ECLI:NL:GHAMS:2013:4746

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
200.071.997/02 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om machtiging tot mededeling uit onderzoeksverslag Fortis N.V. door VEB

In deze beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 7 november 2013, wordt het verzoek van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) behandeld. VEB verzoekt om machtiging om mededelingen te doen uit het onderzoeksverslag naar het beleid en de gang van zaken van Fortis N.V., dat eerder door de Ondernemingskamer is bevolen. Dit verzoek is ingediend in het kader van een aanhangige civiele procedure bij de Rechtbank Amsterdam. De Ondernemingskamer heeft eerder op 24 november 2008 een onderzoek bevolen naar Fortis, en sindsdien zijn er meerdere beschikkingen gegeven die de voortgang van het onderzoek en de betrokkenheid van verschillende partijen documenteren. De Ondernemingskamer heeft in deze beschikking de belangen van VEB, Ageas SA/NV (de rechtsvoorgangster van Fortis), en verschillende belanghebbenden, waaronder oud-functionarissen en banken, afgewogen. De voorzitter van de Ondernemingskamer heeft VEB gemachtigd om het verslag te gebruiken in de rechtszaak, met de voorwaarde dat dit gebruik beperkt blijft tot de procedure waarin het verzoek is gedaan. De Ondernemingskamer concludeert dat de bezwaren van Ageas tegen de inzageverzoeken niet voldoende zijn om deze verzoeken af te wijzen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.071.997/02
beschikking van de Ondernemingskamer van 7 november 2013
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VEB NCVB,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. J.M.K.P. Cornegoor,kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap
AGEAS SA/NV,
gevestigd te Brussel, België,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. H.J. de Kluiver, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n

1.Jean-Paul François Caroline VOTRON,

wonende te Brussel, België,
advocaat:
mr. P.D. Olden, kantoorhoudende te Amsterdam,
BELANGHEBBENDE,
e n t e g e n

2.Maurice Robert Josse Ghislain LIPPENS,

wonende te Knokke-Heist, België,
advocaat:
mr. A.F.J.A. Leijten, kantoorhoudende te Amsterdam,
3.
Herman Cyriel Lucien VERWILST,
wonende te Gent, België,
advocaat:
mr. P.J. van der Korst, kantoorhoudende te Amsterdam,
4.
Filip Robert Jules DIERCKX,
wonende te Knokke-Heist, België,
advocaat:
mr. J.W. van der Staay, kantoorhoudende te Amsterdam,
5.
Gilbert Georges Henri MITTLER,
wonende te Knokke-Heist, België,
advocaat:
mr. W.W. de Nijs Bik, kantoorhoudende te Amsterdam,
6.
Jozef Germain DE MEY,
wonende te Sint-Martens-Latem, België,
advocaat:
mr. R.L.M.M. Tan, kantoorhoudende te Amsterdam,
7.
Karel August Maria DE BOECK,
wonende te Mariakerke (Gent), België,
advocaat:
mr. J.J. van Hees, kantoorhoudende te Amsterdam,
8.
Alexander Maria KLOOSTERMAN,
wonende te Amsterdam
,
advocaat:
mr. Y. Borrius, kantoorhoudende te Amsterdam,
BELANGHEBBENDEN,
e n t e g e n
9. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging
MERRILL LYNCH INTERNATIONAL,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
advocaat:
mr. J.F. Ouwehand, kantoorhoudende te Amsterdam,
10. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat:
mr. M.A. Blom, kantoorhoudende te Amsterdam,
11. de coöperatie
COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN-BOERENLEENBANK B.A.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat:
mr. A.R.J. Croiset van Uchelen, kantoorhoudende te Amsterdam,
12. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging
FOX-PITT, KELTON LTD,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
advocaat:
mr. R.P.J.L. Tjittes, kantoorhoudende te Den Haag,
BELANGHEBBENDEN,
e n t e g e n
13. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging
BNP PARIBAS FORTIS SA/NV,
gevestigd te Brussel, België,
advocaat:
mr. R. van de Klashorst, kantoorhoudende te Den Haag,
BELANGHEBBENDE.
