ECLI:NL:GHAMS:2013:454

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.065.901-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid accountant voor onrechtmatige handelingen werknemer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een accountant voor onrechtmatige handelingen van een werknemer, die bedragen heeft opgenomen van de bankrekening van de coöperatie. De coöperatie, de Coöperatieve Producentenorganisatie en Beheersgroep Wieringen U.A., heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had de vorderingen van de coöperatie afgewezen en de vorderingen van de accountant toegewezen. De coöperatie stelde dat de accountant aansprakelijk was op grond van artikel 6:76 en 6:170 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de werknemer als hulppersoon van de accountant werkte. Het hof oordeelde dat de accountant niet aansprakelijk was, omdat het gezag over de werknemer bij de coöperatie berustte en de accountant geen invloed had op de werkzaamheden van de werknemer. Het hof bevestigde de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en oordeelde dat de coöperatie onvoldoende had aangetoond dat de accountant tekort was geschoten in zijn toezicht op de werknemer. De vorderingen van de coöperatie werden afgewezen en het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd. De coöperatie werd veroordeeld in de proceskosten van de accountant.

Uitspraak

19 februari 2013
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de coöperatie
COÖPERATIEVE PRODUCENTENORGANISATIE EN BEHEERSGROEP WIERINGEN U.A.,
gevestigd te Den Oever,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. M. Dickhoff, te Diemen,
t e g e n
de vennootschap onder firma
[GEÏNTIMEERDE],
gevestigd te [woonplaats],
advocaat:
mr. N.E.N. de Louwere, te Waalre,
GEÏNTIMEERDE.

1.het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de PO en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 11 maart 2010 is de PO in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 106288 / HA ZA 08-883 gewezen tussen de PO als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Bij memorie van grieven heeft de PO tien grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht, haar eis gewijzigd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen alsnog zal toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van de PO in de proceskosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.21 een aantal feiten vermeld. Over deze feitenvaststelling bestaat, behoudens voor zover de hierna te behandelen grief 1 daartegen is gericht, geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Het hof zal de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte producties, waar door de PO niet op is gereageerd, niet bij de beoordeling betrekken.

3.Beoordeling

3.1
In deze zaak gaat het om het volgende.
3.2
De PO is een organisatie van vissers die op 10 mei 1985 is opgericht en die zich bezighoudt met het nemen van maatregelen ten gunste van een professionele beoefening van de visserij en ter verbetering van de voorwaarden voor de verkoop van producten.
3.3 [
geïntimeerde] heeft in opdracht van de PO rond 1985 de administratie van de PO opgezet en sindsdien de jaarstukken voor de PO opgesteld.
3.4
In de periode van 10 mei 1985 tot 1 januari 1989 werd de administratie feitelijk door de heer [X] (hierna: [X]) verzorgd. In die periode was [X] in dienst van de Coöperatieve Visafslag, die de loonkosten van [X] doorbelaste aan de PO.
3.5
Blijkens een brief van 24 november 1988 heeft de PO op 19 november 1988 het besluit genomen om de administratie van de PO met ingang van 1 januari 1989 aan [geïntimeerde] op te dragen, waarbij ervan werd uitgegaan dat [geïntimeerde] [X] hiervoor zou inzetten.
3.6 [
X] is op 1 januari 1989 op basis van een arbeidsovereenkomst bij [geïntimeerde] in dienst getreden. Tijdens dat dienstverband heeft [X] alleen werkzaamheden ten behoeve van de PO verricht. Deze werkzaamheden bevatten onder meer het bijhouden van de dagelijkse financiële administratie en het aanleveren van de gegevens die nodig waren voor het samenstellen van de jaarrekening. [geïntimeerde] stelde de jaarstukken op naar aanleiding van de gegevens die [X] aanleverde.
3.7 [
X] stuurde wekelijks een overzicht van zijn gewerkte uren naar [geïntimeerde], die op basis daarvan een declaratie aan de Po zond. [geïntimeerde] bracht naast het uurtarief van [X] een opslag in rekening.
3.8 [
X] is op 2 maart 1990 tot secretaris van het bestuur van de PO benoemd. Tot 1999 heeft [X] de administratie naar behoren verzorgd en tijdig de stukken aangeleverd bij [geïntimeerde].
