ECLI:NL:GHAMS:2013:4914

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
200.076.277-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een service-overeenkomst en de kwalificatie als huur van bedrijfsruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, waarin een service-overeenkomst tussen [appellant] en Hurdle Investments werd gekwalificeerd als een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De zaak is gestart door [appellant] op 12 oktober 2010, na een vonnis van 15 juli 2010, waarbij Hurdle een vordering had ingesteld tegen [appellant] voor onbetaalde bedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst op 1 juli 2006 is gesloten en dat deze op 12 januari 2009 door [appellant] is opgezegd, met een opzegtermijn van drie maanden. Hurdle heeft echter erkend dat de overeenkomst geen huurovereenkomst is, wat leidde tot de conclusie dat de kantonrechter zich onbevoegd had moeten verklaren. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat [appellant] in haar verdediging niet is geschaad, aangezien zij in twee feitelijke instanties verweer heeft kunnen voeren.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen, waarbij het de beslissing van de kantonrechter heeft bekrachtigd dat [appellant] gehouden is de verschuldigde bedragen tot de einddatum van de overeenkomst, 1 juni 2009, te voldoen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de overeenkomst niet eerder was geëindigd dan op de afgesproken datum, ongeacht of Hurdle de werkplek eerder aan een andere partij had gegeven. Het beroep van [appellant] op redelijkheid en billijkheid werd afgewezen, omdat zij niet voldoende onderbouwd was. Het hof concludeert dat de grieven in principaal appel geen succes hebben en het incidenteel appel wordt verworpen. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in principaal appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.076.277/01
rolnummer rechtbank Amsterdam: CV 09-45426
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2013
inzake
[APPELLANT],
h.o.d.n. [appellant] Vastgoedadvocaten,
wonend te Amsterdam,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H.I. BV,
h.o.d.n. Hurdle Investments,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat:
mr. E. Investte Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Hurdle genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 12 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 15 juli 2010, gewezen tussen Hurdle als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Bij tussenarrest van 9 november 2010 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft geen doorgang gevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord en grieven in incidenteel appel, tevens wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties;
- akte na memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties aan de zijde van Hurdle.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Hurdle alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Hurdle heeft geconcludeerd, onder wijziging van de grondslag van haar eis, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.9, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Over deze vaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
Hurdle heeft op 1 juli 2006 een “service-overeenkomst” met [appellant] gesloten. Volgens artikel 7.2 kan deze overeenkomst schriftelijk worden opgezegd tegen 1 januari, 1 april, 1 juni en 1 oktober van elk jaar, met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste drie maanden.
3.1.2
Op grond van artikel 2 van deze overeenkomst verschafte Hurdle aan [appellant] als deelnemer een aantal faciliteiten, waaronder het mede-gebruik van (te reserveren) vergaderfaciliteiten en twee (te reserveren) operationele werkplekken, telefoon, fax en internetaansluiting en postadres en/of kantooradres.
3.1.3
[appellant] diende hiervoor maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van € 1.500,-ex BTW aan Hurdle te voldoen, exclusief gebruikte communicatie- en kantoorkosten.
3.1.4
Partijen hebben vanaf 2008 gesproken over beëindiging van de overeenkomst.
3.1.5
[appellant] heeft bij e-mail van 12 januari 2009 de overeenkomst opgezegd per 1 april 2009.
3.1.6
Hurdle heeft hierop bij e-mail van 13 januari 2009 geantwoord, voor zover van belang:
“ Ik stel het zeer op prijs als we goed en zakelijk per 1 april 2009 uit elkaar gaan. Ik zal je daarom niet houden aan de correcte opzeggingstermijn en ook de eindafrekening van variabele kosten over Q4-2008 en Q1-2009 zal ik laten zitten, op voorwaarde dat je daadwerkelijk de uitstaande facturen uiterlijk deze week betaald.(…)”
3.1.7
[appellant] heeft op 30 maart 2009 de sleutels en keycard bij Hurdle ingeleverd.
3.1.8
Ondanks aanmaningen heeft [appellant] de vergoeding over het laatste kwartaal 2008 en het eerste en tweede kwartaal 2009, inclusief communicatie- en kantoorkosten kosten, ten bedrage van € 16.586,79 onbetaald gelaten.
3.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter voornoemd bedrag toegewezen, inclusief rente en kosten en de overeenkomst gekwalificeerd als huur van bedrijfsruimte. Tegen deze beslissing en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen komt [appellant] op met een zestal grieven.