1. Het verloop van het geding
De hierna volgende paragrafen 1.1 tot en met 1.14 zijn identiek aan de gelijkgenummerde paragrafen in de beschikking van de voorzitter van de Ondernemingskamer van 6 november 2013.
1.1
Partijen zullen in het vervolg (ook) als volgt worden aangeduid.
  • verzoekster met VEB,
  • verweerster met Ageas,
  • belanghebbende sub 1 met Votron,
  • belanghebbenden sub 2 tot en met 8 afzonderlijk bij hun achternaam en tezamen met Lippens c.s.,
  • belanghebbenden 1 tot en met 8 tezamen ook met de oud-functionarissen,
  • belanghebbenden sub 9 tot en met 12 tezamen met Merril Lynch International c.s.,
  • belanghebbende sub 13 met Paribas Fortis,
  • en belanghebbenden de 9 tot en met 13 tezamen ook met de banken.
1.2
De Ondernemingskamer heeft in de met deze zaken samenhangende zaak met rekestnummer 200.015.810/01 OK beschikkingen gegeven op 24 november 2008, 5 december 2008, 9 februari 2009, 8 mei 2009, 26 november 2009, 18 mei 2010, 16 juni 2010 en 25 augustus 2010, en in de onderhavige zaak op 16 maart 2011, 16 juni 2011 en 5 april 2012. Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer in de eerste plaats naar die beschikkingen.
1.3
Bij de beschikking van 24 november 2008 heeft de Ondernemingskamer – voor zover hier van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Fortis N.V, verder Fortis, rechtsvoorgangster van Ageas, over de periode vanaf 29 mei 2007. Bij de beschikking van 5 december 2008 heeft de Ondernemingskamer dr. F.J.G.M. Cremers, mr. C.E. Drion en drs. C.J.M. Scholtes aangewezen als onderzoekers.
1.4
Bij de beschikking van 16 juni 2010 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het door de onderzoekers uitgebrachte verslag van het door hen uitgevoerde onderzoek (verder het onderzoeksverslag), tezamen met de bijlagen C-97, C-98 en C-99 ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor een ieder en dat de overige bijlagen (hierna de overige bijlagen) ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage liggen voor belanghebbenden.
1.5
Bij de beschikking van 5 april 2012 heeft de Ondernemingskamer verstaan dat uit het verslag van het onderzoek in deze zaak ter zake van een aantal onderwerpen blijkt van wanbeleid van Fortis in de periode vanaf september 2007 tot en met september 2008.
1.6
Tegen voormelde beschikking van 5 april 2012 van de Ondernemingskamer is cassatie ingesteld.
1.7
VEB heeft bij op 24 april 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht haar op de voet van artikel 2:353 lid 3 BW
machtiging te verlenen om aan derden mededelingen te doen uit het verslag (met inbegrip van de bijbehorende bijlagen) van het onderzoek naar Fortis N.V. (thans: Ageas SA/NV) zoals bevolen bij beschikking van de Ondernemingskamer van 24 november 2008 en zoals op 15 juni 2010 aangeboden aan de Ondernemingskamer, met dien verstande dat het doen van dergelijke mededelingen beperkt zal zijn tot gebruik van het verslag in de rechtszaak die thans bij de Rechtbank Amsterdam aanhangig is onder rolnummer 2011/594, met inbegrip van voortzetting van die procedure in hoger beroep en in (verwijzing na) cassatie.
1.8
Ageas heeft bij op 21 mei 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht het verzoek af te wijzen, subsidiair verzocht om VEB – kort gezegd – te bevelen om haar verzoek nader te specificeren.
1.9
Lippens c.s. hebben bij op 21 mei 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht overeenkomstig het verweerschrift van Ageas.
