ECLI:NL:GHAMS:2013:4924

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
200.091.813-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en oplevering bij faillissement van de aannemer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen [appellant] en de besloten vennootschap Ramkema & Dangermond Restauratie en Renovatie B.V. over een aannemingsovereenkomst. De appellant, die eerder financieel directeur was van Ramkema, had een verbouwing laten uitvoeren door deze aannemer. Na de oplevering ontstonden er geschillen over gebreken en facturen. Ramkema had een eindnota gestuurd, maar de appellant betwistte de oplevering en de hoogte van de facturen. Het hof oordeelde dat de appellant stilzwijgend had ingestemd met de oplevering door niet tijdig te reageren op de eindnota en de lijst met opleverpunten. Het hof concludeerde dat, gezien het faillissement van Ramkema, herstel van de gebreken niet meer mogelijk was en dat de appellant zich moest vergoeden in de vorm van korting op de aanneemsom. De grieven van de appellant werden grotendeels verworpen, met uitzondering van een deel van de vordering die niet voldoende was onderbouwd. De zaak werd aangehouden voor verdere aktewisseling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.091.813/01
zaak/rolnummer rechtbank Alkmaar : 121839/HA ZA 10-696
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 december 2013
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant,
advocaat: mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAMKEMA & DANGERMOND RESTAURATIE EN RENOVATIE B.V.,
gevestigd te Enkhuizen,
geïntimeerde,
niet verschenen,

2 de COÖPERATIEVE RABOBANK WESTFRIESLAND-OOST U.A.,

gevestigd te Medemblik,
tussenkomende partij,
advocaat: mr. M.V. Vermeij te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant], Ramkema en Rabobank genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 3 april 2012 een incidenteel arrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
[appellant] en Ramkema hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
[appellant] en Ramkema hebben de zaak op 10 september 2013 doen bepleiten, [appellant] door mr. Mekkelholt voornoemd en Ramkema door mr. M.A. Rensen, advocaat te Alkmaar, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en de vordering van Ramkema alsnog zal afwijzen, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van Ramkema in de kosten van het geding in beide instanties en van Rabobank in de kosten van het hoger beroep.
Rabobank heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen en veroordeling, - uitvoerbaar bij voorraad – van [appellant] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep.
[appellant] en Rabobank partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 22 juni 2011 onder 2.1 en 2.2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
i. Tot 9 mei 2008 was Advice Zuidermeer B.V. (hierna: Advice) financieel directeur/aandeelhouder van Ramkema. [appellant] was destijds directeur/aandeelhouder van Advice en fungeerde zodoende feitelijk als financieel directeur van Ramkema. Technisch directeur/aandeelhouder was [bedrijf 2]., waarvan [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) directeur/aandeelhouder was.
ii. In de periode 2007 – april 2008 heeft [appellant] zijn woonhuis verbouwd. De verbouwing is uitgevoerd door personeel van Ramkema en van Ramkema zijn materialen voor de verbouwing betrokken. Ook heeft [appellant] via Ramkema materialen besteld.
iii. Nadat Advice op 9 mei 2008 ontslag had genomen als directeur heeft Ramkema [appellant] op 19 mei 2008 een eerste termijnnota gezonden ten bedrage van € 49.980,= inclusief btw.
iv. Bij brief van 28 mei 2008 heeft [appellant] geprotesteerd bepaalde onderdelen van de factuur. Hij heeft betaling geweigerd.
v. Op 9 juni 2008 heeft Ramkema [appellant] een eindnota van € 3.452,81 inclusief btw gezonden, waarin zij ten dele was tegemoetgekomen aan de kritiek van [appellant], maar daarnaast nog facturen van een stukadoorsbedrijf en een schildersbedrijf bij [appellant] in rekening heeft gebracht.
vi. Beide nota’s zijn onbetaald gebleven.
vii. Bij brief van 2 juli 2008 heeft [appellant] aan Ramkema een door hem opgestelde lijst van 25 opleverpunten toegezonden.
