ECLI:NL:GHAMS:2013:5115

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
200.114.277/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over schadevergoeding na diefstal van motorfiets

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een verzekerde, aangeduid als [appellant], en de Europeesche Verzekering Maatschappij N.V. over de schadevergoeding na de diefstal van een bijzondere motorfiets. De appellant heeft de motorfiets in 2008 aangeschaft en deze verzekerd tegen onder andere diefstal. Na de diefstal op 16 november 2010 heeft de appellant schadevergoeding aangevraagd, maar de verzekeraar weigerde uitkering op basis van vermeende misleiding door de appellant over de dagwaarde van de motorfiets. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat de appellant opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt aan de taxateur, wat leidde tot een te hoge taxatie van de motorfiets. De appellant is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, waarbij hij stelt dat de rechtbank ten onrechte de diefstal niet heeft beoordeeld en dat hij niet heeft misleid.

Het hof heeft de zaak op 25 juni 2013 behandeld en geconcludeerd dat de eerste grief van de appellant faalt, maar dat de overige grieven verder onderzoek vereisen. Het hof heeft de Europeesche toegelaten tot bewijslevering over de vraag of de appellant de taxateur opzettelijk heeft misleid. De appellant heeft geconcludeerd dat de schade als gevolg van de diefstal onder de verzekering valt en dat de Europeesche gehouden is om de schade te vergoeden. De Europeesche heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft besloten om getuigen te horen en verdere beslissingen aan te houden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.114.277/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank: 499264 HA ZA 11-2468 (Amsterdam)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 juni 2013
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam,
tegen:
de naamloze vennootschapEuropeesche Verzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G. Kalsbeek te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en de Europeesche genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 21 september 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2012, gewezen tussen [appellant] als eiser en de Europeesche als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 april 2013 doen bepleiten, [appellant] door zijn procesadvocaat en de Europeesche door mr. X.D. van Leeuwen, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid zijn nog inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en voor recht zal verklaren:
- dat de als gevolg van de motordiefstal geleden schade is gedekt onder de verzekeringsovereenkomst, en
- dat de Europeesche gehouden is de geleden schade van € 98.000,- althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan [appellant] te vergoeden,
met beslissing over de proceskosten, met nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
De Europeesche heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
- uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig worden deze feiten aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
3.1.1
[appellant] heeft in 2008 in de Verenigde Staten een bijzondere motorfiets gekocht. Deze motorfiets heeft hij naar Nederland laten brengen.
heeft de motorfiets verzekerd bij de Europeesche, onder meer tegen het risico van diefstal.
3.1.2
De verzekeringsovereenkomst is tot stand gekomen via de tussenpersoon van [appellant], genaamd[X] Assurantiën BV, hetgeen op het polisblad staat vermeld. In de polis is een verzekerd bedrag groot € 100.000,- opgenomen. Dat bedrag is door [appellant] opgegeven.
3.1.3
[appellant] heeft de motorfiets laten taxeren. Er zijn twee taxatierapporten opgemaakt, telkens door de taxateur [Y].
Het eerste taxatierapport dateert van 12 september 2008; de vervangingswaarde van de motor wordt daarin geschat op € 95.000,- inclusief BTW.
Het tweede taxatierapport dateert van 24 februari 2010; de vervangingswaarde van de motor wordt daarin geschat op € 98.000,- inclusief BTW.
3.1.4
[appellant] heeft op 16 november 2010 ’s avonds bij de politie Amsterdam-Amstelland aangegeven dat zijn motorfiets was gestolen. Hij heeft verklaard dat dit kort voor de aangifte is gebeurd in Amsterdam, in de nabijheid van zijn autobedrijf. Zijn bedrijf is gevestigd op het bedrijventerrein aan de Tt. Vasumweg 18 te Amsterdam.
Van de aangifte is proces-verbaal opgemaakt.
