ECLI:NL:GHAMS:2013:4838

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
200.073.401/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van een managementovereenkomst met verrekening van vorderingen en finale kwijting

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van een managementovereenkomst tussen [appellant] en de besloten vennootschap [geïntimeerde]. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 6 augustus 2013 arrest gewezen in hoger beroep, waarbij het hof de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen. De zaak betreft een geschil over de betaling van verschillende bedragen door [geïntimeerde] aan [appellant]. In eerste aanleg heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellant] afgewezen. Het hof heeft in eerdere tussenarresten [appellant] toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen, waaronder de claim op een commissie van € 64.513,64 uit sponsorcontracten.

Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord die verklaringen hebben afgelegd over de beëindiging van de samenwerking en de financiële afwikkeling. De getuigen bevestigden dat er in juli 2008 een eindafrekening is gemaakt, waarbij een bedrag van € 16.689,65 is overeengekomen dat door [geïntimeerde] aan [appellant] is betaald. Het hof oordeelde dat deze betaling strekte tot finale kwijting over en weer, wat betekent dat [appellant] geen verdere aanspraken kan maken op basis van de sponsorcontracten die na de beëindiging van de samenwerking doorliepen.

Het hof concludeert dat de vorderingen van [appellant] niet voor toewijzing in aanmerking komen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Haarlem. [appellant] wordt in de kosten van het hoger beroep verwezen, die zijn begroot op € 530,- aan verschotten en € 8.970,- voor salaris advocaat. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 augustus 2013.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.073.401/01
rol- en zaaknummers rechtbank Haarlem: 160240 / HA ZA 09-1114
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 augustus 2013
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat:
mr. E.H.J. Slagerte Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. M.N. Mensete Haarlem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
De partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd en de bestuurder/aandeelhouder van [geïntimeerde] als [X].
1.2
Het hof heeft op 27 december 2011 een tweede tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat tussenarrest (hierna het tweede tussenarrest).
1.3
In het tweede tussenarrest heeft het hof [appellant] toegelaten tot het bewijs van diens stellingen zoals onder 2.2 van het tweede tussenarrest vermeld, te weten:
- dat [geïntimeerde] zich jegens [appellant] heeft verbonden een commissie te betalen ter grootte van een percentage van de inkomsten die [X], althans [geïntimeerde] zouden verkrijgen uit sponsorcontracten die tot stand zijn gekomen in de periode waarin [appellant] voor [geïntimeerde] het “artiestenmanagement”voerde;
- dat deze door [geïntimeerde] aanvaarde betalingsverplichting voortduurt zolang [X], althans [geïntimeerde] inkomsten verkrijgen uit sponsorcontracten die in de zojuist bedoelde periode tot stand zijn gekomen, waarbij niet uitmaakt dat de contractuele band tussen [appellant] en [geïntimeerde] inmiddels is verbroken;
- dat uit hoofde van de sponsorcontracten € 64.513,64 commissie opeisbaar is geworden.
Het hof heeft [appellant] tevens de gelegenheid geboden te onderbouwen welke van de aan zijn kant opeisbaar geworden vorderingen niet zijn meegenomen in het overzicht – opgesteld door een toenmalige medewerker van [appellant] – op basis waarvan in juli 2008 is afgerekend.
1.4
Vervolgens is op 21 maart 2012 Iris van de Kamp, vanaf 2007 tot eind augustus 2008 medewerker van [appellant], als getuige gehoord, alsmede op 16 juli 2012 [Y], die van maart 2006 tot voorjaar 2007 voor [appellant] heeft gewerkt, [X], [appellant] en [Z], de echtgenote van [X].
1.5
Nadien zijn ingediend een akte ingevolge het tussenarrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 december 2011 tevens akte overlegging producties tevens akte vermindering van eis zijdens [appellant], een antwoordakte zijdens [geïntimeerde], een memorie na enquête zijdens [geïntimeerde] en een memorie na enquêtes en contra-enquêtes zijdens [appellant].
