4.7.Namens belanghebbende is de aanwezigheid van een woonplaats van hem in Nederland betwist. Daartoe heeft belanghebbende onder meer gesteld: dat de verklaring van [H] niet strookt met het in 2005 in Duitsland werkzaam en woonachtig zijn van belanghebbende en overigens acht hij deze verklaring bijzonder vaag; alsmede, op het punt van de waarneming door getuigen, dat de betrouwbaarheid van de desbetreffende waarnemingen in twijfel moeten worden getrokken.
4.8.1.Het Hof stelt voorop dat de vraag waar iemand woont op grond van artikel 4, eerste lid, AWR naar de omstandigheden wordt beoordeeld. Daarbij gaat het om duurzame betrekkingen van persoonlijke aard tussen de desbetreffende persoon en – in dit geval – het Nederlands grondgebied ofwel de plaats waar het middelpunt van iemands levensbelangen zich bevindt.
4.8.2.Naar het oordeel van het Hof bieden de door de inspecteur gestelde feiten en omstan-digheden onvoldoende grond om aannemelijk te achten dat belanghebbende vóór de zesvou-dige moord in [plaats] op [datum 1] in Nederland woonachtig was. Voor de periode die hierop is gevolgd acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende voortvluchtig was wegens verdenking van betrokkenheid bij die moord en van het lidmaatschap van de [E], terwijl – naar de inspecteur niet weersproken heeft gesteld – belanghebbende nog 7,5 jaar diende uit te zitten van een strafrechtelijk veroordeling uit 1999. Een en ander vindt bevestiging in de onder 2.3.5 en 2.3.6 aangehaalde verklaringen van belanghebbende. In een situatie als de onderhavige weet de verdachte dat naar hem wordt gezocht en ligt het niet, althans minder dan in een situatie waarin het gaat om de woonplaats van een niet-voortvluchtige belastingplichtige, in de rede dat die persoon in staat is een duurzame betrekking tussen hem en (het grondgebied van) een bepaald land na te streven of te realiseren.
4.8.3.De onder 4.8.2 geschetste situatie komt tot uiting in de beperkte aanwijzingen voor de aanwezigheid van belanghebbende in Nederland. Vaststaat dat belanghebbende op 12 maart 2009 in een hem ter beschikking staande woning in [locatie 1] is aangehouden en dat hij ook in het najaar 2008 in Nederland aanwezig was, zij het – dit laatste – naar eigen zeggen in het kader van een vakantie.
4.8.4.Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur onvoldoende feiten en omstandighe-den aangevoerd op grond waarvan (een vermoeden) aannemelijk is te achten dat belanghebbende vóór november 2008 in Nederland woonachtig was. De aanwezigheid van belanghebbende op enig ander woonadres dan het adres waar hij in maart 2009 is aangehouden is niet komen vast te staan; het huurcontract van het pand [locatie 2] stond op naam van een zekere [C] en ook van de overige door de inspecteur vermelde panden is enige betrokkenheid van belanghebbende bij de totstandkoming van de huur van die panden niet, althans niet voldoende komen vast te staan. De aanwezigheid van bonnen van de aankoop in Nederland in de jaren 2007 en 2008 van horloges die bij belanghebbende zijn aangetroffen acht het Hof van onvoldoende gewicht om daarop de aanwezigheid van een woonplaats in Nederland te baseren. Hetzelfde geldt met betrekking tot een zak met bonnen die op het adres in [locatie 1] is aangetroffen. Deze bonnen kunnen naar het oordeel van het Hof niet dan wel in onvoldoende mate aan belanghebbende worden gerelateerd.
Ook de verklaring van [H] en de door de inspecteur genoemde observaties acht het Hof, gelet ook op de betwisting van de bewijskracht van deze bewijsmiddelen door belanghebbende, van onvoldoende gewicht. Het Hof sluit zich voor wat betreft de woonplaats in de periode augustus 2007 - najaar 2008 aan bij het hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.3 van haar uitspraak heeft overwogen.
4.8.5. Voor de aanwezigheid van belanghebbende in Nederland in de periode najaar 2008 tot zijn aanhouding op 12 maart 2009 zijn enige concrete aanwijzingen aanwezig. Het Hof wijst in het bijzonder op de verklaring van belanghebbende dat hij eind 2008 naar [R] op vakantie is geweest en op diens verklaring dat hij in februari 2009 de woning aan [locatie 1] heeft betrokken. Het Hof acht het aannemelijk dat in de periode van najaar 2008 tot de aanhouding van belanghebbende diverse bekenden en/of familieleden van hem gedurende langere of minder lange tijd in Nederland verbleven, waaronder [F] die – naar het Hof begrijpt – na zijn aanhouding is uitgeleverd aan Italië. Dat belanghebbende niet in Nederland stond ingeschreven en niet de Nederlands nationaliteit had, acht het Hof op zichzelf weinig relevant.
