In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem met betrekking tot de vastgestelde waarde van een onroerende zaak en de daaruit voortvloeiende aanslagen onroerende-zaakbelastingen. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2010 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [woonplaats], vastgesteld op € 211.000 voor het belastingjaar 2010. Deze WOZ-beschikking werd door de belanghebbende, die eigenaar en gebruiker van het pand is, betwist. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de WOZ-beschikking, waarbij de waarde werd verlaagd tot € 190.000. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 6 augustus 2013 heeft de belanghebbende zich neergelegd bij de juistheid van de WOZ-beschikking en de aanslagen onroerende-zaakbelastingen. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslag reclamebelasting door de rechtbank terecht was vernietigd. De slotsom van het Hof was dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond was, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, behoudens voor de onderdelen die betrekking hebben op de reclamebelasting, proceskosten en griffierecht. De schriftelijke uitspraak werd op 24 oktober 2013 vastgesteld, ter vervanging van de mondelinge uitspraak die eerder was gedaan.
De uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van het hoger beroep en de mogelijkheid voor de belanghebbende om binnen zes weken na de schriftelijke uitspraak gronden van het eerder ingestelde beroep in cassatie aan te voeren. De uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken en de beoordeling van gemeentelijke belastingen.