ECLI:NL:GHAMS:2013:5055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
200.127.673-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal beslag en gevolgen van betaling door derde aan beslagene

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Connecting Hands Trading B.V. (hierna: CHT) tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pit Consultancy B.V. (hierna: Pit). CHT is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, gewezen op 10 mei 2013, waarin CHT als eiseres was opgetreden en Pit als gedaagde. De zaak betreft een kort geding waarin executoriaal beslag is gelegd op een vordering van CHT op ManpowerGroup Solutions B.V. (hierna: Manpower). CHT heeft betoogd dat de beslagen niet kleven, omdat de vordering op Manpower zou zijn verpand aan Schaap & Partners Advocaten en Notarissen. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen, met de overweging dat Pit belang heeft bij handhaving van de beslagen, omdat er onduidelijkheid bestaat over de omvang van de vordering van Schaap & Partners op CHT.

Tijdens de zitting van 13 september 2013 heeft CHT haar vorderingen gewijzigd en verzocht om opheffing van de beslagen en om veroordeling van Pit tot terugbetaling van door Manpower aan de deurwaarder betaalde bedragen. Pit heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis, maar het hof oordeelt dat de gewijzigde vordering van CHT niet toewijsbaar is. Het hof stelt vast dat de betaling door Manpower aan de deurwaarder de vordering van CHT op Manpower teniet heeft gedaan, waardoor de door Pit gelegde beslagen zijn vervallen. De rechtspositie van Schaap & Partners als gewezen pandhouder wordt beheerst door de artikelen 480 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof concludeert dat de grieven van CHT tevergeefs zijn voorgesteld en bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, waarbij CHT wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
sector handelsrecht
zaaknummer : SKG 200.127.673/01
zaak- rolnummer rechtbank : C/13/540450 / KG ZA 13-492 SP/MRSB
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 oktober 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONNECTING HANDS TRADING B.V.,
gevestigd te Utrecht,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. P.W. Tubbergente Rotterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PIT CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Steenbergen,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. M.F.P.M. Brogtropte Bergen op Zoom.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna CHT en Pit genoemd.
CHT is bij dagvaarding van 22 mei 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2013 in kort geding gewezen tussen CHT als eiseres en Pit als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven overeenkomstig de appeldagvaarding;
- memorie van antwoord, met producties.
CHT heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vorderingen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog toewijst, met beslissing over de proceskosten.
Pit heeft geconcludeerd tot, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bevestiging van het vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 13 september 2013 doen bepleiten, CHT door mr. Tubbergen voornoemd en Pit door mr. Brogtrop voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. CHT heeft bij die gelegenheid nog een op voorhand toegezonden memorie houdende wijziging en vermeerdering van eis ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.9, de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief I komt CHT tegen deze feitenvaststelling op. Voor zover overigens niet in geschil dienen de in eerste aanleg vastgestelde feiten ook het hof tot uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
i) CHT is bij vonnis van de rechtbank Breda van 5 september 2012 bij verstek, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling aan Pit van € 42.880,-, vermeerderd met rente en de proceskosten. Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 maart 2013 is het verzet van CHT ongegrond verklaard met, uitvoerbaar bij voorraad, haar veroordeling in de proceskosten.
