In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, waarin een service-overeenkomst tussen [appellant] en Hurdle Investments werd gekwalificeerd als een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De zaak is gestart door [appellant] op 12 oktober 2010, na een vonnis van 15 juli 2010, waarbij Hurdle een vordering had ingesteld tegen [appellant] voor onbetaalde bedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst op 1 juli 2006 is gesloten en dat deze op 12 januari 2009 door [appellant] is opgezegd, met een opzegtermijn van drie maanden. Hurdle heeft echter erkend dat de overeenkomst geen huurovereenkomst is, wat leidde tot de conclusie dat de kantonrechter zich onbevoegd had moeten verklaren. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat [appellant] in haar verdediging niet is geschaad, aangezien zij in twee feitelijke instanties verweer heeft kunnen voeren.
Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen, waarbij het de beslissing van de kantonrechter heeft bekrachtigd dat [appellant] gehouden is de verschuldigde bedragen tot de einddatum van de overeenkomst, 1 juni 2009, te voldoen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de overeenkomst niet eerder was geëindigd dan op de afgesproken datum, ongeacht of Hurdle de werkplek eerder aan een andere partij had gegeven. Het beroep van [appellant] op redelijkheid en billijkheid werd afgewezen, omdat zij niet voldoende onderbouwd was. Het hof concludeert dat de grieven in principaal appel geen succes hebben en het incidenteel appel wordt verworpen. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in principaal appel.