Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- dat de als gevolg van de motordiefstal geleden schade is gedekt onder de verzekeringsovereenkomst, en
- dat de Europeesche gehouden is de geleden schade van € 98.000,- althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan [appellant] te vergoeden,
met beslissing over de proceskosten, met nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
- uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.Feiten
3.Beoordeling
heeft de motorfiets verzekerd bij de Europeesche, onder meer tegen het risico van diefstal.
Het eerste taxatierapport dateert van 12 september 2008; de vervangingswaarde van de motor wordt daarin geschat op € 95.000,- inclusief BTW.
Het tweede taxatierapport dateert van 24 februari 2010; de vervangingswaarde van de motor wordt daarin geschat op € 98.000,- inclusief BTW.
Van de aangifte is proces-verbaal opgemaakt.
De Europeesche heeft het schadevoorval laten onderzoeken door Schade- en OnderzoeksBureau Hoofddorp. Behandelaar [Q] heeft van zijn onderzoeksbevindingen op 28 februari 2011 rapport opgemaakt. In dit rapport wordt door de onderzoeker melding gemaakt van een reeks omstandigheden die de onderzoeker ongerijmd acht.
Door deze [Q] is op verzoek van de Europeesche aanvullend onderzoek gedaan. Over de aanvullende bevindingen is op 4 april 2011 gerapporteerd.
De Europeesche heeft bij brief van 8 april 2011 mede op basis van de toedrachtsrapportage op verschillende gronden schadeuitkering geweigerd.
Volgens de Europeesche heeft [appellant] haar in verschillende opzichten misleid en is zij om die reden niet gehouden om aan [appellant] schade uit te keren.
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft als meest verstrekkend verweer van de Europeesche aangemerkt dat de uitkeringsplicht is vervallen op grond van artikel 7:941 lid 5 Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat [appellant] aan de Europeesche opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verschaft over de omvang van de door hem geleden schade. Hij heeft, aldus de rechtbank, ter ondersteuning van het door hem opgegeven schadebedrag zich weliswaar beroepen op twee door een taxateur opgemaakte taxatierapporten, maar deze rapporten zijn opgemaakt met behulp van door [appellant] verstrekte onjuiste informatie. Met name heeft [appellant] aan de taxateur een onjuiste koopprijs genoemd: € 85.000,- in plaats van € 54.300,-, de tegenwaarde in euro’s van het bedrag dat [appellant], naar hij stelt, voor de motorfiets heeft betaald. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat de taxateur sterk is afgegaan op de door [appellant] genoemde aankoopprijs. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de gemotiveerde stelling van de Europeesche dat [appellant] de motor voor een lager bedrag dan € 54.300,- heeft gekocht. In dat verband heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende grond is om geloof te hechten aan de stelling van [appellant] dat hij de verkoper van de motorfiets niet meer weet terug te vinden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat hij verificatie van de koopprijs opzettelijk belemmert.
De rechtbank heeft de vraag of de aangegeven diefstal heeft plaatsgehad laten rusten.
Die grief moet falen.
Het stond de rechtbank vrij om niet te beslissen over de kwestie of de diefstal had plaatsgehad, omdat in haar visie het beroep op misleiding al zou leiden tot afwijzing van de vordering van [appellant]. Op grond van overwegingen van doelmatigheid mag de rechtbank in zo’n geval onderzoek of de diefstal heeft plaatsgehad, achterwege laten.
Dat betekent dat de verzekeringsovereenkomst geen doeltreffend aanknopingspunt biedt voor de waarde van de motorfiets op 16 november 2010.
3.5 Bij de kwestie die partijen verdeeld houdt, is uitgangspunt dat [appellant] na 16 november 2010 verplicht werd om aan de Europeesche alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor de Europeesche van belang zijn om haar uitkeringsplicht te beoordelen, met name al die gegevens die haar in staat zouden stellen om de waarde van de motorfiets op 16 november 2010 vast te stellen.
