Uitspraak
Op 1 december 2006 besluit [R] BV i.o. een samenwerkingsovereenkomst aan te gaan (…) met [G] [...] LLP. Deze Limited Partnership Agreement is als samenwerkingsvorm vergelijkbaar met de Nederlandse commanditaire vennootschap.
De nieuw overeengekomen samenwerkingsvorm gaat handelen onder de naam [[G] CV]. (…) [[G] CV] is een besloten CV, want er is geen vrije toetreding van vennoten. (…) het resultaat van de CV [wordt] rechtstreeks in aanmerking genomen bij [R] BV.
(…)
4.6 Resultaat [R] BV 2006
[R] BV heeft zelfstandig geen activiteiten, anders dan het deelnemen in (…) [[G] CV]. Het resultaat van [R] BV wordt dan ook met name bepaald door het resultaat van de commanditaire vennootschap [[G] CV]. Deze CV heeft via zogenaamde OTC-contracten (…) belegd in zeer kortlopende opties op de AEX-index. (…)
Het door [[G] CV] in 2006 in de jaarrekening verwerkte resultaat met deze optiecontracten bedraagt negatief € 2.577.426,-.
(…)
Samenstelling resultaat 2006:Call Option Premium Received € 25.000
[G] [...] Result -/- € 2.577.426
Intrest expense
-/- € 25.627Resultaat 2006 [R] BV € 2.578.053-
(…)
8. Conclusie (…) Bij het bepalen van het fiscale resultaat 2006 van [belanghebbende] dient het aan [R] BV toe te rekenen verlies te worden geëlimineerd.
(…)
Aangegeven belastbaar bedrag -/- € 2.449.796
Correctie:
Resultaat samenhangend met [R] BV
-/- € 2.578.053Vast te stellen belastbaar bedrag 2006 € 128.257”
5.3.1 Vormgeving optietransacties
Op 4 december 2006 sluit[G] Option [...] CV een drietal optieovereenkomsten met[N] CV. Dit betreft zogenaamde OTC-contracten. Over The Counter (OTC) is een term die in de financiële wereld gehanteerd wordt wanneer de financiële transacties niet via de beurs verlopen, maar direct tussen twee partijen worden afgesloten. (…)
5.3.2. Investering in drie OTC-optiecontracten
In de administratie zijn de drie volgende, op 4 december 2006 gedateerde OTC-overeenkomsten aangetroffen:
Hof: te weten op 15 december 2006, 16.30u, Nederlandse tijd, als vermeld in bijlage 13 bij het verweerschrift in eerste aanleg].
De AEX-index is vrijdag 15 december 2006 gesloten op een stand van 495,11. De investering in het putoptiecontract, ter waarde van € 2.598.300, heeft daarmee zijn waarde verloren.
De invloed van de twee calloptiecontracten is relatief gering. Per saldo is op deze contracten een winst geboekt van € 10.300,- zijnde een winst van € 470.916,- en een verlies van € 460.616 (…).”
Om de chronologie te volgen, adviseer ik u te beginnen met de laatste bladzijde, waar ik aan de medewerkster van de CVU vraag te onderzoeken of er t.b.v. [X] BV al dan niet en op welke wijze uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte VPB 2006. Vervolgens kunt u vanaf de eerste bladzijde kennis nemen van haar bevindingen. Met een formulier (ID-nr. (…)) werd door de[C]-organisatie voor 20 klanten uitstel gevraagd. Van de 20 aanvragen zijn er 8 met een foutmelding verwerkt. Zij heeft zelfs op bladzijde twee het onderliggende scherm (een specificatie) van foutmeldingen en de relevante fiscale nummers zichtbaar gemaakt. U kunt vaststellen dat daarbij NIET het fiscale nummer van [belanghebbende] wordt vermeld. M.a.w. het gevraagde uitstel voor de aangifte VPB 2006 van die BV is foutloos verwerkt.
