], ontstond er onenigheid over de betaling, waarbij appellante contant een bedrag van € 3.000,- had betaald, maar de rest van de factuur onbetaald bleef.

In het tussenvonnis van 13 juni 2012 heeft de kantonrechter appellante toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling dat btw in rekening zou worden gebracht en dat er contante betaling had plaatsgevonden. Het hof heeft in deze procedure de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de partijen de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van hun stellingen. Appellante heeft opnieuw getuigenbewijs aangeboden en het hof heeft besloten om appellante toe te laten tot het leveren van tegenbewijs. Het hof heeft de raadsheer-commissaris benoemd en de procedure verder geregeld, waarbij de getuigen in één zitting zullen worden gehoord.

De beslissing van het hof houdt in dat appellante de kans krijgt om haar stellingen te onderbouwen met getuigenverklaringen, en dat de procedure verder zal worden voortgezet met het oog op proceseconomie. Het hof heeft elke verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond en verdere stappen zullen volgen na het horen van de getuigen.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.123.270/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam:
1315101 / HA EXPL 12-37
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 september 2013
(bij vervroeging)
inzake:
[appellante],
wonend te [woonplaats],
APPELLANTE,
advocaat:
mr. R.J. Kwakkelte Diemen,
tegen:
de vennootschap onder firma
V.O.F. H.E.C. [X] & ZN.,
gevestigd te Diemen,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. S.M. van de Weijerte Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel.
De partijen worden hierna aangeduid als [appellante] en [X].

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 4 maart 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 5 december 2012, gewezen tussen [X] als eiseres en[appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft, kort gezegd, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van [X] zal afwijzen, [X] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen zij uit hoofde van het te vernietigen vonnis heeft geïnd, te vermeerderen met wettelijke rente, met beslissing over de proceskosten.
[X] heeft, kort gezegd, geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten en de nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 13 juni 2012 onder 1.1 - 1.8 de feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
3.1.1
Na het uitbrengen van een offerte, die voor akkoord is getekend door [appellante], heeft [X] werkzaamheden aan de tuin verricht van [A], de partner van [appellante]. In de offerte is vermeld dat de totale kosten exclusief btw € 8.024,- bedragen.
3.1.2
[X] heeft [appellante] op 12 juli 2011 een factuur ad € 9.548,56 inclusief btw gezonden (€ 8.024,- exclusief btw) en één of twee dagen later een tweede, gecorrigeerde factuur ad € 9.313,09 inclusief btw, waarin andere (goedkopere) tegels worden vermeld.
3.1.3
Bij brief van 20 juli 2011 heeft de incassogemachtigde van [X] [appellante] gesommeerd tot betaling van € 11.022,28 ter zake de onbetaald gebleven factuur vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Bij brief van 16 november 2011 is [appellante] opnieuw gesommeerd tot betaling van, inmiddels, € 11.143,73. Volgens [X] heeft [appellante] na verzending van de factuur een bedrag van € 3.000,- contant betaald. Voor het overige is de factuur onbetaald gebleven.
3.2
Bij inleidende dagvaarding heeft [X], gevorderd dat [appellante], uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van € 7.456,02 te vermeerderen met wettelijke rente over € 6.313,09 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. [X] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [appellante] op grond van de tussen hen gesloten overeenkomst van opdracht gehouden is tot betaling.
3.3
In het tussenvonnis van 13 juni 2012 heeft de kantonrechter [appellante] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat partijen zijn overeengekomen dat btw in rekening zou worden gebracht en tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat [A] op 9 juni 2011 contant een bedrag van € 8.024,- heeft betaald aan [X]. Het getuigenverhoor heeft nimmer plaatsgehad. De advocaat van [appellante] heeft zich onttrokken en [appellante] heeft zich vervolgens op de rolzitting niet uitgelaten over een voortzetting van de enquête, waarop vervolgens akte niet-dienen is verleend.
3.4
Met haar
griefkomt [appellante] op tegen de door de kantonrechter uitgesproken veroordeling. Zij biedt opnieuw getuigenbewijs aan.
3.5
Bij de beoordeling van deze grief moet worden vooropgesteld dat het hoger beroep mede ertoe strekt de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot verbeteren en aanvullen van hetgeen hij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Het hof zal daarom [appellante] toelaten tot getuigenbewijs. Nu het hoger beroep van [appellante] zich uitsluitend richt tegen het vonnis van 5 december 2012 en niet tegen de in het tussenvonnis van 13 juni 2012 gegeven bewijsopdracht zal het hof de door de kantonrechter gegeven bewijsopdracht overnemen.
Het hof verzoekt partijen uit oogpunt van proceseconomie te bevorderen dat alle getuigen tijdens één zitting kunnen worden gehoord.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellante] toe tot het leveren van tegenbewijs door getuigen tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat partijen zijn overeengekomen dat btw in rekening zou worden gebracht;
laat [appellante] toe te bewijzen dat [A] op 9 juni 2011 contant een bedrag van € 8.024,- heeft betaald aan [X];
bepaalt dat de getuigen zullen worden gehoord door het lid van deze kamer mr. J.H. Huijzer, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam op een nader te bepalen dag en uur;
bepaalt dat de raadsman van [appellante] tot twee weken na de uitspraakdatum van dit arrest aan het enquêtebureau van de griffie van dit hof zal meedelen wat de verhinderdagen zijn van partijen, hun raadslieden en de getuigen in de maanden november en december 2013 en januari 2014, op dinsdagen en donderdagen;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, C.C. Meijer en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 september 2013.