In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van ABN AMRO Bank N.V. jegens AJF Holding B.V. naar aanleiding van een vermogensadvies dat ABN AMRO heeft gegeven over de aankoop van risicovolle obligaties, waaronder een Lehman Brothers steepener-obligatie en een Islandsbanki perpetuele obligatielening. AJF stelt dat ABN AMRO in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door niet voldoende te wijzen op de bijzondere risico's van deze producten. AJF heeft in hoger beroep de rechtbank Amsterdam aangeklaagd, die op 18 mei 2011 een vonnis heeft gewezen waarin de vordering van AJF werd afgewezen. AJF is van mening dat het verlies dat zij heeft geleden het gevolg is van het onjuiste advies van ABN AMRO en dat er een causaal verband bestaat tussen de schending van de zorgplicht en de geleden schade.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verlies van AJF niet het gevolg is van de verwezenlijking van de risico's van de producten, maar van het faillissement van Lehman Brothers en Islandsbanki, wat het debiteurenrisico met zich meebracht. Het hof bevestigt deze conclusie en stelt dat, zelfs als ABN AMRO niet op de risico's had gewezen, AJF dezelfde schade zou hebben geleden door het debiteurenrisico. Het hof oordeelt dat de schending van de zorgplicht niet kan worden toegerekend aan de schade die AJF heeft geleden, omdat deze schade niet het gevolg is van de risico's die aan de producten verbonden zijn, maar van de faillissementen van de debiteuren.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van AJF af, waarbij AJF wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 30 juli 2013 door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.