4.2.1.De door de advocaat van de verzoeker in de strafzaak schriftelijk ingediende ‘Nadere toelichting onderzoekswensen’ houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdediging wenst deze officieren van justitie (wrakingskamer: [officier van justitie A] en [officier van justitie B]) te ondervragen over de start van het onderzoek.
(nadere toelichting:)
De verdediging stelt zich op het standpunt dat doelbewust of met grove veronachtzaming aan de
belangen van [medeverdachte] en [verzoeker] (wrakingskamer: de verzoeker en een medeverdachte) te kort is gedaan aangaande de startinformatie van het onderzoek. Dit dient te leiden tot de niet ontvankelijkheid van het OM dan wel tot bewijsuitsluiting van alle op basis van de startinformatie ingezette opsporingsmiddelen. De verdediging stelt dat het Hattem onderzoek is gestart op basis van onjuiste verstrekte informatie (te weten het CIE pv van [verbalisant A] d.d. 7 augustus 2009, dat volgens [verbalisant A] enkel gebaseerd was op het kluispv van [verbalisant B] op 7 augustus 2009). [verbalisant B] stelt in het kluispv (01 003) dat er onderliggende stukken als bijlagen bij dit pv zijn gevoegd en dat het pv met toestemming van [verbalisant C] ter beschikking is gesteld aan de afschermfunctionaris. Vast moet komen te staan welke onderliggende stukken dat waren. De verdediging betwist de lezing van [verbalisant B] hieromtrent. De verdediging stelt (itt de rechtbank p 13 vonnis) dat [verbalisant B] bij de RC ongeloofwaardig en leugenachtig heeft verklaard over het zogenaamde gespreksverslag (dat op 4 augustus 2009 zou zijn opgemaakt en mede ten grondslag lag aan zijn kluispv). De verdediging wenst ovj [verbalisant C] vragen te stellen over zijn kennis van een gespreksverslag en of dit als bijlage met zijn toestemming ter beschikking is gesteld. Ovj [officier van justitie A] had de leiding over het Atlas onderzoeken kan eveneens verklaren over de stukken / bijlagen die aan Hattem ter beschikking zijn gesteld.
4.2.2.Het proces-verbaal terechtzitting van 26 augustus 2013 en 2 oktober 2013 houdt, voor zover van belang, als beslissingen en overwegingen van de strafkamer het volgende in.
De start van het onderzoek
Het hof overweegt hieromtrent dat bij de beoordeling van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van strafvordering (Sv) de vraag naar de herstelbaarheid van het verzuim voorop staat. Pas als herstel niet meer mogelijk is, kan sanctionering van het vormverzuim worden overwogen. Daarbij geldt tevens dat het dient te gaan om een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek jegens de verdachte ter zake van (het) tenlastegelegde feit(en). Artikel 359a Sv vindt geen toepassing, indien het vormverzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.
(…)
Met betrekking tot de gang van zaken bij de start van het onderzoek is het hof uit dossier het volgende gebleken.
Het conceptverbaal is op 4 augustus 2009 opgemaakt. De observanten die betrokken waren bij de
observaties op 3 augustus 2009 zijn hierover op 11 en 16 mei 2011, in aanwezigheid van de verdediging, bij de rechter-commissaris gehoord. Ten aanzien van hun werkwijze hebben zij verklaard dat in het algemeen een van de observanten (in dit geval 65) wordt aangewezen om het observatieverslag op te maken. De desbetreffende verbalisant noteert naast zijn eigen waarnemingen ook de waarnemingen die de andere observanten aan hem doorgeven. Al deze informatie wordt verwerkt in een concept proces-verbaal, dat wordt gecontroleerd door één van de werkvoorbereiders (in dit geval T-51 en T-52, die ook bij de rechter-commissaris zijn gehoord) op taal- en tikfouten. Daarna wordt het ter ondertekening aan de observanten voorgelegd. Iedere observant leest het verbaal door en tekent voor zijn eigen waarnemingen. Daarbij komt het voor dat de opsteller van het concept proces-verbaal, in dit geval observant 65, wordt verzocht hetgeen is weergegeven aan te passen, omdat een bepaalde waarneming niet zo is gedaan of omdat die waarneming onjuist of onvolledig op papier is terechtgekomen. Gebleken is dat in het onderhavige geval wijzigingen zijn doorgevoerd. Te dien aanzien heeft observant 54 verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hij die wijzigingen heeft doorgegeven, maar hij sluit het niet uit.
Het aldus opgemaakte conceptverbaal is vervolgens door (tussenkomst van) de chef van het observatieteam verbalisant [verbalisant D] aan het Atlas-onderzoek verstrekt. Verbalisant [verbalisant D] is hierover, in aanwezigheid van de verdediging, bij de rechter-commissaris gehoord op 2 maart 2011. Hij heeft bij die gelegenheid uitgelegd dat vanwege het vermoeden dat er op korte termijn iets stond te gebeuren, in dit geval, hoewel dit niet gebruikelijk was, een conceptverbaal is verstrekt.