1.1
Votron heeft bij op 21 mei 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift/verzoekschrift de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht overeenkomstig het verweerschrift van Ageas. Daarnaast heeft hij, subsidiair, voor het geval het verzoek van VEB geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen de Ondernemingskamer respectievelijk de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht (met
Bijlagenworden de overige bijlagen bedoeld)
a.
te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de eerder genoemde beschikking van de Ondernemingskamer van 16 juni 2010 en hem beschikking althans inzage te geven over respectievelijk in de Bijlagen alsmede hem te machtigen daaruit mededeling te doen, althans
b.
het Verzoek slechts toe te wijzen onder de voorwaarde dat, als de VEB in de civiele procedure op enigerlei wijze gebruik maakt van een of meerdere van de Bijlagen, Votron alsdan wordt aangemerkt als belanghebbende in de zin van de eerdergenoemde beschikking van de Ondernemingskamer van 16 juni 2010 en hem beschikking althans inzage wordt gegeven over respectievelijk in de Bijlagen alsmede machtiging daaruit mededeling te doen.
Meer subsidiair heeft Votron verzocht om aan mogelijke toewijzing van het verzoek
(i)
de voorwaarde te verbinden dat de VEB kopie van alle Bijlagen binnen twee weken na de datum van de beslissing op het Verzoek aan Votron verstrekt alsmede de machtiging van Votron te verbinden daaruit mededelingen te doen althans
(ii)
de voorwaarde te verbinden dat de VEB de Bijlagen integraal in de civiele procedure overlegt.
1.11
Merrill Lynch International c.s. hebben bij op 21 mei 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift/verzoekschrift de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van VEB af te wijzen, althans (met
de Bankenworden Merrill Lynch International c.s. bedoeld)
af te wijzen ten aanzien van die Bijlagen die van (een of meerdere van) de Banken afkomstig zijn of aan (een of meerdere van) de Banken zijn gericht, waar (een of meerdere van) de Banken partij bij zijn of welke (een of meerdere van) de Banken betreffen.
Daarnaast hebben zij – voor zover de verzochte machtiging wordt verleend – een voorwaardelijk tegenverzoek gedaan zoals vermeld in het verweerschrift.
1.12
Paribas Fortis heeft bij op 21 mei 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift/verzoekschrift de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht – naar de Ondernemingskamer begrijpt – overeenkomstig hetgeen Merrill Lynch International c.s. hebben verzocht.
1.13
Bij op 2 oktober 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen aanvullend verweerschrift/verzoekschrift hebben Lippens c.s. zich aangesloten bij het voorwaardelijk tegenverzoek van Votron.
1.14
Het verzoek en de tegenverzoeken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2013 van – gelijktijdig – de Ondernemingskamer onderscheidenlijk de voorzitter van de Ondernemingskamer. Bij die gelegenheid hebben
  • mr. Cornegoor voornoemd en mr. G.T.J. Hoff, advocaat te Haarlem, namens VEB,
  • mr. De Kluiver voornoemd en mr. M.F. Poot
  • mr. Ouwehand voornoemd namens Merril Lynch International c.s. en
  • mr. Van der Klashorst voornoemd namens Paribas Fortis,
de standpunten van hun cliënten toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer respectievelijk haar voorzitter en aan de wederpartijen overgelegde – aantekeningen en voor zover het VEB betreft onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer respectievelijk haar voorzitter en aan de wederpartijen gezonden nadere producties.
VEB heeft voorafgaand aan haar toelichting aan de voorzitter van de Ondernemingskamer verzocht haar de gevraagde machtiging vooralsnog te geven voor de behandeling in dit geding. De voorzitter van de Ondernemingskamer heeft daarop overwogen dat – gelet op de strekking van het stelsel van artikel 2:353 leden 2 en 3 BW (bepaling voor wie ter inzage, vertrouwelijkheid, machtiging) – moet worden aangenomen dat VEB in het kader van de behandeling van haar verzoek moet kunnen citeren uit de overige bijlagen voor zover zij dat in redelijkheid ter toelichting van haar verzoek behoeft. De voorzitter van de Ondernemingskamer heeft de machtiging met deze laatste restrictie vervolgens – als op de voet van artikel 279 Rv aanstonds toewijsbaar – verleend.
