Bespreking van de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – zakelijk weergeven – aangevoerd dat:
1) sprake is geweest van stelselmatige observatie van de verdachte zonder dat daartoe een machtiging op grond van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is gegeven dan wel sprake is geweest van een redelijke verdenking. Daarnaast is informatie bij een medewerker van een geldwisselkantoor gevorderd zonder dat daarvoor de benodigde vordering op grond van artikel 126nc Sv was uitgevaardigd, hetgeen vooral stuitend is nu de verdachte op dat moment (nog) niet als verdachte kon worden aangemerkt. Een en ander levert een grove schending van de privacy van de verdachte op. Primair dient het Openbaar Ministerie in zijn vervolging dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair dient het proces-verbaal van de observaties van het bewijs te worden uitgesloten. Zonder voornoemd proces-verbaal van bevindingen is aan de regels voor het bewijsminimum niet voldaan en dient de verdachte te worden vrijgesproken;
2) de verdachte gedurende drie dagen is geobserveerd zonder dat van hem een signalement was gegeven. Het is derhalve niet vast te stellen op grond waarvan de verbalisant tot herkenning van de verdachte is overgegaan. Het proces-verbaal schiet op dit punt te kort. Ook op grond hiervan kan dit proces-verbaal niet tot het bewijs worden gebezigd;
3)
(naar het hof begrijpt: ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde)de verklaring van – de Thaise toerist – [slachtoffer] niet voor het bewijs kan worden gebezigd nu duidelijk is dat deze verklaring niet in de Nederlandse taal is afgelegd en – zo begrijpt het hof de raadsman – onduidelijk is in welke taal dan wel. Van de desbetreffende verbalisant mag minimaal worden verwacht dat hij dit ook in zijn proces-verbaal aangeeft;
4) (meer subsidiair) op grond van het dossier niet de overtuiging kan bestaan dat de verdachte op enige diefstal dan wel poging daartoe opzet heeft gehad. De verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Ad 1) Het hof leidt uit het dossier (met name uit het proces-verbaal van bevindingen, op 28 december 2012 op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3](dossier pagina 05 e.v.) het volgende af.
Op 20 december 2012rond 16.30 uur bevonden de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zich in burger gekleed in de omgeving van de Dam
(het hof begrijpt hier en bij alle verder genoemde plaatsaanduidingen: te Amsterdam). Voornoemde verbalisanten waren tijdelijk gedetacheerd bij het doelgroepenteam binnenstad Amsterdam, dat als speciale opdracht het bestrijden van overlast voortvloeiend uit straatcriminaliteit heeft.
De verbalisant [verbalisant 3] zag toen een man en vrouw. De man bleek later te zijn genaamd [verdachte]
(hierna de verdachte)en de vrouw bleek later te zijn genaamd [medeverdachte]. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] sloten ook aan. De verbalisanten hebben gedurende ongeveer anderhalf uur deze twee personen
(het hof begrijpt)gevolgd.
De verbalisanten zagen dat:
- dit stel steeds over het Damrak/Dam/Damstraat/Nieuwendijk liep;
- dit stel steeds arm in arm liep en diverse souvenirwinkels in voornoemd gebied in liep en alleen maar naar jaszakken en tassen van het winkelende publiek keek;
- de uitgestalde waar nauwelijks bekeek en juist de toeristen opzocht welke in de winkels liepen;
- het stel bij een souvenirwinkel op de Dam achter een Aziatische vrouw – welke bij een kassa stond af te rekenen – bleef staan;
- deze Aziatische vrouw bij een groep van andere Aziatische mensen hoorde;
- de Aziatische vrouw de winkel verliet en vervolgens [medeverdachte] en de verdachte ook de winkel verlieten en steeds achter deze groep aan liepen;
- deze groep af en toe bleef staan waarop [medeverdachte] en de verdachte ook naast de groep bleven staan;
- de groep uiteindelijk het warenhuis “[winkelcentrum 1]” op de Dam in liep en [medeverdachte] en de verdachte vervolgens ook achter deze groep “[winkelcentrum 1]” in liepen;
- de groep uiteindelijk de aparte winkel “[winkel]”
(het hof begrijpt: in de winkel van “[winkelcentrum 1]”)in liep alwaar diverse geüniformeerde beveiligers liepen waarop [medeverdachte] en de verdachte arm in arm buiten bleven staan;
- [medeverdachte] en de verdachte steeds arm in arm liepen en soms ook heen en weer liepen over een gedeelte van de straat en hierbij interesse hadden in de jaszakken en tassen van het winkelende publiek en soms geheel onnodig dicht achter deze mensen gingen staan.
Omstreeks 18:00 uur verloren de verbalisanten [medeverdachte] en de verdachte op de Nieuwendijk te Amsterdam uit het oog
(proces-verbaal bevindingen, dossier pag. 05).
