In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar. De verdachte, geboren in 1987, was beschuldigd van diefstal van meerdere rollen dakbedekking in de gemeente Den Helder op 29 oktober 2011. De tenlastelegging stelde dat de verdachte samen met een mededader handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Tijdens de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich op het moment van de diefstal realiseerde dat het niet goed was wat ze deden, maar dat hij niet durfde weg te lopen uit angst voor zijn mededader.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn angst, voorwaardelijk opzet had op de diefstal. De stelling dat hij niet aan de diefstal kon ontkomen door gerechtvaardigde angst voor zijn mededader werd niet aannemelijk geacht. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal een lagere werkstraf van 30 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week. Het hof heeft de straffen herzien en, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de diefstal plaatsvond en de invloed van de mededader, een werkstraf van 30 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week opgelegd. De verdachte werd als strafbaar verklaard voor de diefstal, en het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht toegepast.