ECLI:NL:GHAMS:2013:4569

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
200.125.207/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn verzoek om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen op nihil te stellen, werd afgewezen. De man is op 15 april 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 maart 2013. De man en de vrouw zijn in 1995 gehuwd en hebben drie kinderen, waarvan de jongste, [de dochter], in 1993 is geboren. Na de echtscheiding in 2010 is er een alimentatiebedrag vastgesteld van € 84,- per kind per maand, dat inmiddels is geïndexeerd naar € 87,32.

De man heeft in de procedure aangevoerd dat zijn financiële situatie is verslechterd en dat hij niet in staat is om de alimentatie te betalen. Hij heeft zijn bedrijfsresultaten over de afgelopen jaren overgelegd, waaruit blijkt dat zijn inkomen aanzienlijk is gedaald. De vrouw en [de dochter] hebben echter betwist dat de man niet in staat is om een inkomen te verwerven en hebben verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat zijn inkomensverlies niet herstelbaar is. Het hof heeft vastgesteld dat de man in staat is om een inkomen te verwerven dat hem in staat stelt om de alimentatie te betalen. De man heeft geen bewijs geleverd van sollicitaties of andere inspanningen om werk te vinden. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man tot restitutie van eerder betaalde alimentatie afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 10 december 2013
Zaaknummer: 200.125.207/01
Zaaknummer eerste aanleg: 138928 / FA RK 12-553
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. P.P.J.L. Appelman te Alkmaar,
tegen

1.[…],

wonende te […],
2.
[…],
wonende te […],
geïntimeerden,
advocaat: mr. C. de Bie-Koopman te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerden worden hierna respectievelijk de man, de vrouw en [de dochter] genoemd.
1.2.
De man is op 15 april 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 maart 2013 van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar), met kenmerk 138928 / FA RK 12-553.
1.3.
De man heeft op 24 juli 2013 en 9 augustus 2013 nadere stukken ingediend.
1.4.
De vrouw en [de dochter] hebben op 13 augustus 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 29 augustus 2013 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, namens haar kantoorgenoot mr. C. de Bie-Koopman.
1.6.
[de dochter] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn [in] 1995 gehuwd. Hun huwelijk is op 27 augustus 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 april 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk c.q. relatie zijn geboren [de dochter] [in] 1993, [kind a] [in] 1996 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2001 ([kind a] en [kind b] hierna gezamenlijk tevens: de kinderen). De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen, die bij de vrouw verblijven.
2.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], [kind a] en [kind b] bepaald van € 84,- per kind per maand, thans geïndexeerd € 87,32 per kind per maand.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1968. Hij leeft sinds mei 2011 samen met zijn huidige (geregistreerd) partner.
Zijn partner voorziet in eigen levensonderhoud.
Hij heeft een eenmanszaak, handelend onder de naam […]. Blijkens de jaarrekeningen 2009, 2010, 2011 en 2012 bedroeg het bedrijfsresultaat in 2008 € 83.596,-, in 2009 € 47.449,-, in 2010 € 14.668,-, in 2011 € 10.204,- en in 2012 € 11.017,-. Blijkens de winst en verliesrekening bedroeg het resultaat in de periode van januari tot en met juni 2013 € 2.055,-
Aan huur en enige servicekosten betalen hij en zijn partner in totaal € 368,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 133,- per maand. Hij ontvangt een zorgtoeslag van € 51,- per maand.
Hij heeft kosten in verband met de omgang met [kind b], die sinds medio 2012 eenmaal per twee weken van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur plaatsvindt.
Ter zake van een lijfrentepremie betaalt hij € 116,- per maand.
Ter zake van een lening van de gemeente Schagen op grond van het Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen van in totaal € 5.928,- op 31 december 2011 betaalt hij € 50,- per maand aan aflossing.
2.4.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1969. Zij vormt met de kinderen een eenoudergezin.
2.5.
Ten aanzien van
[de dochter]is het volgende gebleken.
Zij ontvangt een (aanvullende) uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand van € 567,- netto per maand, inclusief doorbetalen huur (Gastenhof) van € 310,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de man de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de dochter] met ingang van 1 juli 2012 op nihil te stellen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog zijn inleidend verzoek toe te wijzen met de bepaling dat de vrouw respectievelijk [de dochter] de na 1 juli 2012 ontvangen bijdragen aan de man dient te restitueren.
3.3.
De vrouw en [de dochter] verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De behoefte van de kinderen aan een bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding en het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen zijn niet in geschil en staan derhalve vast.
4.2.
Aan de orde zijn achtereenvolgens de behoefte van [de dochter] aan een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar studie en levensonderhoud en de draagkracht van de man tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en van studie en levensonderhoud van [de dochter].
4.3.
Ten aanzien van de behoefte van [de dochter] is het hof, anders dan de man in hoger beroep stelt, van oordeel dat zij door overlegging van stukken voldoende heeft onderbouwd dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar studie en levensonderhoud in mindering strekt op de door haar ontvangen WWB-uitkering en dat zij derhalve behoefte heeft aan de eerder bij beschikking van 15 april 2010 door de rechtbank vastgestelde bijdrage. Deze grief van de man faalt derhalve.
4.4.
Met betrekking tot de draagkracht van de man overweegt het hof dat vaststaat dat zijn bedrijfsresultaten sinds 2010 sterk zijn afgenomen. Echter, de man heeft nagelaten zijn stelling dat het hem, ondanks inspanningen, niet lukt om een betrekking in loondienst te vinden en dat zijn inkomensverlies niet (deels) voor herstel vatbaar is, voldoende te onderbouwen. Dat laatste had, in het licht van de stellingen van de vrouw en [de dochter], en gelet op zijn leeftijd, werkervaring en de door hem genoten opleiding, op zijn weg gelegen. Zo heeft de man -ook in de procedure in hoger beroep- nagelaten om afschriften van sollicitatiebrieven, afwijzingen daarvan dan wel inschrijvingen bij uitzendbureaus in het geding te brengen. Anders dan de man stelt, behoeft daaraan geen afzonderlijk verzoek van een gerechtelijke instantie vooraf te gaan. Afgezien daarvan heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat van hem in hoger beroep niet kon worden gevergd de bedoelde stukken alsnog over te leggen. De door de man als productie 2 in het geding gebrachte lijst biedt geen enkel inzicht in de vraag of de man daadwerkelijk sollicitaties heeft verricht. Het hof is dan ook -evenals de rechtbank- van oordeel dat de man in staat is, dan wel moet worden geacht, zich een inkomen te verwerven dat hem, ook als rekening wordt gehouden met zijn lasten, voldoende draagkracht biedt om de vastgestelde bijdragen ten behoeve van [de dochter] en de kinderen te voldoen en dat dit, gelet op zijn bestaande onderhoudsverplichtingen, ook van hem gevergd kan worden. Het hof heeft daarbij de omvang van die bijdragen mede in aanmerking genomen. Hetgeen de man voorts nog heeft aangevoerd met betrekking tot het economisch klimaat en de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid, maakt dit oordeel niet anders, evenmin als zijn argumenten met betrekking tot de herstructurering van zijn bedrijf en het door hem in dat kader doorlopen scholingstraject. Deze grief van de man faalt derhalve eveneens. Hetgeen de man inleidend heeft verzocht, is derhalve niet toewijsbaar. Daarmee dient ook zijn verzoek tot restitutie te worden afgewezen.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A. van Haeringen en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.