Op 27 december 2012, omstreeks 14:15 uur, zag de verbalisant [verbalisant 3], [medeverdachte] en de verdachte samen lopen over het Damrak te Amsterdam. De verbalisant gaf direct portofonisch aan de overige collega’s door dat hij voornoemd stel weer zag. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] sloten ook aan. De verbalisanten zagen dat de verdachte en [medeverdachte] het geldwisselkantoor “[geldwisselkantoor]” binnen gingen. Zij zagen dat de verdachte een formulier invulde terwijl [medeverdachte] naast haar
(het hof begrijpt: hem)stond en kort hierna beiden naar buiten liepen. De medewerkster van dit kantoor gaf aan [verbalisant 2] aan dat zij
(het hof begrijpt: de verdachte en [medeverdachte])1.500,00 euro naar Roemenië hadden overgemaakt en dat zij 3 biljetten van 500 euro hadden overhandigd.
Vervolgens zagen de verbalisanten dat:
- de verdachte en [medeverdachte] naar het [geldwisselkantoor 2] wisselkantoor op het Damrak liepen en ook daar een formulier invulden;
- beiden vervolgens naar het geldwisselkantoor bij het Spui liepen en ook daar [medeverdachte] een formulier invulde en de verdachte buiten bleef wachten;
- beiden vervolgens wederom door het centrum liepen;
- zij steeds arm in arm liepen en er soms een plattegrond gepakt werd of een nagenoeg leeg tasje dat dan bij het afschermen van de handelingen gebruikt werd;
- zij een Aziaat door “[winkelcentrum 1]” volgden en om diegene heen bleven bewegen;
- zij vervolgens naar de uitgang Damrak liepen, “[winkelcentrum 1]” uit liepen en de tramhalte
- op dat moment het behoorlijk druk was met mensen welke op de tram stonden te wachten;
- de verdachte en [medeverdachte] op dat moment naar een man met een grote rugzak liepen;
- op het moment dat er een tram aan kwam welke richting het Centraal Station reed deze man naar een ingang begon te bewegen om in te stappen;
- de verdachte en [medeverdachte] achter deze man aan bewogen en de verdachte een plastic tas tegen de rugzak van de man hield en met zijn andere hand onder de plastic tas door in de richting van de
De verbalisant [verbalisant 4], welke ook mee liep, zag dat de verdachte aan een rits zat en
deze trachtte open te maken maar hem niet lukte om de rits te bewegen.
De verbalisanten zagen dat:
- uiteindelijk de man instapte en de verdachte en [medeverdachte] op de halte bleven en vervolgens
de trambaan overstaken en in de tegenovergestelde richting wegliepen dan waar zij met de tram naar toe zouden zijn gegaan;
- [medeverdachte] en de verdachte bij vele fastfoodzaken naar binnen gingen en in de rij gingen staan;
- zij dan naar de mensen keken die bestelden en hun portemonnee pakten;
- beiden dan naar een andere rij liepen en uiteindelijk zonder iets te hebben besteld en te hebben genuttigd de zaak verlieten en naar een volgende fastfoodzaak liepen;
- beiden eerst op de Nieuwendijk de “[fastfood 1]” binnen liepen en in de rij gingen staan en vervolgens naar buiten liepen en de “[fastfood 2]” ernaast binnen gingen;
- uiteindelijk de verdachte naar buiten liep en een steeg in begon te rennen.
De verbalisanten raakten de verdachte toen uit het zicht. [medeverdachte] liep ook de steeg in, maakte
een rondje, liep uiteindelijk naar hotel “[hotel]” op het Damrak 8 en liep daar
naar binnen.
Op 28 december 2012omstreeks 14:30 uur bevonden de verbalisanten zich in burgerkleding
gekleed en met speciale opdracht belast op het Damrak. Aldaar zagen zij wederom de verdachte en [medeverdachte]. Zij zagen dat:
- [medeverdachte] een formulier aan het invullen was in een wisselkantoor [geldwisselkantoor] op het Damrak en dat de verdachte buiten stond;
- [medeverdachte] van een van de medewerkers van [geldwisselkantoor] een formulier kreeg;
- vervolgens beiden de Nieuwendijk op gingen lopen, het Wallengebied in;
- zij op de Damstraat verschillende keren heen en weer liepen;
- bij het lopen van voornoemde route de verdachte herhaaldelijk omkeek;
- het stel dan weer versnelde en dan weer langzaam liep en met name in stegen doorliep. (De verbalisanten herkennen dergelijk gedrag als het afschudden van eventuele volgers.)
- in een aantal gevallen, vaak in het geval van personen met een schoudertas, de verdachte een opgerold leeg plastic tasje open rolde (waar achteraf alleen een paar handschoenen in zat) en deze in een van zijn handen nam en vervolgens zo achter de mensen ging staan;
- op die momenten de verdachte onnodig dicht achter de mensen ging staan, [medeverdachte] dicht tegen de verdachte ging staan, haar mobiele telefoon in haar hand nam en deze voor zich hield als ware zij aan het
filmen of een foto aan het nemen, en dat de verdachte vervolgens probeerde om onder de plastic tas door, die hij voor zich hield, de tas van de persoon voor hem te bereiken. (De verbalisanten zagen dit gedrag op de Blauwbrug, over de Amstel, bij bezoekers en bekijkers van de lichttour die op dat moment aan de gang was).
