5.3.Bij de beoordeling in hoger beroep van de ter zake van de uitdelingscorrecties opgelegde vergrijpboetes stelt het Hof voorop dat de rechtbank in de overwegingen 4.51.2 en 4.51.3 van haar uitspraak het juiste toetsingskader heeft geformuleerd; ook met hetgeen de inspecteur in hoger beroep heeft aangevoerd, maakt hij niet aannemelijk dat belanghebbende niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur. Het Hof maakt de overwegingen hierover van de rechtbank tot de zijne; ook in hoger beroep komt het derhalve per uitdelingscorrectie erop aan (voor zover wat betreft de opgelegde boete nog in geschil) of de inspecteur de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit de conclusie kan volgen dat bij belanghebbende zelf sprake is van (voorwaardelijk) opzet dan wel (bij sommige correcties) subsidiair grove schuld.
Vergrijpboete uitdeling huur (2003)
5.4.1.De inspecteur heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden door de ter zake van de huurcorrectie voor het jaar 2003 opgelegde vergrijpboetes te vernietigen. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende in zijn beroepschrift geschreven dat de vergrijpboete van 50% voor de huurcorrectie akkoord is, waardoor deze boete niet in geschil is; ook tijdens de zitting in eerste aanleg is deze boete niet aan de orde geweest. Om deze reden concludeert de inspecteur op dit punt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
5.4.2.Belanghebbende heeft aangevoerd dat deze grief van de inspecteur voor een deel terecht is, namelijk voor dat deel van de uitdelingscorrectie dat betrekking heeft op de ten onrechte achterwege gelaten jaarlijkse indexatie van de aan hem door de BV in rekening gebrachte huur. Het is zozeer van algemene bekendheid dat de huur jaarlijks moet worden geïndexeerd dat een vergrijpboete van 50% van de nagevorderde belasting over de daarmee verband houdende uitdelingscorrectie (zoals door de rechtbank nader vastgesteld) terecht is. Voor het overige betwist belanghebbende het standpunt van de inspecteur; voor de rechtbank heeft hij verdedigd dat het pand voor 45% zakelijk is gebruikt en dat om die reden geen sprake kan zijn van een uitdelingscorrectie, waardoor de boetegrondslag ter zake eveneens nihil is. De vergrijpboete was daarom in zoverre wel degelijk in geschil, zo stelt belanghebbende.
5.4.3.Ter zake van het bedrag van de uitdelingscorrectie dat valt toe te rekenen aan het achterwege laten van de jaarlijkse huurindexatie heeft het Hof geen reden anders te oordelen dan het eensluidend standpunt van partijen dat een vergrijpboete van 50% van de ter zake van deze correctie nagevorderde IB/PVV passend en geboden is. In zoverre treft het hoger beroep van de inspecteur doel.
5.4.4.Het Hof verwerpt evenwel het standpunt van de inspecteur voor wat betreft het restende deel van de uitdeling in verband met de huurcorrectie. Uit het in eerste aanleg ingenomen standpunt van belanghebbende – dat afgezien van de inflatiecorrectie voor het overige in het geheel geen aanleiding is voor een uitdelingscorrectie – volgt dat hij de ter zake van het resterende deel van deze correctie opgelegde vergrijpboete heeft betwist; met dit standpunt heeft hij immers te kennen gegeven dat in zoverre een boetegrondslag ontbreekt. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in enig stadium van de procedure zijn hieruit volgende standpunt dat in zoverre (ook) de vergrijpboete dient
te vervallen, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. Ook uit de conclusie van het beroepschrift in eerste aanleg blijkt overigens ondubbelzinnig dat belanghebbende slechts akkoord is met een uitdelingscorrectie van € 5.510 in verband met het ten onrechte achterwege laten van inflatiecorrectie en met een vergrijpboete van 50% ter zake van (uitsluitend) deze correcties.
5.4.5.Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank onder 4.51.4 voor wat betreft de vraag of ter zake van de uitdelingscorrectie zakelijk gebruik sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij belanghebbende op goede gronden een juiste beslissing gegeven. Nu de inspecteur ook in hoger beroep zich ter zake van deze correctie niet subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van grove schuld, dient de boete ter zake van deze uitdelingscorrectie in zoverre te vervallen.
5.4.6.Op grond van het onder 5.4.3 tot en met 5.4.5 overwogene is het Hof van oordeel dat het hoger beroep van de inspecteur gedeeltelijk doel treft en dat de ter zake van de uitdeling huur opgelegde vergrijpboete als volgt nader dient te worden vastgesteld:
- bedrag uitdeling dat valt toe te rekenen aan het achterwege laten van huurindexatie: [€ 29.821 x 55% =] € 16.401 -/- € 10.891 = € 5.510;
- hierover nagevorderde IB/PVV (box II): 25% x € 5.510 = € 1.377;
- bedrag vergrijpboete: 50% x € 1.377 = € 688.