viii. Bij brief van 16 oktober 2008 heeft Ramkema zich bereid verklaard aan de hand van voormelde lijst een “formele oplevering” te doen plaatsvinden.
ix. Op 29 oktober 2008 hebben [appellant] en een medewerker van Ramkema het werk geïnspecteerd en beiden de lijst met opleverpunten, voorzien van hun commentaar, ondertekend.
x. Bij brief van 12 november 2008 heeft Ramkema de lijst met opleverpunten punt voor punt besproken, voor een drietal punten een korting aangeboden en van een aantal andere punten herstel aangeboden, te verrichten na ontvangst van betaling.
xi. Op 10 december 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen onder anderen [appellant] en [bedrijf 2] over de kwesties die toen tussen hen speelden. In het van deze bijeenkomst opgemaakt verslag is vermeld dat [appellant] toen met betrekking tot het bouwgeschil heeft opgemerkt dat het bouwadvies verkeerd was, de werkzaamheden deels niet deugdelijk waren uitgevoerd en een andere methode had moeten worden gekozen en heeft voorgesteld daarvoor desnoods naar de Raad van Arbitrage te gaan voor een oordeel door onafhankelijke deskundigen.
xii. Ramkema heeft op 24 maart 2000 en 14 juli 2011 tot zekerheid van de nakoming van de door haar met Rabobank gesloten kredietovereenkomsten haar vorderingen op derden aan Rabobank verpand.
xiii. Op 18 juli 2011 is Ramkema in staat van faillissement verklaard.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft Ramkema betaling gevorderd van een bedrag van €59.278,33, met rente en kosten. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
voorschotnota 19 mei 2008: € 49.980,=
eindnota 9 juni 2008: € 3.452,81 +
vergoeding beschadiging plafond: € 200,= -
vergoeding kleurverschil badmeubel € 250,= -
vergoeding niet rechtzetten beugel regenafvoer € 50,= -
vergoeding niet uitvoeren overige opleverpunten € 500,= -
wettelijke rente tot 1 juli 2010 € 5.057,52 +
buitengerechtelijke incassokosten € 1.788,= +
totaal € 59.278,33.
[appellant] heeft tegen deze vordering een groot aantal verweren gevoerd, die door de rechtbank alle zijn verworpen, met uitzondering van de betwisting van de buitengerechtelijke kosten. Bij het bestreden eindvonnis van 22 juni 2011 heeft de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 57.490,33 met rente toegewezen en [appellant] in de gedingkosten veroordeeld. Tegen deze veroordeling komt [appellant] met acht grieven op.
3.2
[appellant] is niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 29 september 2010, omdat hij daartegen geen grieven heeft aangevoerd.
3.3
In dit geding moet als niet langer betwist tot uitgangspunt worden genomen dat tussen Ramkema en [appellant] een aannemingsovereenkomst is gesloten. De rechtbank heeft het verweer van [appellant] dat hij niet tot betaling gehouden is omdat het werk nooit is opgeleverd, verworpen op grond van de volgende overweging. Door toezending van de eindnota heeft Ramkema te kennen gegeven dat het werk volgens haar voltooid was. Vanaf dat moment was [appellant] gehouden binnen een redelijke termijn het werk te keuren en te aanvaarden, al dan niet onder voorbehoud van herstel van nog bestaande gebreken. Na ontvangst door Ramkema van de lijst met 25 opleverpunten heeft een inspectie van het werk plaatsgevonden en heeft zowel Ramkema als [appellant] die lijst, voorzien van hun commentaar, ondertekend. Gelet op de correspondentie tussen partijen met daarin de termen “opleverpunten” en “formele oplevering” moet het beide partijen duidelijk zijn geweest dat de werkzaamheden in beginsel waren voltooid en zij in het stadium gekomen waren van de beoordeling daarvan. Op grond daarvan was het aan [appellant] om zich naar aanleiding van de inspectie en de daarop gevolgde brief van Ramkema van 12 november 2008 erover uit te laten of het werk wel of niet zou worden aanvaard. De rechtbank neemt als onvoldoende gemotiveerd betwist aan dat op de brief van 12 november 2008 niet is gereageerd. Uit het stilzwijgen van [appellant] mocht Ramkema begrijpen dat het werk was opgeleverd en stilzwijgend aanvaard op de wijze als voorgesteld in de brief van 12 november 2008.