3.1.5
[appellant] heeft aan de Europeesche verzocht om aan hem uit te keren de schade die hij door diefstal van de motorfiets heeft geleden.
De Europeesche heeft het schadevoorval laten onderzoeken door Schade- en OnderzoeksBureau Hoofddorp. Behandelaar [Q] heeft van zijn onderzoeksbevindingen op 28 februari 2011 rapport opgemaakt. In dit rapport wordt door de onderzoeker melding gemaakt van een reeks omstandigheden die de onderzoeker ongerijmd acht.
Door deze [Q] is op verzoek van de Europeesche aanvullend onderzoek gedaan. Over de aanvullende bevindingen is op 4 april 2011 gerapporteerd.
De Europeesche heeft bij brief van 8 april 2011 mede op basis van de toedrachtsrapportage op verschillende gronden schadeuitkering geweigerd.
Volgens de Europeesche heeft [appellant] haar in verschillende opzichten misleid en is zij om die reden niet gehouden om aan [appellant] schade uit te keren.
3.1.6
[appellant] heeft de Europeesche in rechte betrokken en gevorderd, in hoofdzaak, dat wordt vastgesteld dat zijn schade als gevolg van de diefstal van zijn motorfiets onder de verzekering is gedekt en dat de Europeesche wordt veroordeeld deze schade, een bedrag [X] € 98.000,-, aan hem te vergoeden.
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft als meest verstrekkend verweer van de Europeesche aangemerkt dat de uitkeringsplicht is vervallen op grond van artikel 7:941 lid 5 Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat [appellant] aan de Europeesche opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verschaft over de omvang van de door hem geleden schade. Hij heeft, aldus de rechtbank, ter ondersteuning van het door hem opgegeven schadebedrag zich weliswaar beroepen op twee door een taxateur opgemaakte taxatierapporten, maar deze rapporten zijn opgemaakt met behulp van door [appellant] verstrekte onjuiste informatie. Met name heeft [appellant] aan de taxateur een onjuiste koopprijs genoemd: € 85.000,- in plaats van € 54.300,-, de tegenwaarde in euro’s van het bedrag dat [appellant], naar hij stelt, voor de motorfiets heeft betaald. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat de taxateur sterk is afgegaan op de door [appellant] genoemde aankoopprijs. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de gemotiveerde stelling van de Europeesche dat [appellant] de motor voor een lager bedrag dan € 54.300,- heeft gekocht. In dat verband heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende grond is om geloof te hechten aan de stelling van [appellant] dat hij de verkoper van de motorfiets niet meer weet terug te vinden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat hij verificatie van de koopprijs opzettelijk belemmert.
De rechtbank heeft de vraag of de aangegeven diefstal heeft plaatsgehad laten rusten.
3.2
In hoger beroep gaat de eerste grief van [appellant] over de keuze van de rechtbank om in het midden te laten of de omstreden motorfiets is gestolen en alleen te bespreken het beroep dat de Europeesche heeft gedaan op misleiding als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 Burgerlijk Wetboek.
Die grief moet falen.
Het stond de rechtbank vrij om niet te beslissen over de kwestie of de diefstal had plaatsgehad, omdat in haar visie het beroep op misleiding al zou leiden tot afwijzing van de vordering van [appellant]. Op grond van overwegingen van doelmatigheid mag de rechtbank in zo’n geval onderzoek of de diefstal heeft plaatsgehad, achterwege laten.
3.3
Met de overige grieven bestrijdt [appellant] dat hij de Europeesche heeft misleid aangaande de omvang van de schade die hij zou hebben geleden en dus van de schade-uitkering die hem zou toekomen als gevolg van de door hem gestelde diefstal van de verzekerde motorfiets.
3.4
Bij de bespreking van deze kwestie stelt het hof voorop dat voor de motorfiets in de verzekeringsovereenkomst een verzekerd bedrag is opgenomen maar dat partijen het eens zijn dat dit bedrag niet van doen heeft met een zogenoemde voortaxatie als bedoeld in artikel 7:960 Burgerlijk Wetboek.