Op de schermuitdraaien is BECON-nr. (…) vermeld, toebehorend aan[C]. Evenzo is het telefoonnummer en de naam van een medewerker van de[C] opgenomen. De toelichting bij de schermuitdraaien van mijn collega [AB] spreekt voor zich. U heeft in uw bezwaarschrift stellig het standpunt ingenomen dat de aanslag niet tijdig is opgelegd en in een telefonisch onderhoud tussen mij en de heer [BB], stelde laatstgenoemde i.v.m. de discussie tijdig / niet-tijdig dat voor betreffende aangifte geen uitstel zou zijn gevraagd. (…) In dit verband verzoek ik u de volgende vragen te beantwoorden:
(…)
(…) hoe verklaart u mijn bevindingen in relatie tot uw bezwaargrond m.b.t. niet tijdigheid?”
3.Geschil
4.Beoordeling
Een verzoek om nog schriftelijk op het stuk van de inspecteur te mogen reageren is niet ontvangen. Ook overigens ziet het Hof geen reden om het op 26 augustus 2013 van de inspecteur bij de beoordeling van het hoger beroep niet mede in aanmerking te nemen.
Het Hof heeft in de door partijen ingediende stukken geen reden gezien om hen eerst nog de gelegenheid te geven daarop schriftelijk te reageren.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht het Hof voorts ten minste het vermoeden gerechtvaardigd dat het verleende uitstel ook aan[C] is bekendgemaakt. Met hetgeen zij daartegenover heeft aangevoerd, heeft belanghebbende dit bewijsvermoeden niet ontzenuwd. De hiervoor vermelde bewijsmiddelen wijzen immers erop dat ten aanzien van belanghebbende sprake is geweest van een gestandaardiseerde toepassing van de Beconregeling, welke gang van zaken in beginsel gepaard gaat met evenbedoelde bekendmaking. Het Hof ziet in de door de inspecteur beschreven gang van zaken geen reden om te veronderstellen dat in het onderhavige geval de gebruikelijke bekendmaking van het verleende uitstel achterwege zou zijn gebleven. Van de zijde van[C] zijn – ofschoon de inspecteur daar blijkens zijn brief van 12 maart 2010 uitdrukkelijk naar heeft geïnformeerd – geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan – desalniettemin – die bekendmaking redelijkerwijs zou moeten worden betwijfeld.
De omstandigheid dat de door belanghebbende elektronisch ingediende aangifte op 30 maart 2007 is ontvangen en dat daarin de vraag of hij gebruik maakt van een belastingadviseur met ‘nee’ is beantwoord, terwijl het uitstelverzoek op of omstreeks 5 april 2007 is behandeld, doet hieraan evenmin af. Het Hof weegt hierbij mee dat[C] twee dagen eerder (op 28 maart 2007; zie uitspraak rechtbank onder 2.18) namens belanghebbende een verzoek om uitstel had ingediend met toepassing van de Beconregeling. In aanmerking genomen het geringe tijdsverloop tot aan de beoordeling van dit uitstelverzoek, hebben belanghebbende en[C] daarmee de aan belanghebbende toerekenbare schijn van vertegenwoordigings-bevoegdheid van[C] gewekt.
De inhoud van dat rapport kan aan het verleend zijn van uitstel niet afdoen. Het Hof verwerpt ook het beroep van belanghebbende op de Resolutie uit 1968. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat die resolutie niet is ingetrokken, acht het Hof dat beleid voor het onderhavige geval niet relevant, omdat, uitgaande van hetgeen hiervoor omtrent het ten aanzien van belanghebbende verleende uitstel is overwogen, geen sprake is geweest van een gebrek aan zekerheid omtrent het verleend zijn van uitstel, als bedoeld in (onderdeel 5 van) het desbetreffende besluit.
Belanghebbende stelt voorts dat de rechtbank zich ten onrechte niet over de bewijslast met betrekking tot de door de inspecteur gestelde schijnhandeling heeft uitgelaten dan wel de verdeling van die bewijslast niet (voldoende) heeft gemotiveerd.
Tevens heeft de inspecteur betoogd dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van ondernemingslasten die bij belanghebbende in aanmerking kunnen worden genomen. Meer subsidiair heeft de inspecteur gesteld dat het in 2006 bij belanghebbende in aanmerking nemen van het verlies in strijd is met goed koopmansgebruik.