3.9
Bij brief van 6 december 2001 heeft [geïntimeerde] aan het bestuur van de PO en aan [X] het volgende bericht:
“Zoals bekend delen we u – ditmaal op schrift – mee dat we nog steeds wachten op ontbrekende gegevens met betrekking tot het boekjaar 1999. Ondanks herhaalde verzoeken onzerzijds is nog steeds geen medewerking verkregen.
We kunnen daardoor de – inmiddels 3 jaar oude – jaarrekening helaas niet afwerken. Buiten het feit dat u zo geen inzicht meer heeft in de jaarcijfers van 1999 willen we u ook voorhouden dat we voor de mogelijke fiscale of andere gevolgen niet kunnen instaan. We hopen toch echt op korte termijn de gegevens te mogen ontvangen teneinde onze verplichtingen jegens u op de juiste wijze na te kunnen komen.”
3.10 [
geïntimeerde] heeft op 1 juli 2002 een brief met dezelfde inhoud als hiervoor weergegeven (met dien verstande dat ook om de gegevens voor het boekjaar 2000 is gevraagd) aan het bestuur van de PO gezonden.
3.11 [
X] heeft in zijn hoedanigheid van secretaris van het bestuur van de PO bij brief van 6 mei 2003 aan zijn echtgenote, mevrouw [X], bevestigd dat zij per 1 mei 2003 bij de PO in dienst is getreden tegen een salaris van € 1.111,31 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. De PO heeft over de periode van 1 mei 2003 tot en met 2007 een bedrag van in totaal € 108.546,03 ter zake van loon aan mevrouw [X] betaald.
3.12
Bij brief van 16 januari 2006 heeft [geïntimeerde] met betrekking tot de jaarrekening 1999 onder meer het volgende bericht aan de PO:
“1. Een jaarrekening die opgeleverd wordt 7 jaar nadat het boekjaar is beëindigd is een onaanvaardbare situatie en zeker geen voorbeeld van tijdige verantwoording. De statutaire verplichting van het bestuur om binnen 6 maanden de jaarrekening uit te brengen en verantwoording af te leggen aan de leden, is dan ook ernstig overschreden. Waarschijnlijk door privé-omstandigheden van de administrateur alsmede de hoge werkdruk en mogelijk inefficiënte werkwijze zijnerzijds is hij er niet in geslaagd om op normale wijze de gegevens aan te leveren aan de accountant om de jaarstukken te laten samenstellen.
Een aantal malen is een en ander met betrokkenen besproken en toegelicht bij ons op kantoor dan wel in bestuursverband en hebben wij ons ongenoegen in deze geuit. Met de heer [X] is meerdere malen correspondentie gevoerd waarbij hij nadrukkelijk aan zijn verplichtingen werd gehouden. Regelmatig is er telefonisch overleg gevoerd in het bijzonder door de heer [V]. (...)
9. Mede gezien een aantal bovengenoemde actiepuntenverzoeken wij u in overweging te willen nemen of het raadzaam is om de heer [X] in dienst van de PO te nemen. De huidige situatie waarbij de heer [X] vanuit onze organisatie is gedetacheerd geeft voor ons steeds meer problemen, aangezien wij onvoldoende aansturing en controle op onze medewerker kunnen uitoefenen, ook mede gezien de specialistische kennis en werkzaamheden die door hem worden uitgeoefend. Het bestuur van de PO is onzes inziens beter in staat om genoemde taken te sturen en te controleren.”
3.13
De jaarrekeningen over de jaren 1999 tot en met 2002 zijn op de volgende dat vastgesteld: 1999 op 22 december 2005, 2000 op 19 januari 2006, 2001 op 15 februari 2006, en 2002 op 14 maart 2006
3.14
De belastingdienst is op 14 maart 2006 een boekenonderzoek gestart bij de PO. Naar aanleiding daarvan is een naheffingsaanslag loonbelasting van in totaal € 11. 532,-- aan de PO opgelegd en wegens het niet-tijdig betalen van de belasting een boete van € 2.883,-.
3.15
Het dienstverband tussen [geïntimeerde] en [X] is per 1 april 2006 beëindigd en [X] is op dezelfde datum op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij de PO in dienst getreden in de functie van secretaris. De arbeidsovereenkomst is namens de PO ondertekend door de heer [Y] (hierna: [Y]).