3.4
Grief Ibestrijdt de overweging van de rechtbank dat het voor beide partijen duidelijk moet zijn geweest dat in juni 2008 de door Ramkema verrichte werkzaamheden in beginsel waren voltooid en dat partijen in het stadium waren gekomen dat [appellant] zich diende uit te laten over de vraag of het werk wel of niet zou worden aanvaard.
Grief IIis gericht tegen de overweging dat het ervoor moet worden gehouden dat [appellant] niet heeft gereageerd op de brief van 12 november 2008.
3.5
In de toelichting op de eerste grief voert [appellant] aan dat hij na ondertekening door Ramkema van de lijst met 25 opleverpunten ervan mocht uitgaan dat Ramkema de gebreken zou herstellen, voordat er sprake zou zijn van oplevering van het werk. Hij wijst erop dat in afwijking van de binnen Ramkema bestaande gewoonte geen opleverrapport is opgemaakt. Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie blijkt volgens [appellant] zonder meer dat hij van mening was dat er aanzienlijke tekortkomingen waren die aan oplevering in de weg stonden. In de toelichting op de tweede grief betoogt [appellant] dat op de brief van 12 november 2008 wel degelijk is gereageerd, namelijk door middel van een e-mail van zijn toenmalige advocaat van 14 november 2008, die inhield dat alle stellingen werden betwist.
3.6
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat het [appellant] uit de tussen partijen gewisselde correspondentie duidelijk moet zijn geweest dat partijen zich in de fase van oplevering bevonden. [appellant] heeft zelf het woord “opleveringspunten” gebruikt en geen bezwaar gemaakt tegen het gebruik door Ramkema van de term “formele oplevering”. Door de ondertekening van de lijst met opleverpunten door de medewerker van Ramkema stond wel vast wat de feitelijke situatie was, maar niet wie daarvoor aansprakelijk was. Eveneens met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] na de inspectie op 29 oktober 2008 en de gedetailleerde brief van 12 november 2008 binnen redelijke termijn duidelijk moest maken of hij het werk aanvaardde of niet. In het midden kan blijven of de toenmalige advocaat van [appellant] wel of niet op 14 november 2008 de gestelde e-mail heeft gestuurd. Hetgeen volgens [appellant] in die e-mail was vermeld kan bezwaarlijk als een gemotiveerde reactie worden betiteld. Hetzelfde geldt voor de uitlatingen van [appellant] tijdens de bespreking op 10 december 2008. Dat [appellant] nog bezwaren had was wel duidelijk, maar niet welke consequenties [appellant] daaraan wenste te verbinden. Wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen dat [appellant], zoals hij niet heeft weersproken, het werk wel gewoon is gaan gebruiken, moet de conclusie zijn dat Ramkema erop heeft mogen vertrouwen dat zij en [appellant] nog wel een regeling moesten treffen voor de volgens [appellant] nog bestaande gebreken, maar het werk onder voorbehoud daarvan was aanvaard en opgeleverd als bedoeld in artikel 7:758 lid 1 BW.
3.7
Inmiddels is Ramkema gefailleerd. Herstel van de opleverpunten is om die reden niet meer mogelijk. Voor zover de bezwaren van [appellant] gegrond zijn, zal zich dat moeten oplossen in schadevergoeding/korting op de te betalen aanneemsom.
De grieven I en II missen doel.
3.8
[appellant] heeft zich ook tegen de vordering van Ramkema verweerd met een beroep op de volgens hem gemaakte afspraak dat de kosten van de verbouwing via de rekening-courant zouden worden verrekend. De rechtbank heeft dit verweer als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Dit oordeel wordt bestreden door
grief III.