Mrs. Leijten en Van der Korst voornoemd hebben zich – de Ondernemingskamer respectievelijk haar voorzitter neemt aan: mr. Leijten namens Lippens c.s. in het algemeen en mr. Van der Korst in het bijzonder namens Verwilst – bij het betoog van Ageas, voor zover zich dat richt tegen het verzoek van VEB, aangesloten en hebben enkele aanvullende toelichtende opmerkingen gemaakt. Partijen hebben voorts vragen van de Ondernemingskamer respectievelijk haar voorzitter beantwoord.
Uit de uitlatingen van de advocaten van Merrill Lynch International c.s. en Paribas Fortis heeft de Ondernemingskamer respectievelijk heeft haar voorzitter afgeleid, dat hun onderscheiden voorwaardelijk tegenverzoeken – mutatis mutandis – gelijkluidend aan dat van Votron kunnen worden gelezen. VEB heeft verzocht de gevraagde machtiging uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ageas heeft zich tegen deze vermeerdering van het verzoek verzet.
1.15
Bij beschikking van 6 november 2013 heeft de voorzitter van de Ondernemingskamer uitspraak gedaan op het verzoek tot machtiging van VEB.

2.De gronden van de beslissing

2.1
Bij zijn voormelde beschikking van 6 november 2013 heeft de voorzitter van de Ondernemingskamer VEB gemachtigd om uit het verslag mededeling te doen door daarvan in de door haar in de bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakte procedure onder rolnummer 2011/594, tevens in hoger beroep en in (verwijzing na) cassatie, gebruik te maken voor zover zij dat gebruik ter toelichting en/of (ondersteuning van) bewijs van haar stellingen in die procedure nodig heeft, een en ander zoals nader omschreven in rechtsoverweging 2.8 en 2.9 van die beschikking. Daarmee is de voorwaarde verbonden aan de verzoeken van belanghebbenden tot het verlenen van inzage in de overige bijlagen vervuld. De Ondernemingskamer zal die verzoeken thans beoordelen.
2.2
De Ondernemingskamer heeft – zoals hiervoor onder 1.4 overwogen – bij haar beschikking van 16 juni 2010 onder meer bepaald dat de overige bijlagen ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage liggen voor belanghebbenden. Het begrip belanghebbende in de zin van de beschikking van 16 juni 2010 dient te worden onderscheiden van het begrip belanghebbende in de zin van artikel 282 lid 1 Rv. De Ondernemingskamer dient – de doeleinden van het enquêterecht in aanmerking nemende – thans te beoordelen of de oud-functionarissen en de banken moeten worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van de beschikking van 16 juni 2010 en derhalve of hier voor hen aldus een uitzondering op het vertrouwelijke karakter van die stukken geldt.
2.3
Ter ondersteuning van hun verzoeken voeren de oud-functionarissen en de banken onder meer het volgende aan.
  • Indien de voorzitter van de Ondernemingskamer de gevraagde machtiging aan VEB verleent, impliceert dit dat het beginsel van vertrouwelijkheid aan openbaarmaking niet meer in de weg staat.
  • Equality of arms: de gelijkheid in toegang tot de bijlagen bij het verslag dient te worden gewaarborgd, omdat belanghebbenden anders een onaanvaardbare achterstand in de aansprakelijkheidsprocedure oplopen en onevenredig ten opzichte van VEB worden benadeeld. Artikel 843a Rv lost de ongelijkheid die daardoor ontstaat niet op.
