In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen ASR Schadeverzekering N.V. en een geïntimeerde, die een caravanstalling exploiteert. ASR, als verzekeraar van de eigenaar van een caravan, vorderde schadevergoeding van de geïntimeerde, omdat er schade aan de caravan was ontstaan tijdens de opslag. De schade werd geconstateerd nadat de eigenaar zijn caravan had opgehaald. ASR stelde dat de schade was veroorzaakt door de geïntimeerde tijdens het verplaatsen van de caravan. De rechtbank had eerder de vordering van ASR afgewezen, omdat zij vond dat ASR niet voldoende bewijs had geleverd dat de geïntimeerde verantwoordelijk was voor de schade.
Het hof oordeelde dat ASR, als gesubrogeerde in de rechten van de eigenaar van de caravan, moest bewijzen dat de schade door de geïntimeerde was veroorzaakt. Het hof erkende het ingevulde schadeformulier, dat door beide partijen was ondertekend, als bewijs dat de schade was ontstaan tijdens het verplaatsen van de caravan. Het hof stelde vast dat de geïntimeerde had erkend dat hij verantwoordelijk was voor de schade, zoals blijkt uit de schadeaangifte die hij bij zijn verzekeraar had ingediend.
De geïntimeerde werd toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, om aan te tonen dat de schade niet door hem was veroorzaakt. Het hof hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat er een getuigenverhoor zou plaatsvinden om het bewijs te horen. De zaak benadrukt de rol van bewijsvoering in aansprakelijkheidskwesties en de noodzaak voor partijen om hun claims goed te onderbouwen.