1.6
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In deze zaak heeft [geïntimeerde] van [appellant] betaling gevorderd van verschillende bedragen. In eerste aanleg heeft [appellant] zich verweerd met een beroep op verrekening met vorderingen zijnerzijds en met een beroep op opschorting en in reconventie heeft [appellant] op grond van die door hem gestelde vorderingen betaling gevorderd van € 67.678,52. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellant] afgewezen. Het hoger beroep van [appellant] is niet gericht tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] Het gaat thans dan ook alleen om de door [appellant] gestelde vorderingen op [geïntimeerde]
2.2
Het hof heeft in het eerste tussenarrest geoordeeld dat [appellant] tot dusverre het bewijs van zijn gestelde vorderingen niet heeft geleverd. Tevens heeft het hof in dat arrest geoordeeld dat het bewijs van het verweer van [geïntimeerde], dat partijen in juli 2008 door verrekening van al het openstaande een finale kwijting over en weer zijn overeengekomen, op [geïntimeerde] rust.
2.3
In het tweede tussenarrest heeft het hof vervolgens [appellant] op de hiervoor gemelde wijze toegelaten tot het bewijs van zijn vorderingen. Uit overwegingen van doelmatigheid heeft het hof [appellant] tevens in de gelegenheid gesteld te onderbouwen, kort gezegd, welke van zijn vorderingen in de afrekening van juli 2008 niet zijn betrokken.
2.4
[getuige 1] heeft als getuige onder meer verklaard:
“Op verzoek van de heer [X] zijn wij bij elkaar gekomen om het einde van de samenwerking te bespreken. Bij die bespreking was ik aanwezig evenals de heer [appellant], de heer [X] en zijn echtgenote. (…) Er is een datum afgesproken om het beëindigen van de samenwerking af te wikkelen.”
(…)
Bij het einde van de samenwerking was van belang om na te gaan wie nog geld van wie kreeg. Ik heb dit overzicht opgesteld in opdracht van de heer [appellant].
(…)
Het gesprek met [X] en zijn echtgenote heeft volgens mij wel 2 a 3 uur geduurd. Het was geen vervelend gesprek en wij hebben na afloop volgens mij ook nog een biertje gedronken.
(…)
Op de vraag of er tijdens de meergenoemde bespreking afspraken zijn gemaakt over de sponsorcontracten, antwoord ik dat ik denk dat dat zo is. De bedragen zullen dan wel staan in de overzichten waaruit blijkt wie wat aan de ander moest betalen.
(…)
Tijdens de bespreking met de heer [X] en zijn echtgenote is er overeenstemming bereikt over de beëindiging. Het was ook helemaal geen vervelend gesprek en iedereen was het met elkaar eens, voor zover ik mij herinner.
Tijdens die bespreking zijn de financiële aanspraken ter sprake gekomen. Er is een bedrag genoemd, welk bedrag weet ik niet, maar ik weet wel dat als dat betaald was dat partijen dan van elkaar af waren. De financiële afwikkeling was de hoofdmoot van het gesprek.”
2.5
[X] heeft als getuige onder meer verklaard:
“De relatie met [appellant] is eind juli 2008 geëindigd. Wij hadden toen een bespreking met [appellant], [getuige 1], mijn vrouw en ik. Wij hebben toen een eindafrekening gemaakt. Klaar. Ik was nog niet klaar met Olaf want ik kreeg nog geld van hem uit een persoonlijke lening. Zakelijk hadden wij afgerond.
(…)
Tijdens de eindafrekening in de bespreking van eind juli 2008 is een bedrag overeengekomen dat ik aan [appellant] zou betalen om helemaal van elkaar af te zijn. (…), zijnde € 16,689,65. In ieder geval heb ik dit bedrag overgemaakt op de rekening van [appellant], dus dat valt zo na te kijken. Wij zijn met z’n vieren, Olaf, ik, mijn echtgenote en Iris op die bespreking met dit bedrag gekomen omdat dit gebaseerd was op de eindafrekening. Wij hebben dit met z’n vieren zo afgesproken en na afloop handen geschud.”