De verbalisanten volgden de verdachte en [medeverdachte] via het Rokin en uiteindelijk naar Rembrandtplein, Amstelstraat, Amstel, Waterlooplein en zo diverse keren heen en weer over deze route. Uiteindelijk liepen de verdachte en [medeverdachte] weer de Munt op en de Kalverstraat en [winkelcentrum 2] door.
De verbalisant [verbalisant 2] zag dat:
- de verdachte en [medeverdachte] de Voetboogstraat inliepen en in de rij gingen staan van de [zaak]welke aldaar gevestigd is;
- de verdachte en [medeverdachte] dicht achter een Aziatisch uitziende vrouw – naar later bleek [slachtoffer] –gingen staan.
De verbalisant [verbalisant 3] ging achter de verdachte en [medeverdachte] in de rij staan. De verbalisant [verbalisant 1] ging naast de rij staan en had goed en onbelemmerd zicht op de handelingen van de verdachte en [medeverdachte]. De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] zagen dat:
- [medeverdachte] links achter [slachtoffer] stond en dat de verdachte rechts achter [slachtoffer] stond;
- de verdachte en [medeverdachte] onnodig dicht achter [slachtoffer] gingen staan;
- [medeverdachte] heel dicht tegen de verdachte en [slachtoffer] ging staan.
De verbalisant [verbalisant 1] zag dat:
- de verdachte in zijn linkerhand een wit tasje vast hield en dat [slachtoffer] een schoudertas over haar rechterschouder droeg;
- de verdachte zijn linkerhand ter hoogte van de rechterheup van [slachtoffer] bracht en ter hoogte van de schoudertas van [slachtoffer] hield;
- de verdachte zijn rechterhand onder het witkleurige plastic tasje deed (de verbalisant [verbalisant 1] had toen
even geen zicht op de rechterhand van de verdachte omdat deze door het witte plastic tasje werd afgedekt);
- [slachtoffer] zich opeens omdraaide;
- de verdachte zijn linkerhand snel omlaag deed;
- de rechterhand van de verdachte in de schoudertas van [slachtoffer] zat;
- de verdachte zijn rechterhand vervolgens ook snel uit de tas van [slachtoffer] terugtrok;
- [slachtoffer] naar de verdachte keek;
- de verdachte om zich heen
(naar het hof begrijpt:)keek en het oogcontact met [slachtoffer] vermeed.
De verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens ter zake van (poging tot) zakkenrollerij aangehouden
(proces-verbaal van bevindingen, dossier pag. 07).
Het hof is, mede op grond van de hiervoor gerelateerde bevindingen van de betrokken verbalisanten, van oordeel dat geen sprake is geweest van stelselmatige observatie van de verdachte. Het hof is, gelet op de plaats, duur, intensiteit en frequentie van de observaties van oordeel dat deze niet geschikt zijn geweest om van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de verdachte een compleet beeld te verkrijgen. Het hof overweegt hiertoe dat de observaties op straat en in openbare ruimtes zijn verricht; dat de betrokken verbalisanten (tijdelijk) deel uitmaakten van het doelgroepenteam binnenstad Amsterdam, dat als speciale opdracht het bestrijden van overlast voortvloeiend uit straatcriminaliteit heeft en dat de verrichte observaties zich op een bepaald deel van de stad Amsterdam richtten – waar de verdachte op 20, 27 en 28 december 2012 kennelijk vaak aanwezig was en waar de betrokken verbalisanten actief waren – en niet specifiek op hem gericht waren. Dat door de verbalisanten bij een geldwisselkantoor informatie is gevraagd omtrent hetgeen de verdachte en zijn medeverdachte aldaar hadden gedaan, doet hier niet aan af. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. Het hof acht geen termen aanwezig om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het proces-verbaal van de observaties van het bewijs uit te sluiten.
Ad 2) De verbalisanten geven duidelijk aan dat zij verdachte en zijn medeverdachte herkenden. Dat zij daarbij niet hebben verwezen naar een signalement van beiden doet aan die herkenning niet af. Het hof heeft ook geen aanknopingspunten gevonden op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van die herkenning moet worden getwijfeld. Ook dit verweer van de raadsman treft geen doel.
Ad 3) Het hof verwerpt ook dit verweer. Het hof overweegt hiertoe dat in het proces-verbaal van bevindingen pagina 07 en 08 van het dossier, gerelateerd is dat de verbalisant [verbalisant 1] de aangeefster [slachtoffer] aansprak, dat zij in de Engelse taal verklaarde: ‘De man zat aan en in mijn tas, ik heb het gezien en gevoeld’ en dat de verbalisant ter plaatse een concept verbaal van aangifte ter zake van poging zakkenrollerij/tassenrollerij heeft opgenomen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn geweest dan de aangifte in de Engelse taal is afgelegd.
Ad 4) Dit verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en behoeft derhalve geen bespreking.