Die grief kan verder onbesproken blijven. Met zijn beroep op de afspraak over de rekening-courant wil [appellant] met name bereiken dat de vordering van Ramkema wordt verrekend met de facturen die zijn vennootschap Advice aan Ramkema heeft gezonden. In hoger beroep is aangetoond dat Advice de vordering op grond van die facturen heeft overgedragen aan [appellant], waarvan op 4 februari 2001, dus reeds voor het faillissement, mededeling is gedaan aan Ramkema. Reeds op grond van deze cessie komt aan [appellant] een recht op verrekening toe, terwijl door het faillissement artikel 6:136 BW niet langer van toepassing is. Daarmee heeft de kwestie van de boeking in rekening-courant haar belang verloren.
3.9
Met
grief IVbestrijdt [appellant] de overweging van de rechtbank dat Ramkema de vordering van Advice voldoende gemotiveerd heeft betwist. [appellant] voert aan dat Ramkema de door Advice gezonden facturen nimmer inhoudelijk heeft betwist, maar zonder enige opmerking of aantekening heeft ingeboekt en bij de belastingdienst de btw daarover heeft teruggevorderd.
3.1
Niet valt in te zien hoe [appellant] enig argument zou kunnen ontlenen aan de wijze waarop Ramkema de facturen van Advice administratief heeft verwerkt. Uit de opstelling van Ramkema moet het [appellant]/Advice altijd voldoende duidelijk zijn geweest dat Ramkema zich niet tot betaling gehouden achtte. Voor het overige is het hof van oordeel dat de kwestie van de tegenvordering van Advice in de stukkenwisseling en tijdens het pleidooi in hoger beroep nog onvoldoende uit de verf is gekomen. [appellant] zal bij akte helder gemotiveerd uiteen moeten zetten wat de facturen inhouden en waarop de verschuldigdheid daarvan is gebaseerd. Ramkema zal bij antwoordakte daarop kunnen reageren. Voor zover zij zich in dat kader beroept op betaling c.q. verrekening in rekening-courant zal Ramkema schriftelijke bewijsstukken kunnen overleggen. Iedere verdere beoordeling van deze grief wordt aangehouden.
3.11
[appellant] heeft voorts als verweer tegen de vordering van Ramkema aangevoerd dat hij als gevolg van de tekortkomingen in het werk, door hem benoemd op de lijst met 25 opleveringspunten, aanzienlijke schade lijdt. De rechtbank heeft dit verweer verworpen op grond van de overweging dat [appellant] zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd door slechts kort te verwijzen naar meergenoemde lijst zonder in te gaan op de tegemoetkoming die Ramkema reeds in haar vordering heeft verwerkt en haar reactie in de brief van 12 november 2008 en zonder inzicht te geven in de hoogte en de aard van de gestelde schade. Tegen dit oordeel is
grief Vgericht. Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] een rapport overgelegd van het taxatiebureau [bedrijf 1]., waarin de herstelkosten van tien door [appellant] aangewezen punten zijn geraamd op € 11.525,= inclusief btw. Het hof begrijpt dat [appellant] zijn schadevordering thans tot deze tien posten beperkt. Hoe dan ook is die vordering wat betreft de overige punten onvoldoende onderbouwd.
3.12.1
Punt 1 in het rapport van [bedrijf 1]. zijn de putjes/beschadigingen in het plafond van de woonkamer die zijn ontstaan door het plaatsen van een wandkast. Dit gebrek is erkend door Ramkema, die daarvoor een korting van € 200,= heeft aangeboden. Het door [bedrijf 1]. voorgestelde geheel overstucen en -sausen komt het hof buitensporig voor. Niet is gebleken dat het door Ramkema aangeboden bedrag ontoereikend zou zijn.