3.16
De jaarrekeningen over de jaren 2003 tot en met 2007 zijn op de volgende dat vastgesteld: 2003 op 12 september 2006, 2004 op 27 oktober 2006, 2005 op 11 juli 2007, 2006 op 15 december 2007 en 2007 op 6 mei 2008.
3.17
Bij brief van 15 september 2006 heeft [geïntimeerde] onder meer het volgende aan het bestuur van de PO bericht:
“In het najaar 2002 constateerden wij reeds dat [X] vergoedingen voor nog in te dienen declaraties aan hemzelf heeft doen toekomen welke de gemaakte kosten overschreden. Gezien het geringe bedrag was dit voor ons nog geen aanleiding hier opmerkingen over te maken daar er nog voldoende verrekeningsmogelijkheden aanwezig waren.
We moesten bij de controle over 2003 echter constateren dat [X] een bedrag van ruim € 35.000,-- heeft opgenomen waar geen verantwoorde declaraties tegenover stonden. Daarnaast werd er ook een bovenmatige autovergoeding gedeclareerd van € 2.220,-- alsmede een bedrag van 600,-- aan nog te verlonen overuren.
Bij de controle van de belastingdienst is ten aanzien van beide laatstgenoemde bedragen al meegedeeld dat hierover naheffing zal plaatsvinden.
Om verdere problemen met de belastingdienst ten aanzien van de hoge vergoeding in 2003 te voorkomen adviseren wij U de bijgevoegde schuldbekentenis inzake de opnamen ad € 35.000,-- zo spoedig mogelijk door beide partijen te ondertekenen. (...)
Naar aanleiding van bovenstaande vragen wij dan ook verder uw bijzondere aandacht voor het nemen van gepaste maatregelen om herhaling cq schade voor de PO te voorkomen.
Organisatorisch zullen er bij betalingen (zowel per kas als bij bank) ten minste 2 bestuursleden betrokken dienen te zijn. Beiden dienen betalingsopdrachten te paraferen.
Door ons zal zo spoedig mogelijk met de jaarrekening 2004 en 2005 worden begonnen om inzicht te krijgen in de huidige stand van zaken. Maar ook hiervoor blijven wij – zoals bekend, afhankelijk van een tijdige en juiste aanlevering van de gegevens door [X].
Wij hopen en verwachten daarom dat u als bestuur de nodige inspanningen en medewerking wilt en zult leveren zodat wij de aan ons verstrekte opdracht verantwoord kunnen uitvoeren.”
3.18
Rond september 2007 heeft de PO de heer [Z] ingeschakeld als interim-manager / adviseur. Na overleg met hem heeft [X] per 4 december 2007 ontslag genomen en zijn functie als bestuurslid neergelegd.
3.19
De PO en [X] hebben op 17 december 2007 een overeenkomst van schulderkenning gesloten. Hierin staat onder meer dat [X] met ingang van 2002 op onrechtmatige wijze bedragen heeft opgenomen van de bankrekening van de PO, dat [X] hiermee is doorgegaan terwijl de voorzitter van de PO hem dat in 2006 uitdrukkelijk had verboden en dat [X] erkent dat hij in de periode van 2002 tot en met 2007 gelden heeft opgenomen van de PO tot een bedrag van € 182.664,-- inclusief bijgeboekte rente. De PO en [X] zijn overeengekomen dat [X] dat bedrag zou terugbetalen op de in de overeenkomst vermelde wijze. [X], die inmiddels naar Amerika is vertrokken, heeft nog niets afgelost op deze schuld.
3.2
Op 27 december 2007 heeft een ledenvergadering van de PO plaatsgevonden, waarbij tevens de heren Schalks en Vos van [geïntimeerde] aanwezig waren. In de – goedgekeurde – notulen van die vergadering is onder meer opgenomen:
“3 bespreking situatie [X] [X]:
(...)