Partijen hebben niet afzonderlijk gedebatteerd over de toepasselijke contractuele waardebepaling. Het hof oriënteert zich in dit verband vooralsnog op het bepaalde in artikel 38 van de toepasselijke polisvoorwaarden, die de Europeesche in het geding heeft gebracht, en de daarin voorziene waardebepaling op basis van de dagwaarde.
- de aankoopprijs motorfiets bedroeg in 2008 omgerekend € 54.300,- (geen aankoopdocumentatie beschikbaar);
- de verkoper was bereid om de motorfiets voor een bedrag onder de werkelijke waarde aan [appellant] te verkopen, omdat hij ernstig op zwart zaad zat;
- een verklaring van echtheid van het motorblok van de Amerikaanse fabrikant;
- een verklaring van echtheid van de versnellingsbak van de fabrikant in Zuid-Korea;
- een specificatie van de onderdelen van de motorfiets;
- een fotokopie van de vrachtbrief;
- de aankoopfactuur van onderdelen bij Harley World Amsterdam B.V.;
- de factuur voor de aankoop/montage van het beveiligingssysteem;
- de aankoopfactuur voor twee sloten;
- het taxatierapport van[Y] uit 2008: vervangingswaarde € 95.000,-;
- het taxatierapport van [Y] uit 2010: vervangingswaarde € 98.000,-.
De Europeesche heeft daarom uit de door [appellant] verstrekte informatie afgeleid dat hij heeft geprobeerd haar wat betreft de dagwaarde van de motorfiets te misleiden. In dit verband heeft de Europeesche bovendien nog aangevoerd:
- dat van het stuk met de specificatie van de onderdelen van de motorfiets, dat zij van [appellant] kreeg, een bovenhoekje was afgeknipt en dat haar achteraf is gebleken dat daarop voor haar nuttige informatie stond; zij leidt daaruit af dat [appellant] die informatie voor haar verborgen heeft willen houden;
- dat [appellant] aan de door hem ingeschakelde taxateur een veel te hoge koopsom heeft genoemd, te weten € 85.000,- en de taxateur aldus op het verkeerde been heeft gezet.
Dat is evenwel anders als [appellant] de taxateur opzettelijk van onjuiste informatie zou hebben voorzien teneinde te bewerkstelligen dat deze de dagwaarde van de motorfiets hoger zou taxeren dan deze in werkelijkheid was. In een dergelijk geval moet [appellant] zich hebben gerealiseerd dat hij er ernstig rekening mee had te houden dat de taxaties te hoog waren uitgevallen. In een dergelijke situatie moet het ervoor worden gehouden dat hij zich tegenover de verzekeraar tegen beter weten in heeft beroepen op de taxatierapporten, hetgeen misleiding oplevert als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 Burgerlijk Wetboek.
Het ligt op de weg van de Europeesche om tegenover de gemotiveerde betwisting van [appellant] in rechte waar te maken dat [appellant] zich tegen beter weten in heeft beroepen op de taxatierapporten van [Y] van 12 september 2008 en
24 februari 2010. Binnen dit bewijsthema zal niet alleen moeten worden onderzocht of [appellant] aan genoemde [Y] een aankoopprijs van de motorfiets [X]
€ 85.000,- heeft opgegeven, maar ook of [appellant] zich diende te realiseren dat een dergelijke onjuiste opgave tot een te hoge taxatie zou leiden. In het kader van het te leveren bewijs zullen ook aan de orde kunnen komen de vragen of [appellant] met opzet een hoekje van de onderdelenspecificatie heeft afgeknipt alsmede of de taxaties hebben plaatsgehad op advies van de assurantietussenpersoon van [appellant].
Het hof zal de Europeesche toelaten om het van haar verlangde bewijs te leveren.
Vermeldenswaard is hier nog dat de Europeesche bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat het haar voorkeur heeft als het hof eerst de misleidingskwestie uitzoekt.
4.Beslissing
zijn –
uiterlijk op 23 juli 2013 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van oktober/november 2013 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
H.O. Kerkmeester en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.