3.12.2
Punt 2 in het rapport betreft enkele haarscheuren in het gestukadoorde plafond van de woonkamer. De taxateur merkt als oorzaak daarvan aan spanningsverschillen door de overspanning en/of werking van de verdiepingsvloer. De deskundige heeft niet kunnen beoordelen of de gekozen constructie juist is, maar acht het een normale constructie voor verlaagde plafonds. De zichtbare scheuren zijn mogelijk ontstaan door het niet juist afgazen van de plaatnaden en/of onjuist rachelwerk onder de plaatnaden, aldus de taxateur. De inhoud van het rapport biedt aldus geen steun aan de stelling van [appellant] dat een onjuist advies van Ramkema over de te kiezen constructie de oorzaak van de scheuren is. Verder bewijs is daarvan niet (concreet) aangeboden, zodat aan die stelling moet worden voorbijgegaan. Voorts heeft Ramkema betwist dat zij aansprakelijk is voor de kwaliteit van het werk van de stukadoor, omdat die niet door haar zou zijn ingeschakeld, maar door [appellant] zelf. [appellant] heeft dat laatste betwist. Die betwisting is echter onvoldoende gemotiveerd in het licht van de mededeling van mr. Rensen ter comparitie in eerste aanleg dat de facturen van de schilder en de stukadoor in strijd met de bedoeling van [appellant] rechtstreeks zijn gezonden naar Ramkema en haar dochtervennootschap, in combinatie met de opmerking van [appellant] dat hij tegen de schilder en de stukadoor had gezegd dat zij de facturen rechtstreeks naar hem op kantoor konden sturen. Deze opmerkingen zijn niet anders te begrijpen dan dat [appellant] toen heeft erkend dat hij zelf de opdracht aan de schilder en de stukadoor heeft gegeven, zoals Ramkema heeft gesteld. Het andersluidende betoog in hoger beroep moet daarom als onvoldoende gemotiveerd worden verworpen. De door de taxateur aangeduide mogelijke oorzaken betreffen de kwaliteit van het werk van de stukadoor, waarvoor Ramkema dus niet verantwoordelijk is.
3.12.3
Punt 3 van het rapport van de taxateur zijn scheuren in de gestukadoorde plafonds waar die aansluiten op de wanden. Hiervoor is Ramkema niet aansprakelijk om de hiervoor onder 3.12.2 reeds genoemde reden.
3.12.4
Punt 4 zijn beschadigingen in de bijkeuken/tussenhal in het plafond en het tegelwerk. In de brief van 12 november 2008 heeft Ramkema betwist dat haar personeel de schade aan het plafond heeft veroorzaakt. Hierop is [appellant] niet ingegaan, zodat deze post door hem onvoldoende is gemotiveerd. De klacht over het tegelwerk wordt behandeld bij punt 5.
3.12.5
Punt 5 betreft gescheurde tegels in de keuken en een plint die over een stuiver heen is geplaatst. De aansprakelijkheid voor de schade aan deze tegels en die in de bijkeuken is door Ramkema bij de brief van 12 november 2008 betwist, zonder dat [appellant] daarop gemotiveerd heeft gereageerd. De taxateur heeft de oorzaak niet kunnen vaststellen. Deze post is niet toewijsbaar. De kwestie met de stuiver is erkend, maar
leidt in het taxatierapport niet tot een concreet schadebedrag. Ook het hof kan dat bedrag niet vaststellen, bij gebrek aan een concreet aanknopingspunt.
3.12.6
Punt 6 (beschadiging badkamerkast) leidt in het rapport van de taxateur tot een
schadevergoeding van € 225,= inclusief btw, terwijl Ramkema hiervoor een korting van € 250,= heeft aangeboden, die dus (meer dan) toereikend is.
3.12.7
Met betrekking tot punt 7, een krom wastafelblad, stelt de taxateur dat dit blad door Ramkema krom is geleverd. In haar brief van 12 november 2008 heeft Ramkema gemotiveerd uiteen gezet waarom zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor dit gebrek. [appellant] is op dit betoog niet ingegaan. Dit deel van de vordering is daarom onvoldoende gemotiveerd.
3.12.8
Punt 8 ziet op schilderwerk. Hiervoor is reeds vastgesteld dat en waarom Ramkema daarvoor niet aansprakelijk is.