Op herhaalde verzoeken van de accountant om informatie te verstrekken teneinde de jaarrekening op te stellen, reageerde hij niet. De aanslag vennootschapsbelasting 2004 was voor de accountant aanleiding [X] te dwingen om alsnog ontbrekende informatie aan te leveren. Bij het opmaken van de jaarrekening 2005 werd door de accountant geconstateerd, dat aan zichzelf te hoge voorschotbetalingen had gedaan. De accountant heeft dit gemeld aan de voorzitter. Deze heeft dit opgenomen met [X], waarbij is afgesproken dat dit niet meer zou mogen gebeuren. Voor hetgeen hij teveel had opgenomen, werd een schuldbekentenis getekend. Naar recentelijk is gebleken, is [X] evenwel doorgegaan met het opnemen van te hoge voorschotten, waardoor het tekort inclusief de verschuldigde rente, uiteindelijk is opgelopen tot een bedrag van meer dan € 180.000,--.
Na kennis te hebben genomen van een en ander is de heer [Z] tot de conclusie gekomen, dat sprake was van een uitermate zwak bestuur, dat onvoldoende toezicht heeft gehouden. Het bestuur ziet dit in, trekt het boetekleed aan en biedt ook vandaag tegenover de leden van de PO zijn excuses aan.
(...)
Na meerdere keren overleg met [X] te hebben gevoerd is door hem besloten dat hij zelf per direct (op 4 december 2007), ontslag zou nemen.
Momenteel is [X] bij zijn echtgenote in Amerika. Inmiddels heeft het bestuur de notaris een akte (2e hypotheek) op laten stellen, zodat bij eventuele verkoop de overwaarde van zijn woning aan de PO ten goede komt. De verwachting is dat dit ongeveer € 35.000,-- zal kunnen belopen. Deze akte is (om rechtsgeldig te kunnen zijn) ook door zijn vrouw in Amerika in het bijzijn van een Amerikaanse notaris ondertekend. Met [X] is verder een betalingsregeling getroffen van € 100 per maand. Justitiële aangifte is in deze situatie niet noodzakelijk en het bestuur ziet hier dan ook vanaf. Uit menselijke overwegingen heeft het bestuur gemeend om [X] nog wel gedurende een half jaar salaris door te betalen.
(...)
Vanwege het gebrek aan bestuurlijk beleid en het onvoldoende houden van toezicht hebben, zoals eerder gemeld, de bestuursleden hun zetels ter beschikking gesteld.
(...)
Was [X] echter niet in dienst van [geïntimeerde] vraagt een der leden. De heer [S] geeft aan dat dit een aantal jaren wel het geval is geweest. Op verzoek van de heer [P] werd [X] destijds gedetacheerd bij de PO maar stond hij bij [geïntimeerde] op de loonlijst.
Dit gebeurde om administratieve redenen. De PO behoefde toen geen afzonderlijke loonadministratie te voeren en had dan ook niet te maken met verzekering- en pensioentoestanden.
Echter de controleurs van de fiscus hadden er de nodige moeite mee omdat hij voor meer dan 100% alleen voor de PO werkzaam was. Ook [geïntimeerde] had geen enkele invloed op zijn – specifieke – werkzaamheden en kon hem ook niet aansturen. Ook wegens de strengere beroepseisen voor accountants kon deze situatie niet meer worden gecontinueerd. Dit was toen reden om hem in april 2006 alsnog op de loonlijst van de PO te zetten. De heer [Z] geeft verder nog aan dat het feit dat [X] zowel bestuurslid als uitvoerend medewerker was eigenlijk niet kon. Ook het feit dat hij alleen betalingen kon verrichten was onjuist. Binnen dergelijke organisaties dient er altijd een tweede persoon mee te tekenen (4-ogen principe).
(...)
De heer Z] vraagt of de leden het eens zijn met het besluit van het bestuur. Dat wat tot nu toe inzake het vertrek van de heer [X] gedaan is krijgt de instemming van de ledenvergadering.”
3.21 [
geïntimeerde] heeft in de periode van 8 februari 2008 tot en met 16 mei 2008 facturen aan de PO gezonden voor de door haar verrichte werkzaamheden, tot een bedrag van in totaal € 25.837,02. De PO heeft deze facturen onbetaald gelaten.
