5.6.Bij de beoordeling in hoger beroep van de ter zake van de uitdelingscorrecties opgelegde vergrijpboetes stelt het Hof voorop dat de rechtbank in de overwegingen 4.51.2 en 4.51.3 van haar uitspraak het juiste toetsingskader heeft geformuleerd; ook met hetgeen de inspecteur in hoger beroep heeft aangevoerd, maakt hij niet aannemelijk dat belanghebbende niet de zorg heeft betrachte die redelijkerwijs van haar kan worden gevergd bij de keuze van haar adviseur. Het Hof maakt de overwegingen hierover van de rechtbank tot de zijne; ook in hoger beroep komt het er derhalve per uitdelingscorrectie op aan (voor zover wat betreft de opgelegde boete nog in geschil) of de inspecteur de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit de conclusie kan volgen dat bij belanghebbende zelf sprake is van (voorwaardelijk) opzet dan wel (bij sommige correcties) subsidiair grove schuld.
Vergrijpboete uitdeling huur
5.7.1.De inspecteur heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden door de ter zake van de huurcorrecties voor de jaren 2005 en 2006 opgelegde vergrijpboetes te vernietigen. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende in haar beroepschrift geschreven dat de vergrijpboete van 50% voor de huurcorrectie akkoord is, waardoor deze boete niet in geschil is; ook tijdens de zitting in eerste aanleg is deze boete niet aan de orde geweest. Om deze reden concludeert de inspecteur op dit punt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
5.7.2.Belanghebbende heeft aangevoerd dat deze grief van de inspecteur voor een deel terecht is, namelijk voor dat deel van de uitdelingscorrectie dat betrekking heeft op de door belanghebbende ten onrechte achterwege gelaten jaarlijkse indexatie van de aan haar dga in rekening gebrachte huur. Het is zozeer van algemene bekendheid dat de huur jaarlijks moet worden geïndexeerd dat een vergrijpboete van 50% van de nageheven dividendbelasting over de daarmee verband houdende uitdelingscorrectie (zoals door de rechtbank nader vastgesteld) terecht is. Voor het overige betwist belanghebbende het standpunt van de inspecteur; voor de rechtbank heeft zij verdedigd dat het pand [A-straat 1] voor 45% zakelijk is gebruikt en dat om die reden geen sprake kan zijn van een uitdelingscorrectie, waardoor de boetegrondslag ter zake eveneens nihil is. De vergrijpboete was daarom in zoverre wel degelijk in geschil, zo stelt belanghebbende.
5.7.3.Ter zake van het bedrag van de uitdelingscorrectie dat valt toe te rekenen aan het achterwege laten van de jaarlijkse huurindexatie heeft het Hof geen reden anders te oordelen dan het eensluidend standpunt van partijen dat een vergrijpboete van 50% van de nageheven dividendbelasting over dat bedrag passend en geboden is. In zoverre treft het hoger beroep van de inspecteur doel.
5.7.4.Het Hof verwerpt evenwel het standpunt van de inspecteur voor wat betreft het resterende deel van de uitdeling in verband met de huurcorrectie. Uit het in eerste aanleg ingenomen standpunt van belanghebbende – dat afgezien van de inflatiecorrectie voor het overige in het geheel geen aanleiding is voor een uitdelingscorrectie – volgt dat zij de ter zake van het resterende deel van deze correctie opgelegde vergrijpboete heeft betwist; met dit standpunt heeft zij immers te kennen gegeven dat in zoverre een boetegrondslag ontbreekt. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in enig stadium van de procedure haar hieruit volgende standpunt dat in zoverre (ook) de vergrijpboete dient te vervallen, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. Ook uit de conclusie van de beroepschriften in eerste aanleg blijkt overigens ondubbelzinnig dat belanghebbende slechts akkoord is met een uitdelingscorrectie van (netto) € 6.357 (2005) respectievelijk € 6.822 (2006) in verband met het ten onrechte achterwege laten van inflatiecorrectie en met een vergrijpboete van 50% ter zake van (uitsluitend) deze correcties.