3.12.9
Punt 9 (plafond van de luifel voor de entree golft) valt niet eenvoudig terug te vinden op de lijst van [appellant] met 25 opleveringspunten. Ramkema heeft, ervan uitgaande dat is gedoeld op de klacht “bobbels in gebruikt plaatwerk”, verwezen naar hetgeen zij daarover heeft opgemerkt in meergenoemde brief. Nu iedere verdere toelichting van de zijde van [appellant] ontbreekt moet deze post als onvoldoende gemotiveerd worden afgewezen.
3.12.10
Onder punt 10 heeft de taxateur een bedrag van € 900,= toegeschat aan reeds door [appellant] in eigen beheer uitgevoerd herstel. De hoogte van dit bedrag is niet nader gemotiveerd en ook is niet aangeduid om welke gebreken het gaat. Ramkema heeft nog een korting van in totaal € 800,= aangeboden voor enige in het voorgaande niet behandelde opleverpunten. Dat dat bedrag ontoereikend zou zijn, is niet gebleken.
3.13
Het voorafgaande leidt tot de slotsom dat grief V faalt: naast de door Ramkema toegepaste korting is geen plaats meer voor enige schadevergoeding.
3.14
[appellant] heeft ook de hoogte van de facturen van Ramkema betwist. Dit verweer is door de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Dit oordeel wordt met
grief VIaangevochten. In de toelichting op de grief heeft [appellant] aangevoerd dat hij, anders dan de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen, bij de facturen niet de urenspecificaties heeft ontvangen die door Ramkema in het geding zijn gebracht. Wel heeft hij op enig moment een overzicht van uren, materialen en kosten ontvangen van Ramkema, op basis waarvan hij zijn brief van 25 mei 2008 heeft geschreven met kritiek op de wijze van declareren in de termijnnota. Wanneer dat overzicht wordt vergeleken met de door Ramkema als productie k in eerste aanleg overgelegde overzicht, blijkt dat op dat laatste veel meer uren staan voor de medewerker Schuurman. De vordering is kennelijk door Ramkema welbewust naar boven bijgesteld, aldus [appellant]. Voorts herhaalt [appellant] dat het aan Ramkema is om bewijs te leveren van de juistheid van haar urenspecificatie. [appellant] heeft nimmer enige urenverantwoording ondertekend. Het totale aantal uren van 600,50 is volgens [appellant] veel te hoog voor de werkzaamheden die in zijn woning zijn verricht. De door Ramkema overgelegde verklaringen van Schuurman en Dekker bieden onvoldoende bewijs, ook al omdat daarin niet is vermeld om welke werkzaamheden het ging. [appellant] betwist dat de facturen van derden betrekking hebben op werkzaamheden die in zijn woning zijn verricht. Verder betwist hij dat alle op de eindnota vermelde materialen zijn gebruikt in zijn woning; hij treft daarop materialen aan die hem onbekend zijn. Ten slotte voert [appellant] aan dat de rekening van de stukadoor aan Ramkema’s dochtervennootschap [bedrijf 3] is gezonden, die hem vermoedelijk ook zal hebben betaald. Niet valt in te zien waarom Ramkema die factuur op hem kan verhalen, aldus [appellant].
3.15
De door Ramkema gezonden facturen komen op een totaal van ruim € 53.000,=. In de conclusie van antwoord heeft [appellant] aangevoerd dat [bedrijf 2] en hij hebben afgesproken dat zij beiden bouwwerkzaamheden zouden laten verrichten die ongeveer € 50.000,= tot € 70.000,= zouden gaan kosten. Niet is gesteld of gebleken dat in dit voornemen van [appellant] ooit wijziging is opgetreden, in die zin dat hij heeft gekozen voor minder omvattende werkzaamheden. Dit zo zijnde en in het licht van de – in ieder geval inmiddels – door Ramkema overgelegde specificaties, acht het hof het verder niet geadstrueerde betoog dat maar 300 uur aan de verbouwing zou zijn besteed onvoldoende voor de conclusie dat Ramkema een te groot aantal uren in rekening heeft gebracht. Dit geldt te meer nu [appellant] in zijn brief van 28 mei 2008, die hij op basis van het door hem genoemde overzicht zou hebben geschreven, in het geheel niet heeft geprotesteerd tegen een te hoog aantal uren, terwijl het aantal van 600 ook uit dat overzicht bleek. Met de door haar overgelegde urenspecificaties, urenbriefjes en verklaringen heeft Ramkema de door haar in rekening gebrachte uren uitgebreid onderbouwd. Van het verweer van [appellant] daartegen mag ook enige scherpte worden verwacht.
