In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarden van twee onroerende zaken in Amsterdam. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 338.000 en € 293.000 per 1 januari 2008. Na bezwaar van de belanghebbende, die de waarde te hoog vond, heeft de rechtbank de WOZ-waarden verlaagd. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Hof oordeelde dat de gerealiseerde transactiecijfers geen reëel beeld geven van de waarde per waardepeildatum als er sprake is van een wezenlijke prijsontwikkeling tussen de transactiedatum en de peildatum. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar de waarde op de juiste wijze had vastgesteld door rekening te houden met de prijsontwikkeling op de woningmarkt. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet had bewezen dat de vastgestelde WOZ-waarden niet te hoog waren.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen van de heffingsambtenaar gegrond. De kosten voor de behandeling van het bezwaar inzake de onroerende zaak werden vastgesteld op € 393. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de rol van prijsontwikkelingen in de taxatie.