5.7.5.Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank onder 4.51.4 voor wat betreft de vraag of ter zake van de uitdelingscorrectie zakelijk gebruik sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij belanghebbende op goede gronden een juiste beslissing gegeven. Nu de inspecteur ook in hoger beroep zich ter zake van deze correctie niet subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van grove schuld, dient de boete ter zake van deze uitdelingscorrectie in zoverre te vervallen.
5.7.6.Op grond van het onder 5.7.3 tot en met 5.7.5 overwogene is het Hof van oordeel dat het hoger beroep van de inspecteur gedeeltelijk doel treft en dat de ter zake van de uitdeling huur opgelegde vergrijpboete als volgt nader dient te worden vastgesteld.
- bedrag uitdeling dat valt toe te rekenen aan het achterwege laten van huurindexatie: [€ 31.360 x 55% =] € 17.248 -/- € 10.891 = € 6.357;
- hierover nageheven dividendbelasting: 25% x 6.357 = €1.589;
- bedrag vergrijpboete: 50% x € 1.589 = € 794.
- bedrag uitdeling i.v.m. achterwege laten huurindexatie: [€ 32.207 x 55% =] € 17.713 -/- € 10.891 = € 6.822;
- hierover nageheven dividendbelasting: 25% x 6.822 = € 1.705.
- bedrag vergrijpboete: 50% x € 1.705 = € 852.
Vergrijpboete uitdeling huurderslasten
5.8.1.In hoger beroep heeft de inspecteur zijn in eerste aanleg ingenomen standpunten herhaald en daar – subsidiair – voor beide jaren (2005 en 2006) aan toegevoegd dat sprake is van grove schuld en dat in dat geval een vergrijpboete van 25% passend en geboden is.
5.8.2.Belanghebbende heeft (evenals in eerste aanleg) beargumenteerd dat van grove schuld dan wel (voorwaardelijk) opzet geen sprake is en dat de rechtbank de ter zake van de correctie huurderslasten opgelegde vergrijpboete terecht heeft vernietigd.
5.8.3.Het Hof komt op dit punt tot dezelfde beoordeling als de rechtbank in onderdeel 4.51.5 van haar uitspraak en verwerpt om die reden het primaire standpunt van de inspecteur; hetgeen de inspecteur in hoger beroep heeft aangevoerd, werpt in dit opzicht geen nieuw of ander licht op de zaak. Het Hof is echter wel van oordeel dat de inspecteur de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit volgt dat ter zake van de uiteindelijk door de rechtbank als winstuitdeling in aanmerking genomen correcties huurderslasten van € 16.668 (2005) en € 29.733 (2006), en zoals gespecificeerd onder 2.8 en 2.8.1 van de uitspraak van de rechtbank, niet alleen sprake is van dubbele bewustheid – het Hof onderschrijft het oordeel hierover van de rechtbank in onderdeel 4.27 van haar uitspraak – maar ook van een grove, in laakbaarheid aan opzet grenzende, nalatigheid en daarmee van grove schuld. Aangezien het Hof in de onder 5.2.3 vermelde uitspraak inzake de aan belanghebbende opgelegde (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting 2005 en 2006 tot het oordeel is gekomen dat in deze jaren sprake is geweest van 10% zakelijk gebruik van het pand [A-straat 1], kon belanghebbende naar ’s Hofs oordeel echter redelijkerwijs het standpunt innemen dat 10% van de voor haar rekening gekomen, onder 2.8.1 weergegeven kosten, voor zover die geen betrekking hebben op het onderhoud van de tuin, als zakelijke uitgaven zijn aan te merken; in zoverre is sprake van een pleitbaar standpunt en is mitsdien van grove schuld geen sprake.
