ECLI:NL:GHAMS:2013:4872

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 januari 2014
Zaaknummer
200.123.870/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over kinderen na echtscheiding met ernstige communicatieproblemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezamenlijk gezag over twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van de ouders. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de vrouw alleen werd belast met het gezag over de kinderen. De ouders zijn in 1996 gehuwd en hun huwelijk is in 2008 ontbonden. De kinderen verblijven bij de vrouw. De man stelt dat er geen verstoring is in de verhouding tussen hem en de vrouw, terwijl de vrouw betoogt dat de communicatie tussen hen ernstig verstoord is, mede door een gewelddadig incident in 2007. De vrouw heeft aangegeven dat de kinderen geen contact meer willen met de man en dat zij bang voor hem is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de situatie van de kinderen en hun veiligheid voorop staat. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de kinderen, als gevolg van het geweld, trauma hebben opgelopen. De kinderen hebben expliciet aangegeven geen contact meer te willen met hun vader. Het hof concludeert dat de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de vrouw alleen met het gezag over de kinderen is belast.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 10 december 2013
Zaaknummer: 200.123.870/01
Zaaknummer eerste aanleg: 134148 / FA RK 11-1151
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.M. Ros te Schagen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 19 maart 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 december 2012 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 134148 / FA RK 11-1151.
1.3.
De vrouw heeft op 7 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 25 oktober 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 6 november 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer R. Koops, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
1.7.
Voorafgaand aan de zitting zijn na te noemen minderjarigen [kind a] en [kind b] afzonderlijk door de voorzitter in bijzijn van de Raad gehoord.