3.22
In eerste aanleg heeft de PO, kort weergegeven, gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 325.711,-- vermeerderd met rente en kosten. Zij heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] haar werknemer [X] onvoldoende heeft gecontroleerd en uit dien hoofde als werkgever aansprakelijk is voor de door [X] veroorzaakte schade, terwijl [geïntimeerde] ook aansprakelijk is ingevolge artikel 6:76 BW omdat [X] als hulppersoon van [geïntimeerde] werkte. In reconventie heeft [geïntimeerde] betaling van onbetaalde facturen ad € 25.837,02, vermeerderd met rente en kosten, gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen van de PO afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
3.23
De eerste grief is gericht tegen de feitenvaststelling door de rechtbank en klaagt dat de feitenvaststelling onvolledig is. Het hof zal de door de PO aan de grief ten grondslag gelegde (aanvullende) stellingen, voor zover relevant, bij de verdere beoordeling betrekken. Bij afzonderlijke behandeling van de grief bestaat daarom geen belang.
3.24
Grief 2 is gericht tegen de onder 4.1 tot en met 4.3 door de rechtbank vastgestelde inhoud en achtergrond van de tussen [geïntimeerde] en de PO gesloten overeenkomsten. Het betoog van de PO strekt er, samengevat, toe dat de rechtbank de overeenkomsten anders had moeten uitleggen en kwalificeren.
3.25
De rechtbank heeft overwogen dat de afspraken tussen [geïntimeerde] en de PO zijn gemaakt om te voorkomen dat de PO voor [X] een loonadministratie zou moeten opzetten. De rechtbank heeft dit onder meer geconcludeerd uit de door de PO goedgekeurde notulen van de bestuursvergadering van 27 december 2007. Hetgeen de PO hierover in hoger beroep heeft aangevoerd komt er op neer dat het genoemde doel ook anders had kunnen worden bereikt. Daarmee heeft de PO echter onvoldoende bestreden dat de PO en [geïntimeerde] destijds tot de gemaakte keuze zijn gekomen.
3.26
Daarnaast heeft de PO, ook in hoger beroep, onvoldoende gemotiveerd bestreden dat de krachtens de overeenkomsten te verrichten administratieve werkzaamheden voor, tijdens en na de looptijd van de overeenkomsten op dezelfde wijze door dezelfde persoon ([X]) werden verricht, dat [X] uitsluitend werkzaamheden voor de PO verrichte (en dus niet voor opdrachtgevers van [geïntimeerde], terwijl er ook geen andere werknemers van [geïntimeerde] voor de PO werkten) en dat hij die werkzaamheden niet vanuit het kantoor van [geïntimeerde] maar steeds vanuit het pand van de PO verrichtte.
3.27
De rechtbank overwoog voorts dat het gezag over [X] bij de PO en niet bij [geïntimeerde] berustte. Daartoe overwoog de rechtbank onder meer dat [X] zelfstandig werkte, dat [geïntimeerde] daarom aan het bestuur van de PO liet weten dat zij niet in staat was [X] aan te spreken en dat het bestuur dat diende te doen en dat het door [geïntimeerde] berekende uurtarief niet meebrengt dat [geïntimeerde] zeggenschap over [X] had. De stellingen van de PO hierover in hoger beroep komen er in hoofdzaak op neer dat [geïntimeerde] beter had moeten toezien op [X], maar de PO bestrijdt niet of onvoldoende dat de strekking van de gesloten overeenkomsten nu juist was dat het gezag over [X] en het daarmee verbonden toezicht bij de PO lag. Zou de PO, zoals zij stelt, zelf tot daadwerkelijke uitoefening daarvan niet goed in staat zijn, dan leidt dat niet tot een andere conclusie. Zij had in dat geval immers [geïntimeerde] of een derde kunnen vragen die taak over te nemen. Ook overigens is onvoldoende aangevoerd om een andere conclusie te rechtvaardigen. De grief faalt.
3.28
Met grief 3 betoogt de PO dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] noch uit hoofde van 6:76 BW, noch uit hoofde van 6:170 BW aansprakelijk is. [geïntimeerde] had eerder moeten ingrijpen door zelf rechtstreeks maatregelen te nemen tegen [X] en had niet mogen volstaan met het informeren van het bestuur teneinde het bestuur te bewegen om [X] aan te spreken, aldus – kort weergegeven – het standpunt van de PO.