5.8.4.Aangezien ter zake van de uiteindelijk in aanmerking genomen uitdelingscorrecties huurderslasten (zie de specificatie ervan in onderdeel 2.8.1 van de uitspraak van de rechtbank) een bedrag van € 5.089 (2005) respectievelijk [€ 456 + € 10.447 =] € 10.903 betrekking heeft op tuinkosten, is het Hof van oordeel dat ter zake van de navolgende correctiebedragen sprake is van grove schuld in de hiervoor bedoelde zin:
2005: 100% van € 5.089 + (90% van € 11.579 =) € 10.421 = € 15.510;
2006: 100% van € 10.903 + (90% van € 18.870 =) € 16.983 = € 27.886.
De hierover nageheven dividendbelasting bedraagt € 3.877 (2005) respectievelijk € 6.971 (2006). Naar het oordeel van het Hof is een vergrijpboete van 25% passend en geboden, zodat de boete ter zake van deze correcties nader wordt vastgesteld op € 969 (2005) respectievelijk € 1.742 (2006). In zoverre is het hoger beroep van de inspecteur op dit punt gegrond.
Vergrijpboete bedrag interne compensatie
5.9.1.De inspecteur heeft zich ter zake van de onder 5.4.1 vermelde correctie reis- en verblijfkosten voor het jaar 2005 niet alleen op interne compensatie beroepen ter zake van de nageheven dividendbelasting, maar eveneens wat betreft de opgelegde vergrijpboete. Nu hij zich ter zake van de in aanmerking te nemen winstuitdeling met succes kan beroepen op interne compensatie, geldt zulks evenzeer voor de voor het jaar 2005 in aanmerking te nemen boetegrondslag. Voor de ter zake van deze correctie in aanmerking te nemen boete geldt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat bij belanghebbende sprake is geweest van voorwaardelijk opzet en dat hij tijdig heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht, zo stelt de inspecteur.
5.9.2.Volgens belanghebbende is het de inspecteur niet toegestaan zich ter zake van de boete(grondslag) te beroepen op interne compensatie en heeft hij in het onderhavige geval bovendien in zoverre niet voldaan aan de op hem ingevolge artikel 67g, tweede lid, AWR op hem rustende mededelingsplicht.
5.9.3.Artikel 69f, tweede lid, AWR luidt als volgt:
“2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.”
5.9.4.Naar ’s Hofs oordeel volgt uit de deze wettekst dat de bij een op de voet van artikel 67f AWR op te leggen boete in aanmerking te nemen grondslag wordt gevormd door het bedrag van de (in dit geval) nageheven dividendbelasting, zoals deze uiteindelijk komt vast te staan; in de wettekst of de wetsgeschiedenis zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de opvatting dat het de inspecteur niet zou zijn toegestaan zich hierbij in enig stadium van de procedure te beroepen op interne compensatie, tenzij een dergelijk beroep wordt verhinderd door een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur dan wel de goede procesorde. Zoals hiervoor onder 5.4.3 en 5.4.4 is overwogen, is het Hof van oordeel dat het de inspecteur is toegestaan zich ter zake van de uitdelingscorrectie reis- en verblijfkosten voor het onderhavige jaar (2005) te beroepen op interne compensatie en dat dit leidt tot een op deze wijze in aanmerking te nemen winstuitdeling van € 22.337. De hierover nageheven dividendbelasting van (25% x € 22.337 =) € 5.584 maakt op deze wijze tevens deel uit van de boetegrondslag van artikel 67f, tweede lid, AWR, mits de inspecteur de feiten en omstandigheden aannemelijk maakt waaruit volgt dat ook ter zake van dit (bij wijze van interne compensatie) nageheven bedrag sprake is van opzet of grove schuld bij belanghebbende. Bovendien dient in casu te worden getoetst, nu belanghebbende dit punt in geschil heeft gebracht, of de inspecteur ook in zoverre heeft voldaan aan de mededelingsverplichting van artikel 67g, tweede lid, AWR.