4.8.6.Desalniettemin acht het Hof de aanwijzingen die duiden op belanghebbendes aanwezigheid in Nederland vanaf het najaar 2008 tot diens aanhouding in 2009 niet van voldoende gewicht om te concluderen dat sprake is geweest van een door belanghebbende gewenst en overigens redelijkerwijs aannemelijk te achten duurzaam verblijf in Nederland in die periode. Het Hof sluit zich op dit punt en met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen aan bij hetgeen de rechtbank onder 4.3 van haar uitspraak heeft overwogen. Voorts kent het Hof hierbij (mede) gewicht toe aan de omstandigheid dat belanghebbende als voortvluchtige verdachte van een ernstig misdrijf in een onzekere situatie verkeerde die zich niet, althans niet zonder meer leent voor het ontwikkelen van duurzame banden met het land waar hij verbleef toen hij werd aangehouden (en hetgeen bevestiging vindt in die aanhouding). In een dergelijke situatie acht het Hof de omstandigheid dat belanghebbende in de periode vanaf november 2008 tot zijn aanhouding enige tijd in Nederland verbleef, en waarbij in het bijzonder niet is komen vast te staan dat hij in die periode economische activiteiten in Nederland heeft verricht dan wel er naar heeft gestreefd in Nederland – anders dan contacten met (tijdelijk) in Nederland verblijvende en (naar het Hof begrijpt) uit Italië afkomstige bekenden – (duurzame) sociale of maatschappelijke bindingen aan te gaan, van onvoldoende gewicht om te concluderen dat toen sprake was van een woonplaats van belanghebbende in Nederland.
4.9.1.Indien ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende in de jaren 2007 - 2009, tot zijn aanhouding op 12 maart 2009, niet in Nederland woonachtig was, rijst de vraag of hij als buitenlands belastingplichtige binnenlands inkomen heeft genoten. Hierover heeft de rechtbank het volgende overwogen.
“4.5. Voor wat betreft de subsidiaire stelling van verweerder dat eiser in de onderhavige jaren buitenlands belastingplichtige was, overweegt de rechtbank dat verweerder op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt zijn vermoeden dat in die jaren door eiser inkomsten zijn gegenereerd met de handel in cocaïne in Nederland en dat om die reden van box 1 inkomen sprake zou zijn geweest. De stellingen van verweerder dat het een feit van algemene bekendheid is dat de belangrijkste economische activiteit van de [E] de grootschalige handel in cocaïne is en dat daarmee grote contante geldbedragen zijn gemoeid en hoge winsten worden behaald, acht de rechtbank onvoldoende om anders te oordelen.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat eiser middels genoemde huurpanden beschikte over een vaste inrichting in Nederland, reeds omdat eiser niet in verband kan worden gebracht met deze panden.”
4.9.2.De inspecteur baseert de door hem gestelde aanwezigheid van door belanghebbende in de jaren 2007 – 2009 genoten Nederlands inkomen op de aanschaf van kostbare horloges die bij de aanhouding van belanghebbende in zijn bezit waren en waarvan aankoopbonnen die op die jaren betrekking hebben in de woning te [locatie 1] zijn aangetroffen, op in beslag genomen kwitanties van huurbetalingen en op veronderstelde kosten van levensonderhoud van belang-hebbende. Voorts zijn bij de aanhouding van belanghebbende – naar door belanghebbende niet is betwist – in de woning te [locatie 1] aangetroffen een bedrag in contanten – in gebundelde grote coupures – ter waarde van € 546.275, een gelddetectieapparaat, de aankoopbon van ‘500 x ballonnen’, een vuurwapen en munitie, stempels voor de vervaardiging van officiële documenten, vervalste Italiaanse identiteitsbewijzen, een kogel(steek)werend vest, elf gsm-toestellen, drie pruiken en aantekeningen die duiden op het administreren van grote geldbedragen. Bezien in het licht van hetgeen overigens over belanghebbende bekend is, duiden de in de woning te [locatie 1] aangetroffen gelden en goederen volgens de inspecteur op het verwerven van inkomsten in Nederland. Belanghebbende heeft dit standpunt betwist.
4.9.3.Naar het oordeel van het Hof dient de inspecteur aannemelijk te maken dat belanghebbende in de jaren 2007 – 2009 als buitenlands belastingplichtige Nederlands inkomen heeft genoten. Op grond van de aanwezigheid van de in beslag genomen gelden en goederen, zoals hiervoor vermeld, acht het Hof het in die jaren door belanghebbende genieten van Nederlands inkomen niet aannemelijk. Het in beslag genomen geld en de in beslag genomen voorwerpen wijzen weliswaar onmiskenbaar in de richting van het verwerven van inkomsten uit criminele activiteiten, maar op grond daarvan is niet, althans niet zonder nader bewijs – dat ontbreekt –, aannemelijk te achten dat belanghebbende in de periode 2007 – 2009 in Nederland een onderneming heeft gedreven dan wel uit overige werkzaamheden inkomsten heeft genoten. Ook overigens is niet aannemelijk te achten dat belanghebbende Nederlands inkomen heeft genoten. Het Hof sluit zich op dit punt voorts aan bij hetgeen de rechtbank onder 4.5 heeft overwogen.