Vergrijpboete uitdeling huurderslasten (2003)
5.5.1.In hoger beroep heeft de inspecteur zijn in eerste aanleg ingenomen standpunten herhaald en daar – subsidiair – aan toegevoegd dat sprake is van grove schuld en dat in dat geval een vergrijpboete van 25% passend en geboden is.
5.5.2.Belanghebbende heeft (evenals in eerste aanleg) beargumenteerd dat van grove schuld dan wel (voorwaardelijk) opzet geen sprake is en dat de rechtbank de ter zake van de correctie huurderslasten opgelegde vergrijpboete terecht heeft vernietigd.
5.5.3.Het Hof komt op dit punt tot dezelfde beoordeling als de rechtbank in onderdeel 4.51.5 van haar uitspraak en verwerpt om die reden het primaire standpunt van de inspecteur; hetgeen de inspecteur in hoger beroep heeft aangevoerd, werpt in dit opzicht geen nieuw of ander licht op de zaak. Het Hof is echter wel van oordeel dat de inspecteur de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit volgt dat ter zake van de uiteindelijk door de rechtbank als winstuitdeling in aanmerking genomen correctie huurderslasten van € 39.708, zoals gespecificeerd onder 4.29.1 van de uitspraak van de rechtbank, niet alleen sprake is van dubbele bewustheid – het Hof onderschrijft het oordeel hierover van de rechtbank in onderdeel 4.27 van haar uitspraak – maar ook van een grove, in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid, en daarmee van grove schuld. Aangezien het Hof, zoals hiervoor onder 5.1.3 is overwogen, van oordeel is dat in 2003 sprake is geweest van 10% zakelijk gebruik van het pand, kon belanghebbende naar ’s Hofs oordeel echter redelijkerwijs het standpunt innemen dat 10% van de voor rekening van de BV gekomen, onder 2.8.1.1 van de uitspraak van de rechtbank weergeven kosten, voor zover die geen betrekking hebben op het onderhoud van de tuin, als zakelijke uitgaven zijn aan te merken; in zoverre is sprake van een pleitbaar standpunt en is mitsdien van grove schuld geen sprake.
5.5.4.Aangezien ter zake van de uiteindelijk in aanmerking genomen uitdelingscorrecties huurderslasten (zie de specificatie ervan in onderdeel 2.8.1.1 van de uitspraak van de rechtbank, gelezen in samenhang met de correcties hierop in onderdeel 4.29.1) een bedrag van [€ 10.826 ([...] tuinarchitectuur) + € 18.181 ([...]) =] € 29.007 betrekking heeft op tuinkosten, is het Hof van oordeel dat ter zake van het navolgende correctiebedrag sprake is van grove schuld in de hiervoor bedoelde zin: (100% van) € 29.007 + [90% van (€ 39.708
-/- € 29.007 =) € 10.701=] € 9.630 = € 38.637.
De hierover nagevorderde IB/PVV (box II) bedraagt (25% van € 38.637 =) € 9.659. Naar het oordeel van het Hof is een vergrijpboete van 25% passend en geboden, zodat de boete ter zake van deze correcties nader wordt vastgesteld op € 2.414. In zoverre is het hoger beroep van de inspecteur op dit punt gegrond.
Vergrijpboete overige onroerende zaken (box III; 2003 t/m 2005)
5.6.1.Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd, onder verwijzing naar zijn in eerste aanleg ingediende stukken, dat de rechtbank de opgelegde vergrijpboetes van 25% ter zake van de op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen aangebrachte correcties ‘overige onroerende zaken’ ten onrechte in stand heeft gelaten. Belanghebbende stelt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat zich onder de huurders van de desbetreffende onroerende zaken een aantal huurders bevond dat (met een beroep op huurbescherming) een fractie van de markthuur betaalde en dat hij ten tijde van het indienen van de aangifte niet beschikte over taxaties van de werkelijke waarde van de verhuurde woningen. De gemachtigde heeft nog toegevoegd dat hijzelf de in eerste aanleg genoemde (en door de rechtbank onder 4.51.9 vermelde) adviseur was. De inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank op dit punt.
5.6.2.Het Hof acht evenals de rechtbank een boete van 25% passend en geboden over de door de rechtbank berekende correctiegrondslag, op de door de rechtbank onder 4.51.9, 4.51.10, 4.52.2 en 4.53.3 weergegeven gronden. Hetgeen belanghebbende hiertegen in hoger beroep heeft aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op deze oordelen.
Conclusie vergrijpboete navorderingsaanslag IB/PVV 2003