Uitspraak
8 oktober 2013 ter griffie ingekomen schriftelijke verzoek tot wraking, in de strafzaak met
parketnummer 23-003294-12 tegen:
1.Het geding
2.Ontvankelijkheid
3.Inleidende overwegingen
4.Eerste wrakingsgrond (De start van het onderzoek)
26 november 2013 volgt volgens verzoeker echter dat onderzoeksmateriaal uit een ander onderzoek dat ten grondslag ligt aan het onderzoek waar een verdachte voor moet terechtstaan, onder omstandigheden wel degelijke relevant kan zijn voor door de strafkamer te nemen beslissingen. De strafkamer heeft deze pas met het door haar gebezigde argument echter reeds afgesneden.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat daarmee sprake is van schending van een beginsel van goede procesorde. Dat levert een vormverzuim op dat is begaan in het voorbereidend onderzoek van de onderhavige zaak, dat niet meer kan worden hersteld.
[officier van justitie B], en in het licht van de inleidende overweging van de strafkamer dat zij een te zijner tijd bij de inhoudelijke behandeling van de zaak gevoerd verweer dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv op zijn merites zal dienen te beoordelen. Gezien de stellige bewoordingen kan in de overweging die nuancering echter niet voldoende worden gevonden, in ieder geval niet zodanig dat de vrees voor vooringenomenheid bij de verzoeker niet objectief gerechtvaardigd is te noemen.
5.Tweede wrakingsgrond (De gang van zaken rondom [getuige])
getuigen 23 tot en met 38dienen te worden gehoord over de gang van zaken rondom [getuige]. De politie en het openbaar ministerie hebben op dit punt doorlopend een onjuiste en misleidende voorstelling van zaken gegeven. Zij hebben de grens van het toelaatbare overschreden om belastende verklaringen tegen de verdachten te verkrijgen. Daarbij is een wig gedreven tussen [getuige] en zijn advocaten, is [getuige] bang gemaakt en beïnvloed en zijn hem toezeggingen gedaan. De politie en het openbaar ministerie hebben er alles aan gedaan om deze gang van zaken te verhullen. Dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (op grond van het Zwolsman-criterium dan wel het Karman-criterium), dan wel tot bewijsuitsluiting of strafvermindering.
[getuige], advocaat [advocaat A], advocaat [advocaat B] en officier van justitie [officier van justitie D](over de vervanging van de eerste advocaat). Het openbaar ministerie heeft voorts een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met betrekking tot de mislukte poging om [advocaat B] te laten vervangen door advocaat [advocaat C]. Tijdens het verhoor van [getuige] in Brazilië is een eerste aanzet gegeven om advocaat [advocaat B] te vervangen. De verdediging wenst op dat punt te horen:
de officieren van justitie [officier van justitie E], [officier van justitie F] en [officier van justitie C] en de verbalisanten [verbalisant D], [verbalisant E] en [verbalisant F].
[getuige], officier van justitie [officier van justitie D](zij was verantwoordelijk ten tijde van de eerste verhoren in november 2009),
de
[verbalisant E], [verbalisant F] en [verbalisant G 1].
Wat helpt het als je niet meewerkt en nooit meer rustig kunt slapen. En na een tijdje is jouw leven hier in Brazilië zoals ook het leven van jouw familie daar is, helemaal ontwricht. Want dan komt het proces hier naar toe waar jij aan moet meewerken. En dan wordt het steeds ingewikkelder. Ieder dag dat je niet meewerkt… kijk maar...(pagina 3 van het verhoor).
dátsprake is geweest van het afhouden van [getuige] van zijn gekozen raadsman, en dat [getuige] is beïnvloed en hem toezeggingen zijn gedaan. Hieruit volgt ook dat de vraag of deze stellingen aannemelijk zijn, is voorgelegd aan de strafkamer ter beoordeling op grond van het onderzoek ter terechtzitting.
8 februari 2012, van de stelling van [getuige] dat hij hiertoe (de wrakingskamer begrijpt: het wisselen van advocaat) is gekomen omdat verbalisanten zoveel in zijn hoofd hebben gedaan, en de omstandigheid dat door [getuige] niet is toegelicht waar de druk uit zou hebben bestaan. De overweging dat van (onaanvaardbare) beperking van de keuzevrijheid van de verdachte op grond hiervan niet is gebleken, duidt erop dat de strafkamer op grond van deze waardering zich reeds een oordeel heeft gevormd omtrent de aannemelijkheid van de stelling van de verdediging dat [getuige] is afgehouden van zijn gekozen raadsman. De rechter is tot dergelijke oordeelsvorming pas geroepen na sluiting van het onderzoek, wanneer partijen hun (inhoudelijke) argumenten aan de rechter hebben kunnen voorleggen. De vrees bij verzoeker voor vooringenomenheid van de strafkamer op dit punt acht de wrakingskamer dan ook objectief gerechtvaardigd. De wrakingskamer betrekt bij dit oordeel dat de overwegingen die schijnbaar onderdeel zijn van oordeelsvorming door de strafkamer zonder voorbehoud en dusdanig stellig zijn gegeven, dat niet slechts sprake lijkt te zijn van een voorlopige toetsing. Dat de strafkamer voorafgaand aan deze overwegingen heeft overwogen dat het dossier ‘hiervoor’ (voor de redengeving van het verzoek) geen aanknopingspunten biedt, doet aan de schijnbare inhoudelijke aard van de daarna volgende overwegingen niet zodanig af dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd is te achten.
6.Derde wrakingsgrond
7.Slotsom
8.Beslissing
23 december 2013.