2.6
[appellant] heeft als getuige onder meer verklaard:
“Voor mij was niet zo duidelijk dat wij in juli 2008 definitief en volledig uit elkaar zouden zijn gegaan en evenmin dat ik niets meer voor Dennis zou doen. De Spelen waren in augustus 2008 en toen heb ik ook nog via de mail contact met Dennis
gehad. De bijeenkomst in juli 2008 was een bijeenkomst waarbij een tussentijdse afrekening werd gemaakt en waarbij al een deel, namelijk de boekingen, door het nieuwe management van [X] zou worden overgenomen. In mijn beleving zouden de langlopende contracten met Nemef en Otib nog bij mij blijven. Dit wordt ook bevestigd in de mail van Iris. Pas in oktober werd mij duidelijk dat de relatie volledig was verbroken. Dat staat nergens zo concreet maar dat concludeer ik uit een combinatie van e-mail en telefonisch contact. Dat dat niet zo duidelijk voor mij was heeft ook zeker te maken met mijn ziektebeeld.”
2.8
[Z] heeft als getuige onder meer verklaard:
“Het bedrag van ongeveer € 16.000,- is tijdens de bespreking in juli 2008 ook specifiek benoemd. Daarmee zou de zaak financieel klaar zijn. [appellant] was daar ook mee akkoord.”
2.9
Het hof komt op grond van deze getuigenverklaringen tot het oordeel dat de bespreking in juli 2008 ten doel had om financieel tot een finale afwikkeling te komen aan de hand van één per saldo te betalen bedrag, af te spreken op grond van de in de aanloop op de bespreking uitgewisselde staten van over en weer verschuldigde bedragen en het door [getuige 1] voor de bijeenkomst opgestelde overzicht (zijnde het uiteindelijk per saldo aan [appellant] te betalen bedrag van € 16.689,65, dat ook aan [appellant] is betaald). Dit volgt zowel uit de verklaring van [getuige 1] als uit die van [X] en zijn echtgenote, die wat dat betreft allen stellig verklaren. De verklaring van [appellant] kan het hof niet tot een ander oordeel brengen. Hij verklaart weliswaar dat tijdens de bespreking in juli 2008 een “tussentijdse afrekening” is gemaakt, maar de getuigenverklaringen en het door [appellant] in deze zaak gestelde bieden geen overtuigende aanknopingspunten om aannemelijk te achten dat partijen alleen maar een tussentijdse afrekening zouden hebben beoogd. Waarom of in verband waarmee een bijeenkomst is belegd met alle betrokkenen om uitsluitend een tussentijdse afrekening op te stellen, maakt [appellant] ook niet duidelijk. [appellant] heeft weliswaar toegelicht welke van de door hem gevorderde posten niet in de finale afwikkeling zijn opgenomen, maar dat kan hem niet baten, nu naar het oordeel van het hof bewezen is dat het per saldo betaalde bedrag van € 16.689,65 strekte ter finale kwijting over en weer. Dit oordeel brengt mee dat verder niet van belang is of de sponsorcontracten na het einde van de samenwerking doorliepen, nu de finale kwijting er aan in de weg staat dat [appellant] over die contracten aanspraak kan maken op een hem toekomend percentage. Uit de verklaringen kan niet worden afgeleid dat de doorlopende contracten van de finale regeling zijn uitgezonderd.
2.1
Hieruit volgt dat de vorderingen van [appellant] niet voor toewijzing in aanmerking komen. De grieven falen derhalve.
2.11
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [appellant] de kosten van het hoger beroep dragen.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn beroep tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem met rol- en zaaknummer 160240 / HA ZA 09-1114 van 18 november 2009;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Haarlem met rol- en zaaknummer 160240 / HA ZA 09-1114 van 12 mei 2010;
verwijst [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 530,- aan verschotten en € 8.970,- voor salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. M. Polak, J.W. Hoekzema en D.J.Oranje en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 6 augustus 2013.