Dat betekent dat de verzekeringsovereenkomst geen doeltreffend aanknopingspunt biedt voor de waarde van de motorfiets op 16 november 2010.
3.5 Bij de kwestie die partijen verdeeld houdt, is uitgangspunt dat [appellant] na 16 november 2010 verplicht werd om aan de Europeesche alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor de Europeesche van belang zijn om haar uitkeringsplicht te beoordelen, met name al die gegevens die haar in staat zouden stellen om de waarde van de motorfiets op 16 november 2010 vast te stellen.
Partijen hebben niet afzonderlijk gedebatteerd over de toepasselijke contractuele waardebepaling. Het hof oriënteert zich in dit verband vooralsnog op het bepaalde in artikel 38 van de toepasselijke polisvoorwaarden, die de Europeesche in het geding heeft gebracht, en de daarin voorziene waardebepaling op basis van de dagwaarde.
3.6
[appellant] heeft ten behoeve van de vaststelling van de dagwaarde van de motorfiets op 16 november 2010 aan de Europeesche, gedeeltelijk gestaafd met schriftelijke stukken, de volgende mededelingen gedaan c.q. stukken verstrekt:
- de aankoopprijs motorfiets bedroeg in 2008 omgerekend € 54.300,- (geen aankoopdocumentatie beschikbaar);
- de verkoper was bereid om de motorfiets voor een bedrag onder de werkelijke waarde aan [appellant] te verkopen, omdat hij ernstig op zwart zaad zat;
- bij de import van de motor is om kosten te besparen een lagere koopprijs opgegeven;
- een verklaring van echtheid van het motorblok van de Amerikaanse fabrikant;
- een verklaring van echtheid van de versnellingsbak van de fabrikant in Zuid-Korea;
- een specificatie van de onderdelen van de motorfiets;
- een fotokopie van de vrachtbrief;
- de aankoopfactuur van onderdelen bij Harley World Amsterdam B.V.;
- de factuur voor de aankoop/montage van het beveiligingssysteem;
- de aankoopfactuur voor twee sloten;
- het taxatierapport van[Y] uit 2008: vervangingswaarde € 95.000,-;
- het taxatierapport van [Y] uit 2010: vervangingswaarde € 98.000,-.
3.7
De Europeesche heeft getracht met behulp van de door [appellant] verstrekte inlichtingen inzicht te verwerven in de dagwaarde van de motorfiets. Het is haar niet gelukt om de aankoopprijs te verifiëren. De verkoper bleek onvindbaar, ook andere sporen liepen dood. Aan de door haar verzamelde informatie ontleent zij het vermoeden dat [appellant] minder dan € 54.300,- voor de motorfiets heeft betaald. Verder heeft zij in Nederland van ter zake kundige personen begrepen dat de dagwaarde van de motorfiets op 16 november 2010 vermoedelijk € 50.000,- en maximaal € 60.000,- bedraagt.
De Europeesche heeft daarom uit de door [appellant] verstrekte informatie afgeleid dat hij heeft geprobeerd haar wat betreft de dagwaarde van de motorfiets te misleiden. In dit verband heeft de Europeesche bovendien nog aangevoerd:
- dat van het stuk met de specificatie van de onderdelen van de motorfiets, dat zij van [appellant] kreeg, een bovenhoekje was afgeknipt en dat haar achteraf is gebleken dat daarop voor haar nuttige informatie stond; zij leidt daaruit af dat [appellant] die informatie voor haar verborgen heeft willen houden;
- dat [appellant] aan de door hem ingeschakelde taxateur een veel te hoge koopsom heeft genoemd, te weten € 85.000,- en de taxateur aldus op het verkeerde been heeft gezet.