2.4
De opvatting dat toewijzing van het machtigingsverzoek van VEB impliceert dat het beginsel van vertrouwelijkheid aan openbaarmaking niet in de weg staat, is naar het oordeel van de Ondernemingskamer te kort door bocht. De machtiging zoals deze is verleend betreft slechts gebruik in de aansprakelijkheidsprocedure waarbij een beperkt aantal partijen is betrokken. Weliswaar zijn de zittingen in die procedure in beginsel openbaar, maar dat betekent – mede gelet op de aan de machtiging verbonden beperking – nog niet dat derden buiten de partijen in die procedure zonder restrictie kennis kunnen nemen van de betrokken stukken. De
– beperkte – openheid maakt die stukken nog niet openbaar.
2.5
De processuele gelijkheid van partijen in de aansprakelijkheidsprocedure staat ter beoordeling van de rechter die die procedure behandelt. In dat verband kan artikel 843a Rv een rol spelen. Dat neemt niet weg dat de gelijkheid ook als belang bij een verzoek tot inzage kan worden aangevoerd en als zodanig naast andere in aanmerking komende belangen kan worden meegewogen. De Ondernemingskamer zal dat hierna ook doen.
2.6
Ageas heeft het volgende aangevoerd (pleitnota 21 tot en met 23).
"
21. De voorwaardelijke verzoeken ingediend bij de Ondernemingskamer door de Banken en oud-functionarissen van Fortis onderstrepen dat het verzoek van VEB als ongegrond en onvoldoende gemotiveerd dient te worden afgewezen.
22. Indien het verzoek van VEB wordt toegewezen, stellen de Banken en oud-functionarissen met het oog opequality of arms
ook recht te hebben om te kunnen beschikken over de Bijlagen en daaruit mededelingen te kunnen doen. In dat geval zou een toewijzing van het verzoek van VEB tot gevolg hebben dat de kring van personen die over de Bijlagen beschikt en daaruit mededelingen kan doen, zich uitbreidt buiten de kring van betrokkenen in de enquêteprocedure. De Banken en oud functionarissen waren in die enquêteprocedure immers niet als belanghebbenden betrokken. Het door hen gestelde belang om de Bijlagen te kunnen gebruiken, dient ook niet de doeleinden van de enquêteprocedure. De consequentie van dit alles zou zijn dat vertrouwelijke documenten die uitsluitend aan onderzoekers zijn verstrekt ten behoeve van het enquête-onderzoek een geheel eigen leven gaan leiden, buiten de kaders en doeleinden van de enquêteprocedure om. Het vertrouwelijke karakter van de Bijlagen wordt op deze wijze illusoir.
23. Het ongegronde en ongemotiveerde verzoek van de VEB kan – mede gelet op het zwaarwegend belang van Ageas bij de instandhouding van de vertrouwelijkheid van de Bijlagen – geen basis zijn voor dergelijke verstrekkende gevolgen."
Dit betoog vormt slechts een verweer tegen de toewijzing van het machtigingsverzoek van VEB. Dat verzoek is bij voormelde beschikking van de voorzitter van de Ondernemingskamer afgedaan en is derhalve thans niet meer aan de orde. Tegen de verzoeken tot inzage valt in deze passages geen (gemotiveerd) verweer te lezen. Kennelijk gaat het Ageas vooral om het machtigingsverzoek van VEB en heeft zij – indien dat verzoek wordt toegewezen – in feite geen of nauwelijks bezwaar tegen toewijzing van de voorwaardelijk tegenverzoeken.
Voor zover in het betoog van Ageas nog wel enig verweer tegen de hier aan de orde zijnde verzoeken zou moeten worden gelezen, wordt dit te licht bevonden. De Ondernemingskamer overweegt net als haar voorzitter daartoe dat het inherent is aan de regeling van inzage en machtiging dat de kring van personen die kennis kunnen nemen van het onderzoeksverslag kan uitbreiden ten opzichte van de kring van personen die reeds op grond van artikel 2:353 lid 2 BW een afschrift van het verslag ontvangen. Dat is nog steeds een beperkte kring en het betreft (rechts)personen die ieder voor zich nauw betrokken waren bij (delen van) het onderzochte beleid. Weliswaar zijn voorts de zittingen in de aansprakelijkheidsprocedure in beginsel openbaar, maar dat betekent – mede gelet op de aan de machtiging te verbinden beperking – nog niet dat derden buiten de partijen in die procedure zonder restrictie kennis kunnen nemen van de betrokken stukken. Dat de banken en oud-functionarissen niet in de enquêteprocedure waren betrokken, is voor de beoordeling niet van belang.