5.9.5.Op grond van de laatstgenoemde bepaling stelt de inspecteur de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige uiterlijk bij de boetebeschikking in kennis van de gronden waarop de oplegging van de boete berust. Indien niet aan deze mededelingsplicht is voldaan, dient de boete te vervallen. In het onderhavige geval zijn de gronden voor de voor het jaar 2005 opgelegde vergrijpboete in het controlerapport medegedeeld, op de onder 2.3 weergegeven wijze. Naar het oordeel van het Hof komen de desbetreffende mededelingen erop neer dat ter zake van alle voor 2005 en 2006 in aanmerking genomen uitdelingscorrecties, waaronder de
door de inspecteur in het jaar 2006 aangebrachte uitdelingscorrectie reis- en verblijfkosten van in totaal (netto) € 80.945, de feiten en omstandigheden zijn medegedeeld – betalingen ter bevrediging van diverse persoonlijke behoeften van de aandeelhouder – op grond waarvan de inspecteur van oordeel is dat sprake is van winstuitdelingen ter zake waarvan (voorwaardelijk) opzettelijk de verschuldigde dividendbelasting niet is voldaan. Met deze toelichting is naar ’s Hofs oordeel ook ter zake van de door de inspecteur gestelde uitdeling reis- en verblijfkosten voldaan aan de mededelingsplicht als bedoeld in artikel 67g, tweede lid, AWR.
5.9.6.De omstandigheid dat – met een beroep op interne compensatie – een deel van deze uitdelingscorrectie, alsmede de daaruit voortvloeiende boetegrondslag, uiteindelijk wordt toegerekend aan een ander jaar (2005 in plaats van 2006) heeft in het onderhavige geval niet tot gevolg dat in zoverre niet meer zou zijn voldaan aan de mededelingsplicht. Hierbij weegt het Hof de strekking mee van deze verplichting: het bepaalde in artikel 6, derde lid, aanhef en onderdeel a, EVRM moet vooral worden gezien in het licht van het recht op een eerlijk proces (artikel 6, eerste lid, van het EVRM). Het recht om op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van een beschuldiging moet dan worden beschouwd in het licht van het recht van een verdachte om zich behoorlijk te kunnen voorbereiden op zijn verdediging (vgl. onder meer HR 4 april 2001, nr. 35.917, BNB 2001/272, r.o. 3.5). Het Hof is van oordeel dat hiervan in casu sprake is, aangezien belanghebbende, zoals hiervoor overwogen, ter zake van het volledige bedrag van de door de inspecteur gestelde uitdelingscorrectie reis- en verblijfkosten in het controlerapport op de hoogte is gesteld van de aard van de beschuldiging. Door de (enkele) omstandigheid dat een deel van de ermee gemoeide boetegrondslag in hoger beroep aan een ander jaar wordt toegerekend, waarbij de aard van de aan belanghebbende verweten feiten en omstandigheden niet is gewijzigd, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet in een behoorlijke voorbereiding van haar verdediging geschaad; de inspecteur heeft zijn standpunt hierover in zijn beroepschrift in hoger beroep ingenomen en belanghebbende heeft hierop kunnen reageren in haar verweerschrift alsmede ter zitting in hoger beroep.
Het Hof is derhalve van oordeel dat van een schending van de in artikel 67g, tweede lid, AWR opgenomen mededelingsplicht geen sprake is.
5.9.7.Op dezelfde gronden als de rechtbank in onderdeel 4.56.1 van haar uitspraak heeft overwogen ter zake van de uitdelingscorrectie reis- en verblijfkosten 2006, is het Hof van oordeel dat de inspecteur de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit volgt dat het aan de voorwaardelijke opzet van belanghebbende is te wijten dat de ter zake van deze uitdelingscorrectie verschuldigde dividendbelasting niet is betaald. Het Hof acht een boete van 50% passend en geboden.
5.9.8.Op grond van het onder 5.9.3 tot en met 5.9.7 overwogene is het Hof van oordeel dat de vergrijpboete ter zake van de (met interne compensatie) voor het jaar 2005 in aanmerking genomen uitdelingscorrectie reis- en verblijfkosten dient te worden vastgesteld op € 5.584 (zie 5.9.4) x 50% = € 2.792.