3.3
De
grieven 1 en 2zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de overeenkomst tussen partijen moet worden aangemerkt als een huurovereenkomst bedrijfsruimte. Ook de
incidentele griefvan Hurdle, waarin zij aanvoert dat tussen partijen een serviceovereenkomst is gesloten en haar vordering niet (meer) is gebaseerd op een huurovereenkomst bedrijfsruimte, is tegen dit oordeel gericht.
3.3.1
Aangezien Hurdle in beroep erkent dat geen sprake is (geweest) van huur en verhuur van bedrijfsruimte en partijen op dat punt dus niet langer van mening verschillen, heeft [appellant] geen belang bij behandeling van deze grieven. Om diezelfde reden kan ook de incidentele grief van Hurdle onbesproken blijven en wordt deze verworpen. Het hof gaat er derhalve vanuit dat geen sprake is geweest van een huurovereenkomst bedrijfsruimte.
3.3.2
Voor zover [appellant] betoogt dat, als gevolg van de erkenning van Hurdle dat de overeenkomst geen huurovereenkomst bedrijfsruimte is, de kantonrechter zich onbevoegd had moeten verklaren en het hof niet bevoegd is de zaak als appelrechter af te doen omdat [appellant] in dat geval één gerechtelijke instantie zal moeten missen, slaagt dit betoog niet.
Niet in geschil is dat [appellant] in twee feitelijke instanties verweer heeft kunnen voeren en gevoerd. Dat zou ook het geval zijn geweest indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de kantonrechter zich onbevoegd had moeten verklaren. In dat geval zou de zaak, nu de inleidende dagvaarding dateert van vóór de met ingang van 1 juli 2011 ingevoerde competentiegrenswijziging, immers op grond van het bepaalde in artikel 71 lid 1 Rv ter afdoening zijn verwezen naar een kamer van de rechtbank die niet tot de sector kanton behoort, waarna tegen de beslissing van die kamer (eveneens) hoger beroep zou hebben opengestaan. [appellant] is derhalve op geen enkele wijze in haar verdediging geschaad zodat het hof aan haar bezwaar voorbijgaat.
3.4
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] gehouden is de verschuldigde kwartaaltermijn tot de einddatum van de overeenkomst, te weten 1 juni 2009, te voldoen en dat daarbij niet van belang is dat Hurdle de werkplek voordien aan een ander in gebruik heeft gegeven nu zij nakoming van de overeenkomst vordert en geen schadevergoeding. Voorts heeft hij het beroep van [appellant] op de redelijkheid en billijkheid gepasseerd omdat dit niet, althans onvoldoende is onderbouwd. Hiertegen richt [appellant] haar
grieven 3 en 4, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
3.4.1
Niet in geschil is dat [appellant] de overeenkomst op 12 januari 2009 per e-mail heeft opgezegd tegen 1 april 2009. Gelet op het bepaalde in artikel 7.2 van de overeenkomst is deze niet per 1 april maar eerst per 1 juni 2009 geëindigd.
De kantonrechter heeft [appellant] terecht gehouden aan betaling van de termijnen tot 1 juni 2009. Daarbij is niet van belang of, naar [appellant] aanvoert maar Hurdle gemotiveerd betwist, direct een andere partij voor [appellant] is gevonden. Het gaat in dit geval immers om mede-gebruik van faciliteiten, dat niet aan een vast omlijnd aantal gebruikers gebonden (zie 3.1.2).
3.4.2
In het kader van het beroep van [appellant] op de redelijkheid en billijkheid, wat daarvan (bij gebreke van voldoende onderbouwing) ook zij, stelt het hof vast dat Hurdle haar de mogelijkheid heeft geboden aan de overeengekomen opzegtermijn van 3 maanden te ontkomen door binnen een week de nog uitstaande facturen te voldoen. Aangezien [appellant] van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, is zij gehouden de overeenkomst na te komen en aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.
3.4.3
Op grond van het bovenstaande falen beide grieven.
3.5
De
grieven 5 en 6verwijzen naar de voorgaande grieven en hebben derhalve geen zelfstandige betekenis.
3.6
Het door [appellant] gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd omdat dit geen betrekking heeft op geconcretiseerde stellingen die, indien al bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.

4.Slotsom

De grieven in principaal appel hebben geen succes. Het incidenteel appel wordt verworpen, evenals de in samenhang daarmee door Hurdle in beroep gewijzigde grondslag van haar eis. De in beroep op de service overeenkomst gebaseerde vorderingen van € 11.231,79 en € 5.355,-- sluiten immers, evenals de in eerste aanleg op huur/verhuur gebaseerde vordering, op een bedrag van € 16.586,79 en leiden derhalve niet tot een ander dictum. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het principaal appel. In incidenteel appel zal een kostenveroordeling achterwege blijven.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwerpt het incidenteel appel;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal appel, tot op heden aan de zijde van Hurdle begroot op € 1.745,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde
.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, R.H. de Bock en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2013.