3.8
Naar het oordeel van het hof roepen het gebrek aan aankoopdocumentatie met betrekking tot de motorfiets en de waarde-opgave ten behoeve van de invoer in Nederland van die motorfiets de nodige vragen op. Dat is evenwel niet beslissend. Die voorgeschiedenis heeft uiteraard betekenis voor de dagwaarde van de motorfiets op 16 november 2010 maar op basis daarvan kan niet worden uitgesloten dat de motorfiets in Nederland een hogere waarde vertegenwoordigt dan de koopprijs doet vermoeden, omdat voor die motorfiets een andere marktprijs geldt, bijvoorbeeld doordat deze een uniek exemplaar is of omdat importkosten en andere door [appellant] voor die motorfiets gemaakte kosten in acht moeten worden genomen.
3.9
In beginsel mag [appellant] voor de dagwaarde van de motorfiets op 16 november 2010 afgaan op recente taxatierapporten en aldus met gebruikmaking van die rapporten de verzekeraar informeren. Dat geldt te meer als zou komen vast te staan dat hij de motorfiets op advies van zijn assurantietussenpersoon bij herhaling heeft laten taxeren teneinde ingeval van verwezenlijking van enig verzekerd risico de verzekeraar adequaat te kunnen informeren over de dagwaarde van de motorfiets.
Dat is evenwel anders als [appellant] de taxateur opzettelijk van onjuiste informatie zou hebben voorzien teneinde te bewerkstelligen dat deze de dagwaarde van de motorfiets hoger zou taxeren dan deze in werkelijkheid was. In een dergelijk geval moet [appellant] zich hebben gerealiseerd dat hij er ernstig rekening mee had te houden dat de taxaties te hoog waren uitgevallen. In een dergelijke situatie moet het ervoor worden gehouden dat hij zich tegenover de verzekeraar tegen beter weten in heeft beroepen op de taxatierapporten, hetgeen misleiding oplevert als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 Burgerlijk Wetboek.
Het ligt op de weg van de Europeesche om tegenover de gemotiveerde betwisting van [appellant] in rechte waar te maken dat [appellant] zich tegen beter weten in heeft beroepen op de taxatierapporten van [Y] van 12 september 2008 en
24 februari 2010. Binnen dit bewijsthema zal niet alleen moeten worden onderzocht of [appellant] aan genoemde [Y] een aankoopprijs van de motorfiets [X]
€ 85.000,- heeft opgegeven, maar ook of [appellant] zich diende te realiseren dat een dergelijke onjuiste opgave tot een te hoge taxatie zou leiden. In het kader van het te leveren bewijs zullen ook aan de orde kunnen komen de vragen of [appellant] met opzet een hoekje van de onderdelenspecificatie heeft afgeknipt alsmede of de taxaties hebben plaatsgehad op advies van de assurantietussenpersoon van [appellant].
Het hof zal de Europeesche toelaten om het van haar verlangde bewijs te leveren.
3.1
De overige kwesties die partijen verdeeld houden, zal het hof in dit stadium van het geding laten rusten. Dat geldt in het bijzonder voor de vraag of de diefstal in werkelijkheid heeft plaatsgehad en ook voor de vraag of een eventuele misleiding het verval van het recht op uitkering rechtvaardigt.
Vermeldenswaard is hier nog dat de Europeesche bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat het haar voorkeur heeft als het hof eerst de misleidingskwestie uitzoekt.
3.11
Slotsom is dat de eerste grief faalt en dat de overige grieven verder onderzoek nodig hebben. Het hof zal [appellant] gelegenheid bieden om getuigen te doen horen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat de Europeesche toe tot het hiervoor in rechtsoverweging 3.9 bedoelde bewijs;
beveelt dat, indien de Europeesche getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. G.B.C.M. van der Reep daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op maandag 9 september 2013 om 9.00 uur;
bepaalt dat de advocaat van de Europeesche dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door de Europeesche voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht
zijn –
uiterlijk op 23 juli 2013 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van oktober/november 2013 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, G.C.C. Lewin en
H.O. Kerkmeester en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.