3.16
Het door [appellant] genoemde overzicht dat als productie k is overgelegd betreft de in 2008 gemaakte uren. Het hof is niet gebleken dat de daarin opgenomen uren van Schuurman hoger zijn dan die welke zijn opgenomen in het overzicht dat [appellant] bij zijn memorie heeft overgelegd, dat betrekking heeft op 2007 en 2008. Integendeel, die uren komen goed overeen. Dit deel van het betoog van [appellant] is onbegrijpelijk.
3.17
De stelling van [appellant] dat op de eindnota materialen voorkomen die hem onbekend zijn, voldoet niet aan de aan het verweer te stellen motiveringseisen – het had ten minste van [appellant] mogen worden gevergd dat hij zou duidelijk maken welke materialen onbekend zijn. Hetzelfde geldt voor de betwisting dat alle overgelegde facturen van derden werkzaamheden aan het woonhuis van [appellant] betreffen.
3.18
Wel slaagt het verweer dat de aan [bedrijf 3] gezonden factuur van de stukadoor ad € 2.106,05 niet door Ramkema in rekening kan worden gebracht, nu van een grondslag daarvoor niet is gebleken. In zoverre slaagt dus grief VI.
3.19
Met
grief VIIbetoogt [appellant] dat uit de administratie van Ramkema blijkt dat zij op enig moment ervoor heeft gekozen de vordering op hem niet over te boeken naar de post “dubieuze debiteuren” maar terug te boeken op de omzet, terwijl dat terugboeken alleen geschiedt als met achteraf tot de conclusie komt dat er in het geheel geen vordering is (geweest). Het hof is van oordeel dat, daargelaten de vraag of uit de door [appellant] in dit verband overgelegde stukken blijkt dat de vordering op [appellant] is teruggeboekt, aan deze terugboeking voor de uitkomst van dit geschil geen betekenis kan worden gehecht, omdat die terugboeking eerst zou hebben plaatsgevonden nadat Ramkema de onderhavige procedure al aanhangig had gemaakt en bovendien geen wilsverklaring ten opzichte van [appellant] behelst. De grief faalt.
3.2
Grief VIIIhoudt in dat de vordering van Ramkema niet kan worden toegewezen, omdat [appellant], [bedrijf 2], hun beider vennootschappen en [X] begin februari 2009 alsnog overeenstemming hebben bereikt over een volledige afwikkeling van alle lopende kwesties in het kader van de overname door [X] van de aandelen in Ramkema. [appellant] beroept zich in dit verband in het bijzonder op een overeenkomst van 1 februari 1999 tussen [appellant] en [X]. Nu echter vast staat dat het van overname van de aandelen door [X] nooit is gekomen, valt niet in te zien hoe [X] Ramkema zou hebben kunnen binden aan enige regeling die inhield dat de vordering op [appellant] niet zou worden ingewonnen. Ook deze grief faalt.
3.21
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven I, II, V en VII falen, grief VI (zeer) ten dele (voor een bedrag van € 2.106,05) slaagt, terwijl geen belang meer bestaat bij de behandeling van grief III. De behandeling van grief IV wordt aangehouden in afwachting van de aktewisseling.
3.22
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 21 januari 2014 voor een akte aan de zijde van [appellant] als bedoeld in overweging 3.10;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.C.W. Rang en E.J. Rotshuizen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 december 2013.