Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
2 de COÖPERATIEVE RABOBANK WESTFRIESLAND-OOST U.A.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Grief IIis gericht tegen de overweging dat het ervoor moet worden gehouden dat [appellant] niet heeft gereageerd op de brief van 12 november 2008.
grief III.
grief IVbestrijdt [appellant] de overweging van de rechtbank dat Ramkema de vordering van Advice voldoende gemotiveerd heeft betwist. [appellant] voert aan dat Ramkema de door Advice gezonden facturen nimmer inhoudelijk heeft betwist, maar zonder enige opmerking of aantekening heeft ingeboekt en bij de belastingdienst de btw daarover heeft teruggevorderd.
grief Vgericht. Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] een rapport overgelegd van het taxatiebureau [bedrijf 1]., waarin de herstelkosten van tien door [appellant] aangewezen punten zijn geraamd op € 11.525,= inclusief btw. Het hof begrijpt dat [appellant] zijn schadevordering thans tot deze tien posten beperkt. Hoe dan ook is die vordering wat betreft de overige punten onvoldoende onderbouwd.
grief VIaangevochten. In de toelichting op de grief heeft [appellant] aangevoerd dat hij, anders dan de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen, bij de facturen niet de urenspecificaties heeft ontvangen die door Ramkema in het geding zijn gebracht. Wel heeft hij op enig moment een overzicht van uren, materialen en kosten ontvangen van Ramkema, op basis waarvan hij zijn brief van 25 mei 2008 heeft geschreven met kritiek op de wijze van declareren in de termijnnota. Wanneer dat overzicht wordt vergeleken met de door Ramkema als productie k in eerste aanleg overgelegde overzicht, blijkt dat op dat laatste veel meer uren staan voor de medewerker Schuurman. De vordering is kennelijk door Ramkema welbewust naar boven bijgesteld, aldus [appellant]. Voorts herhaalt [appellant] dat het aan Ramkema is om bewijs te leveren van de juistheid van haar urenspecificatie. [appellant] heeft nimmer enige urenverantwoording ondertekend. Het totale aantal uren van 600,50 is volgens [appellant] veel te hoog voor de werkzaamheden die in zijn woning zijn verricht. De door Ramkema overgelegde verklaringen van Schuurman en Dekker bieden onvoldoende bewijs, ook al omdat daarin niet is vermeld om welke werkzaamheden het ging. [appellant] betwist dat de facturen van derden betrekking hebben op werkzaamheden die in zijn woning zijn verricht. Verder betwist hij dat alle op de eindnota vermelde materialen zijn gebruikt in zijn woning; hij treft daarop materialen aan die hem onbekend zijn. Ten slotte voert [appellant] aan dat de rekening van de stukadoor aan Ramkema’s dochtervennootschap [bedrijf 3] is gezonden, die hem vermoedelijk ook zal hebben betaald. Niet valt in te zien waarom Ramkema die factuur op hem kan verhalen, aldus [appellant].
grief VIIbetoogt [appellant] dat uit de administratie van Ramkema blijkt dat zij op enig moment ervoor heeft gekozen de vordering op hem niet over te boeken naar de post “dubieuze debiteuren” maar terug te boeken op de omzet, terwijl dat terugboeken alleen geschiedt als met achteraf tot de conclusie komt dat er in het geheel geen vordering is (geweest). Het hof is van oordeel dat, daargelaten de vraag of uit de door [appellant] in dit verband overgelegde stukken blijkt dat de vordering op [appellant] is teruggeboekt, aan deze terugboeking voor de uitkomst van dit geschil geen betekenis kan worden gehecht, omdat die terugboeking eerst zou hebben plaatsgevonden nadat Ramkema de onderhavige procedure al aanhangig had gemaakt en bovendien geen wilsverklaring ten opzichte van [appellant] behelst. De grief faalt.