De door hem beschreven tijdsdruk vindt steun in de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant A], [verbalisant B] en [verbalisant E]. Zij zijn allen, in aanwezigheid van de verdediging, bij de rechter-commissaris ([verbalisant A] op 2 maart 2011 en [verbalisant B] en [verbalisant E] op 26 maart 2011) gehoord.
Plaatsvervangend bureauchef [verbalisant A] van de CIE Amsterdam-Amstelland heeft verklaard dat de CIE Hollands Midden in de zomer van 2009 vroeg of hij geïnteresseerd was in informatie uit een bij hen lopend onderzoek (Atlas) met betrekking tot de gebroeders [verzoeker(s)]. Gelet op de sinds 2008 bij de CIE bekende reputatie van [medeverdachte] en [verzoeker] heeft hij er bij de tactische recherche op aangedrongen de zaak op te pakken, hetgeen op 4 augustus 2009 is geschied. Hij heeft vervolgens het kluisverbaal met bijlagen van verbalisant [verbalisant B] ontvangen. Hij heeft de tekst uit het proces-verbaal overgenomen in het door hem opgemaakte wegtipverbaal. [verbalisant A] heeft die informatie, overeenkomstig gangbare praktijk, niet meer op juistheid gecontroleerd.
Verbalisant [verbalisant B], tactisch coördinator van het Atlas-onderzoek en sinds april 2010 ook van het Hattem-onderzoek, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 4 augustus 2009 door het OT team is gebeld, hetgeen moet blijken uit de door hem overgelegde gespreksnotitie. Vermoedelijk heeft hij toen aan het OT-team gevraagd om zo snel mogelijk met een observatieverslag van 3 augustus 2009 te komen. Hij heeft het betreffende conceptverbaal tussen 4 en 7 augustus 2009 ontvangen. Het door hem opgestelde kluisverbaal van 7 augustus 2009 is gebaseerd op het conceptverbaal, de gespreksnotitie, maar ook op eerdere observaties en bakengegevens, aldus [verbalisant B] bij de rechter-commissaris.
Verbalisant [verbalisant E] was destijds als ondersteunend coördinator binnen het Atlas-onderzoek verantwoordelijk voor de OT-werkzaamheden. Na zijn vakantie (die duurde tot 9 augustus 2009) kreeg hij het conceptverbaal onder ogen. Hij was niet tevreden over de inhoud ervan, Aangezien het OT-team al vaker op deze personen had gereden, was hij ervan overtuigd dat er meer NN-mannen bij naam konden worden genoemd. Hij heeft daarop het conceptverbaal met een coördinator (het hof begrijpt, gelet op zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 16 mei 2011: observant 48) besproken. Aan de hand van getoonde beelden herkende observant 48 [medeverdachte 2] als een van de personen die hij op 3 augustus 2009 had gezien. Ook op deze punten is het conceptverbaal vervolgens aangepast. [verbalisant E] heeft het definitieve proces-verbaal later ook gezien. Desgevraagd heeft [verbalisant E] nog verklaard dat het OT-verslag (het hof begrijpt: de door [verbalisant B] overgelegde gespreksnotitie van 4 augustus 2009) de reden zal zijn geweest om zo snel mogelijk een conceptverslag op te vragen.
Gelet op het bovenstaande acht het hof zich op grond van de verklaringen van de verschillende getuigen bij de rechter-commissaris, de processen-verbaal van bevindingen van de officieren van justitie en de overige stukken in het dossier, een en ander in onderlinge samenhang bezien, voldoende voorgelicht omtrent de gang van zaken bij de start van het onderzoek Hattem. Dit laat evenwel onverlet dat het hof een te zijner tijd bij de inhoudelijke behandeling van de zaak van de verdachte door de verdediging gevoerd verweer dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv op zijn merites zal dienen te beoordelen.
Beslissingen van het hof
Het hof wijst af het verzoek tot het doen oproepen van de onder 6 en 7 verzochte getuigen, [officier van justitie A] en [officier van justitie B]. Vooropgesteld wordt dat slechts in uitzonderingsgevallen plaats is voor het oproepen van een officier van justitie als getuige (ter terechtzitting). Van zo’n uitzonderingsgeval is hier, gelet op de redengeving die aan de verzoeken ten grondslag is gelegd en hetgeen hierna is overwogen, niet gebleken. Daar komt nog bij dat het openbaar ministerie zich ter terechtzitting verantwoordt over in het kader van opsporing en vervolging genomen beslissingen. Bovendien bevindt zich in het dossier een door de officier van justitie [officier van justitie C] op 9 juni 2010 opgemaakt proces-verbaal, waarin hij de start van het onderzoek nader uiteen zet. Het hof betrekt bij zijn oordeel voorts dat voor zover al sprake zou, zijn van onrechtmatigheden, deze hebben plaatsgevonden met betrekking tot andere opsporingsonderzoeken en niet in het kader van het voorbereidend onderzoek van de in deze zaak aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door de afwijzing van het verzoek om [officier van justitie A] en [officier van justitie B] als getuige ter terechtzitting op te roepen niet in zijn verdediging wordt geschaad.