Uitspraak
_______________________________________________________________________ _ _
1.Het geding in hoger beroep
De stukken van het geding
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. De appellant, een oud-gerechtsdeurwaarder, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beslissing waarin zijn verweer tegen klachten van de geïntimeerden, twee bedrijven, niet was geconcretiseerd. De kamer had de klacht van de geïntimeerden op twee onderdelen ongegrond verklaard en op vijf onderdelen gegrond, wat leidde tot een berisping van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder was niet verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigden van de klaagsters wel aanwezig waren en hun standpunt hebben toegelicht.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer waren vastgesteld, en heeft de klachtonderdelen gezamenlijk beoordeeld. Het hof kwam tot de conclusie dat de gerechtsdeurwaarder zijn verweer niet had onderbouwd en dat hij niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Gerechtsdeurwaarderswet. De gerechtsdeurwaarder had geen bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn verweer en had niet aangetoond dat hij de geïncasseerde gelden correct had afgedragen aan de klaagsters. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer en oordeelde dat de maatregel van berisping passend was, ondanks het feit dat de gerechtsdeurwaarder inmiddels uit zijn ambt was ontzet.
De beslissing van het hof bevestigt de noodzaak voor gerechtsdeurwaarders om hun verantwoording serieus te nemen en de juiste procedures te volgen bij het afhandelen van incasso's en het afdragen van gelden. Het hof benadrukt dat het niet voldoende is om alleen te verwijzen naar algemene voorwaarden zonder concrete onderbouwing van het verweer. De uitspraak onderstreept de verantwoordelijkheden van gerechtsdeurwaarders in hun professionele handelen en de gevolgen van het niet naleven van de wetgeving.