In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingplichtigheid van belanghebbende voor de heffing van omzetbelasting. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had verzocht om teruggaaf van omzetbelasting voor de jaren 2009 en 2010, maar dit verzoek werd door de inspecteur van de Belastingdienst afgewezen. De rechtbank Haarlem had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aan haar bewijslast had voldaan om aan te tonen dat zij economische activiteiten beoogde te verrichten. De activiteiten van belanghebbende, die bestonden uit de aankoop van edelmetaal met de intentie deze later te verkopen, werden niet als ondernemerschap gekwalificeerd. Het Hof volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de activiteiten van belanghebbende niet leiden tot de status van belastingplichtige zoals bedoeld in de Btw-richtlijn.
De rechtbank had eerder vastgesteld dat de regeling voor beleggingsgoud niet van toepassing was op de situatie van belanghebbende, omdat de voorbelasting die zij in aftrek wenste te brengen uitsluitend betrekking had op de aanschaf van zilver en niet op goud. Het Hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de inspecteur het verzoek om teruggaaf terecht had afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd verworpen.