ii) Pit heeft op 10 april 2013 krachtens het vonnis van 5 september 2012 executoriaal beslag doen leggen onder ManpowerGroup Solutions B.V. (hierna: Manpower) voor een bedrag van € 52.688,14, en heeft op 18 april 2013 krachtens het vonnis van 27 maart 2013 executoriaal beslag doen leggen onder Manpower voor een bedrag van € 1.392,56.
iii) CHT heeft in eerste aanleg gevorderd dat de onder Manpower gelegde beslagen worden opgeheven. CHT heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat de door de beslagen getroffen vordering van CHT op Manpower is verpand aan Schaap & Partners Advocaten en Notarissen, en dat daarom de beslagen niet ‘kleven’. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen op de grond dat bij de verdeling van de opbrengst van de executie van de beslagen weliswaar de pandhouder voorgaat op de beslaglegger, maar dat niettemin Pit belang heeft bij handhaving van de beslagen, omdat geen duidelijkheid is verschaft over de omvang van de vordering van Schaap & Partners op CHT en mitsdien niet ervan kan worden uitgegaan dat na verhaal op de opbrengst door Schaap & Partners niets meer voor de beslaglegger (Pit) over zou blijven.
vi) Manpower heeft ex artikel 476b Rv aan de deurwaarder verklaard dat CHT op het tijdstip van beslaglegging € 60.008,26 van haar (Manpower) te vorderen had en heeft op 28 mei 2013 onder het beslag aan de deurwaarder betaald.
3.2
De bij memorie ter zitting in hoger beroep gewijzigde eis van CHT houdt in dat het hof de onder Manpower gelegde beslagen alsnog zal opheffen en bovendien Pit zal veroordelen om op straffe van dwangsom te bewerkstelligen dat de deurwaarder de van Manpower ontvangen bedragen aan Manpower terugbetaalt.
3.3
Pit heeft ter zitting in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis met een beroep op de twee-conclusie-regel van artikel 347 Rv. Pit heeft echter geen belang bij een behandeling van dit bezwaar omdat (ook) de gewijzigde vordering van CHT niet toewijsbaar is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.4
CHT gaat er bij haar gewijzigde vordering vanuit - zoals ter zitting in hoger beroep bevestigd - dat de betaling door Manpower aan de deurwaarder de beslagen onverlet laat en dat na die betaling de beslagen onverminderd op de vordering van CHT op Manpower zijn blijven rusten. Dit standpunt is rechtens onjuist. Door de betaling van Manpower aan de deurwaarder heeft de beslaglegger (Pit) de vordering van CHT op Manpower geïnd. Daardoor is de vordering van CHT op Manpower teniet gegaan en zijn dientengevolge het op die vordering rustende pandrecht van Schaap & Partners - wat daar bij betwisting van Pit overigens van zij - en de door Pit gelegde beslagen vervallen. De rechtspositie van Schaap & Partners als gewezen pandhouder wordt beheerst door de artikelen 480 e.v. Rv. Daaruit volgt dat een pandhouder naar zijn rang uit de opbrengst van de executie wordt voldaan. Kennelijk met het oog daarop is de deurwaarder in kwestie voornemens een rangregeling te starten, zo volgt uit de bij memorie van antwoord als productie HV overgelegde e-mail van de deurwaarder van 28 mei 2013. Desgewenst kan Schaap & Partners bovendien op de voet van artikel 481 lid 1 Rv de benoeming van een rechter-commissaris verzoeken te wiens overstaan de verdeling zal plaatsvinden (vgl. HR 23 april 1999, NJ 2000, 30, LJN ZC2896, rov. 4.2).
3.5
De conclusie is dat de in hoger beroep gewijzigde vordering van CHT op een ondeugdelijke (juridische) grondslag berust, namelijk dat na de betaling door Manpower aan de deurwaarder de door Pit gelegde beslagen op de vordering van CHT op Manpower zijn blijven rusten, hetgeen echter - als overwogen - niet het geval is. De vordering van CHT is daarom als ongegrond niet toewijsbaar.
3.6
Ten overvloede wordt erop gewezen dat ook al ten tijde van de eerste aanleg gold - zoals in het bestreden vonnis ligt besloten - dat als gevolg van de door Pit gelegde beslagen de rechtspositie van Schaap & Partners wordt beheerst door de artikelen 480 e.v. Rv en dat mitsdien in eerste aanleg de vordering van CHT terecht is afgewezen.

4.Slotsom

De grieven zijn tevergeefs voorgesteld. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. CHT zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt CHT in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Pit begroot op € 683,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, C. Uriot en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.