2.7
Andere verweren zijn niet gevoerd. VEB heeft wel opgemerkt, dat de banken niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden, doch dat heeft betrekking op het verzoek van VEB tot machtiging en betreft de positie van belanghebbende in de zin van artikel 282 lid 1 Rv. Daargelaten of de banken in die procedure als belanghebbenden in laatst vermelde zin dienen te worden aangemerkt – de voorzitter van de Ondernemingskamer heeft dat in het midden gelaten –, staat het hun vrij om, ook los van het machtigingsverzoek van VEB, zelf om inzage en machtiging te vragen.
2.8
De Ondernemingskamer concludeert dat de bezwaren van Ageas zich in feite niet of nauwelijks richten tegen toewijzing van de inzageverzoeken. Voor zover daarin wel een verweer tegen toewijzing moet worden gelezen, is dat verweer te licht bevonden. Het gaat bij de vertrouwelijkheid van het verslag om het belang van Ageas. Nu haar belang zich – na de toewijzing van het machtigingsverzoek van VEB – in feite niet tegen de inzage verzet en als enig ander aangevoerd belang de gewenste gelijkheid in de aansprakelijkheidsprocedure in aanmerking moet worden genomen, zal de Ondernemingskamer de verzoeken als niet of onvoldoende bestreden toewijzen.
2.9
Nu de verzoeken in feite niet zijn bestreden acht de Ondernemingskamer termen aanwezig om de kosten van het geding tussen de partijen te compenseren zoals hierna te vermelden.
2.1
De Ondernemingskamer ziet ten slotte aanleiding deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
bepaalt dat
- Jean-Paul François Caroline VOTRON,
wonende te Brussel, België,
- Maurice Robert Josse Ghislain LIPPENS,
wonende te Knokke-Heist, België,
- Herman Cyriel Lucien VERWILST,
wonende te Gent, België,
- Filip Robert Jules DIERCKX,
wonende te Knokke-Heist, België,
- Gilbert Georges Henri MITTLER,
wonende te Knokke-Heist, België,
- Jozef Germain DE MEY,
wonende te Sint-Martens-Latem, België,
- Karel August Maria DE BOECK,
wonende te Mariakerke (Gent), België,
- Alexander Maria KLOOSTERMAN,
wonende te Amsterdam,
- MERRILL LYNCH INTERNATIONAL,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
- ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
- COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN-BOERENLEENBANK B.A.,
gevestigd te Amsterdam,
- FOX PITT, KELTON LTD,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
- BNP PARIBAS FORTIS SA/NV,
gevestigd te Brussel, België,
moeten worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van het dictum van voormelde beschikking van 16 juni 2010 en dat het gehele verslag van het door dr. F.J.G.M. Cremers, mr. C.E. Drion en drs. C.J.M. Scholtes verrichte onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Fortis N.V., gevestigd te Utrecht, rechtsvoorgangster van Ageas SA/NV, gevestigd te Brussel, België, neergelegd ter griffie van de Ondernemingskamer op 16 juni 2010, de overige bijlagen daaronder begrepen, voor hen ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt en dat hun op verzoek door de griffier van de Ondernemingskamer afschrift zal worden verstrekt;
compenseert de kosten van het geding tussen de partijen aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter, mr. E.A.G. van der Ouderaa en mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, raadsheren, en prof. dr. M.A. van Hoepen RA en drs. P.G. Boumeester, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 7 november 2013.