3.29
Het hof neemt, zoals hierboven is overwogen, tot uitgangspunt de uitleg die de rechtbank aan de overeenkomsten tussen de PO en [geïntimeerde] heeft gegeven. Tegen die achtergrond acht het hof de maatregelen die [geïntimeerde] heeft genomen, door het bestuur van de PO te bewegen [X] aan te spreken niet van zodanig ontoereikende aard, dat daaruit aansprakelijkheid uit hoofde van 6:170 BW kan voortvloeien. [X] was gelet op genoemde uitleg immers niet als ondergeschikte van [geïntimeerde] aan te merken. [geïntimeerde] oefende bovendien geen enkel gezag over [X] uit. [geïntimeerde] was, gelet daarop, niet gehouden rechtstreeks tegen [X] maatregelen te nemen, daargelaten of zij daartoe in staat of bevoegd was. Voor zover de PO daarover in hoger beroep nieuwe stellingen naar voren heeft gebracht, leiden die niet tot een ander oordeel.
3.30 Hetzelfde geldt voor de door de PO gestelde aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 6:76 BW. De rechtbank heeft onder 4.12 overwogen dat [geïntimeerde] gehouden was [X] aan de PO ter beschikking te stellen en overwoog voorts dat [geïntimeerde] aan die verplichting heeft voldaan. Aldus was geen sprake van gebruikmaking door [geïntimeerde] van [X] als hulppersoon. Het hof acht dit oordeel juist. In hoger beroep heeft de PO geen nieuwe stellingen naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden.
3.31
Met grief 4 betoogt de PO dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor het in dienst nemen en betalen door [X] van zijn echtgenote. [geïntimeerde] had moeten controleren of die aanstelling reëel was, terwijl de PO daarvoor geen reden had.
3.32
Allereerst overweegt het hof, net als de rechtbank, dat [X] de arbeidsovereenkomst met zijn echtgenote is aangegaan in zijn functie van secretaris van de PO. De PO heeft onvoldoende onderbouwd waarom [geïntimeerde] voor een dergelijke handeling van [X] aansprakelijk is. Voor zover de PO stelt dat [geïntimeerde] de PO had moeten wijzen op het bestaan van die arbeidsovereenkomst, heeft de PO onvoldoende onderbouwd waarom [geïntimeerde] daartoe aanleiding had moeten zien. Het lag op de weg van de PO toe te zien op de activiteiten van [X]. De PO heeft bovendien niet bestreden dat [geïntimeerde] bij monde van de heer [Y] de indiensttreding van de echtgenote van [X] aan de orde heeft gesteld en dat het toenmalige bestuur er voor koos de indiensttreding van de echtgenote van [X] in stand te laten. De grief faalt.
3.33
Grief 5 is gebaseerd op de stelling van de PO, dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de gevolgen van het handelen door [X]. Uit de beoordeling van de grieven 2 en 3 volgt reeds dat het hof de PO daarin niet volgt. Ook overigens is de grief onvoldoende onderbouwd.
3.34
Met grief 6 stelt de PO dat de extra accountantskosten ad € 34.859,45 in de periode 2005 tot en met 2007 niet het gevolg zijn van wanprestatie door [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft voldoende onderbouwd dat deze werkzaamheden ten behoeve van de PO nodig waren in verband met het omstreden handelen van [X]. Ook deze grief stuit daarom af op het oordeel van het hof dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor het handelen van [X]. Daarop stuiten eveneens de grieven 7 en 8 af, nu deze grieven voortbouwen op de stelling van de PO dat [geïntimeerde] voor het handelen van [X] aansprakelijk is.
3.35
Bij behandeling van grief 9 heeft de PO, gelet op het oordeel over de vorige grieven, geen belang, terwijl grief 10 geen zelfstandige betekenis heeft.
3.36
De PO heeft geen voldoende specifiek bewijs van haar stellingen aangeboden. Reeds daarom zal zij tot bewijs niet in de gelegenheid worden gesteld.
3.37
De slotsom is dat het vonnis wordt bekrachtigd. De PO zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- verwijst de PO in de proceskosten van [geïntimeerde] en begroot die kosten op € 6.190,-- aan verschotten en op € 3.263,-- aan salaris;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2013 door de rolraadsheer.