Uitspraak
1.[APPELLANT SUB 1],
[APPELLANT SUB 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de huur van een bedrijfsruimte. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], zijn in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, die de huur per 31 december 2012 heeft beëindigd op verzoek van de geïntimeerde, [geïntimeerde]. De huurovereenkomst, die in 1987 is ingegaan, betreft een restaurant dat door [appellant sub 1] wordt geëxploiteerd en dat sinds 2001 is verpacht aan [appellant sub 2]. De verhuurder, [geïntimeerde], heeft de huur opgezegd met als reden dat hij het pand dringend nodig heeft voor eigen gebruik, maar de appellanten betwisten de geldigheid van deze opzegging. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld en heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen. De appellanten hebben aangevoerd dat de opzeggingsgrond niet voldoet aan de eisen van de wet en dat de verhuurder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het pand daadwerkelijk voor eigen gebruik wil inzetten. Het hof oordeelt dat de verhuurder niet voldoende heeft aangetoond dat de belangen van de huurder niet zwaarder wegen dan zijn eigen belangen. De vorderingen van de verhuurder worden afgewezen, en het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter. De kosten van het geding worden toegewezen aan de appellanten.