2.De feiten

Partijen zijn [in] 1996 gehuwd. Hun huwelijk is op 31 januari 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 juni 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 1996 en […] (hierna: [kind b]) [in] 1998 (hierna tezamen: de kinderen). De kinderen verblijven bij de vrouw.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het zelfstandig verzoek van de vrouw, haar alleen te belasten met het gezag over de kinderen, toegewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, – naar het hof begrijpt – het zelfstandig verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen.
3.3.
De vrouw verzoekt het door de man in hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De grieven van de man lenen zich, gelet op hun onderlinge samenhang, voor een gezamenlijke behandeling.
4.2.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de rechtbank het verzoek van de vrouw, om haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten, terecht en op goede gronden heeft toegewezen.
Ingevolgde het bepaalde in artikel 1:251 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk gezag hebben het gezag na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.3.
De man is van mening dat geen sprake is van een verstoring van de verhouding tussen partijen. Er was weliswaar enige tijd sprake van een communicatiestoornis, maar dat kwam doordat de man niet op de hoogte was van de verblijfplaats van de vrouw en de kinderen. Toen hij eenmaal op de hoogte was van de verblijfplaats van de kinderen, heeft de man steeds contact met hen gezocht. De man stelt dat een incident in 2007 ertoe heeft geleid dat de vrouw het contact met hem verbroken heeft, waar hij zich aanvankelijk bij had neergelegd. De man stelt dat hij op enig moment opnieuw contact heeft gezocht met de vrouw maar dat zij elk contact heeft afgehouden. Dat de man geen enkele rol heeft gespeeld bij de verzorging en opvoeding van de kinderen, is dan ook volgens de man mede te wijten aan de houding van de vrouw. De man is van mening dat het feit dat hij en de vrouw de ouders zijn van de kinderen voldoende is voor het aannemen van een gemeenschappelijk basis. De uitoefening van het gezamenlijk gezag duidt op een actieve rol, waarin de man echter terughoudend is geweest vanwege bedoeld incident in 2007 en het gegeven dat er lang geen contact is geweest tussen hem en de vrouw en de kinderen. De man is van mening dat een verstoorde verhouding een normaal contact met de kinderen niet in de weg hoeft te staan en niet van doorslaggevende betekenis behoeft te zijn voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. De man stelt dat een verzoek van de vrouw om toestemming voor de inschrijving van de kinderen voor een cursus hem nooit heeft bereikt en dat zijn toestemming bovendien niet nodig was. De man betwist dat hij eerst na tussenkomst van een advocaat akkoord is gegaan met de behandeling van de kinderen door een psycholoog. De man vindt het onbegrijpelijk dat het gevoel van veiligheid van de kinderen zou samenhangen met het al dan niet aanwezig zijn van gezamenlijk gezag. Hij is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de communicatieproblemen tussen partijen dermate ernstig zijn dat aan de voorwaarden van gezamenlijke besluitvorming niet (meer) kan worden voldaan en dat ook niet de verwachting bestaat dat daarin binnen afzienbare tijd verandering zal komen.
4.4.
De vrouw stelt dat de verhouding tussen partijen reeds lange tijd ernstig verstoord is, dat partijen al jarenlang geen enkel contact hebben en dat zij de man sinds de zitting in eerste aanleg op 5 december 2012 ook niet meer gezien heeft. Volgens de vrouw is hetgeen gebeurd is in juli 2007 veel meer geweest dan een incident. De man heeft zowel de vrouw als de vader van de vrouw ernstig mishandeld en heeft vervolgens de kinderen meegenomen. Hiervan is destijds aangifte gedaan en de man is voor dit feit strafrechtelijk veroordeeld. De vrouw betwist dat de man niet op de hoogte was van de woonplaats van de vrouw. De man wist wel waar de vrouw en de kinderen woonden, maar heeft nooit enig initiatief genomen om een redelijk contact op te bouwen. De man doet voorkomen dat hij telkens welwillend is geweest maar daarvan is volgens de vrouw geen sprake. De man heeft onder meer geweigerd mee te werken aan een cursus voor de kinderen ‘omgang met geweld in het gezin’, aan het aanvragen van een paspoort voor de kinderen en aan de psychologische onderzoeken van de kinderen. Om het gezamenlijk gezag enigszins succesvol te kunnen uitoefenen, dienen beide ouders het ten minste eens te zijn over de basale zaken betreffende de kinderen en daarover in ieder geval op redelijke wijze met elkaar te kunnen communiceren, aldus de vrouw. Hiervan is volgens haar geen sprake. De vrouw voert aan dat beide kinderen expliciet hebben aangegeven geen behoefte meer te hebben aan enig contact met de man en dat zij het ermee eens zijn dat de vrouw thans het eenhoofdig gezag heeft. De vrouw is nog steeds bang voor de man. De vrouw stelt voorts dat, sinds zij ingevolge de bestreden beschikking het eenhoofdig gezag heeft, de rust binnen het gezin is teruggekeerd en de kinderen zich weer veilig voelen, te meer nu zij niet meer afhankelijk zijn van - waar nodig - de toestemming van de man. Partijen zijn er volgens de vrouw nooit in geslaagd om gezamenlijk invulling te geven aan het gezag; het risico dat de man bij belangrijke beslissingen omtrent de kinderen niet mee zal werken, blijft bestaan. Het valt volgens de vrouw niet te verwachten dat in de huidige situatie binnen afzienbare tijd verandering zal optreden.
4.5.
De Raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De Raad heeft aangegeven dat de echtscheiding van partijen en vervolgens het incident in 2007 veel impact hebben gehad op de kinderen. Het vertrouwen van de kinderen in hun vader is daardoor geschaad en zij zijn bevestigd in hun loyaliteit naar hun moeder. De kinderen kunnen hun verbondenheid met hun vader niet goed vormgeven en zijn thans massief in hun afwijzing van hem. De situatie waarin alleen de vrouw is belast met het gezag, biedt de kinderen meer perspectief voor de komende jaren, aldus de Raad.
4.6.
Het hof stelt voorop dat voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag vereist is dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt echter niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat sinds het incident van juli 2007, waarbij sprake was van geweld en agressie van de man jegens de vader van de vrouw en jegens de vrouw, waarvan de kinderen getuige zijn geweest, de onderlinge verhouding tussen partijen ernstig verstoord is geraakt en dat sindsdien nauwelijks tot geen sprake is geweest van communicatie en overleg tussen partijen. Daarbij komt dat de vrouw bang is voor de man en geen enkel vertrouwen meer in hem heeft. Partijen zijn tot op heden, ondanks pogingen tot mediation, niet in staat gebleken hun onderlinge communicatie te verbeteren. Gebleken is voorts dat de kinderen, als gevolg van de voor hen traumatische gebeurtenissen, enige tijd onder behandeling zijn geweest van een kinder- en jeugdpsycholoog. Beide kinderen hebben, zowel schriftelijk als mondeling, in de procedure in hoger beroep te kennen gegeven dat zij geen contact meer willen met hun vader, dat zij achter het verzoek van hun moeder staan en dat zij niet willen dat hun vader beslissingen over hen kan nemen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van een situatie waarin partijen niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Immers het ontbreken van iedere vorm van communicatie, alsmede de nog steeds bestaande spanningen tussen partijen, maken het nemen van beslissingen betreffende de kinderen en het maken van afspraken over hun verzorging en opvoeding onmogelijk. Waar ook de kinderen zich uitdrukkelijk hebben uitgesproken tegen gezagsuitoefening door de man en er niet alleen sprake is van aanzienlijke spanningen tussen de man en de vrouw, maar ook tussen de man en de kinderen, is de kans aanzienlijk dat de kinderen bij voortduring van het gezamenlijk gezag van partijen, klem of verloren tussen hen zullen raken. Nu deze situatie al zo lang duurt, is niet meer te verwachten dat hierin nog verbetering zal komen. Een mediationtraject, zoals door de man ter zitting in hoger beroep is verzocht, is niet aan de orde, nu gebleken is dat de vrouw niet bereid is hieraan mee te werken.
De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, M.M.A. Gerritzen - Gunst en E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.