ECLI:NL:GHAMS:2013:3908

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
12/00131
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van ballastgewichtsystemen voor tractoren en de toepassing van artikel 220, lid 2, CDW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indeling van ballastgewichtsystemen voor tractoren. De belanghebbende, aangeduid als eiseres, was importeur van deze systemen en had een uitnodiging tot betaling van douanerechten ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Roosendaal. De inspecteur handhaafde de uitnodiging tot betaling na bezwaar, maar de rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar en de uitnodiging tot betaling. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Hof oordeelde dat de ballastgewichtsystemen onder post 8708 9997 van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) moeten worden ingedeeld, als toebehoren van motorvoertuigen, en niet onder post 8432 als delen van werktuigen voor de landbouw. Het Hof stelde vast dat de ballastgewichtsystemen onmisbaar zijn voor het uitvoeren van specifieke werkzaamheden met een tractor, maar dat ze niet noodzakelijk zijn voor de mechanische werking van de aan de tractor gekoppelde werktuigen. Dit leidde tot de conclusie dat de ballastgewichtsystemen als toebehoren van de tractor moeten worden beschouwd.

Daarnaast werd in geschil of de voorwaarden van artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek (CDW) waren vervuld, zodat van navordering van douanerechten kon worden afgezien. Het Hof oordeelde dat de vergissing van de inspecteur niet redelijkerwijs door eiseres kon worden ontdekt, en dat eiseres aan alle voorschriften van de douaneaangifte had voldaan. De rechtbank had de utb moeten vernietigen, maar het Hof verklaarde het beroep van de inspecteur gegrond en het incidentele hoger beroep van eiseres ongegrond, waardoor de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00131
31 oktober 2013
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Roosendaal
de inspecteur,
alsmede
op het incidenteel hoger beroep van
[A].te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: C.H. Bouwmeester en S. Kruikemeier (Loyens & Loeff N.V.),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 10/6308 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De inspecteur heeft met dagtekening 11 februari 2010 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 346.480 aan douanerechten.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 27 oktober 2010, de UTB gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 21 december 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de UTB vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 292 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 januari 2012, aangevuld bij brief van 21 februari 2012. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013. Het onderzoek in de onderwerpelijke zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaak met kenmerk 12/00132 en het onderzoek in de zaak met kenmerk 12/00133.Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.5. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres is importeur van ballastgewichtsystemen (ook wel tegengewichten of contragewichten genoemd) van oorsprong en herkomst uit China. De ballastgewichtsystemen bestaan uit blokken van gietijzer waaraan bevestigingssystemen zijn gemonteerd. Met behulp van deze bevestigingssystemen kunnen de ballastgewichtsystemen aan de voor- (door middel van een fronthefinrichting) of de achterzijde (door middel van plaatsing op de driepuntstang) van de tractor worden bevestigd. De ballastgewichtsystemen bestaan in verschillende maten, met een verschillend gewicht. Een ballastgewichtsysteem van de juiste zwaarte wordt samen met een landbouwwerktuig aan een tractor gekoppeld. De zwaarte wordt berekend aan de hand van het soort werktuig en de uit te voeren werkzaamheid.
2.2.
De aangiften ten invoer worden verzorgd door [aangever] in opdracht van [X], logistiek dienstverlener. Tot 17 maart 2008 deed [aangever] dit op eigen naam en voor eigen rekening. Vanaf 17 maart 2008 treedt [aangever] op als direct vertegenwoordiger van eiseres. In de aangiften is in de meeste gevallen de omschrijving “delen van machines voor gebruik in o.a. de landbouw, tuinbouw” gebruikt. Incidenteel is een van de volgende omschrijvingen gebruikt:
- “ andere delen voor landbouwwerktuigen”;
- “ andere gegoten werken van ijzer of van staal: van smeedbaar gietijzer”;
- “ andere werken van ijzer of staal, andere”.
2.3.
Bij eiseres is op grond van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) een controle na invoer (hierna: CNI) ingesteld. Van de CNI is een controlerapport opgesteld met dagtekening 29 januari 2010. De utb is naar aanleiding van de CNI opgelegd.
2.4.
De Administratie der douane en accijnzen te Brussel heeft op 12 mei 2010 een bindende tariefinlichting aan eiseres afgegeven voor een product met de handelsnaam “Fendt 1800 kg.” (BTI-Referentie BE D.T.267.266). Het product wordt ingedeeld onder goederencode 73251099. De omschrijving in rubriek 7 luidt als volgt:
“Tegengewicht (1800 kg) voor tractors, van niet-smeedbaar gietijzer, dat door middel van een hefinrichting aan de voorzijde of door plaatsing op de driepuntstang aan de achterzijde wordt bevestigd.”
2.5.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brochure van [B]. In deze brochure is onder andere de volgende tekst opgenomen:
“Warum ballastieren?
Mit einer richtigen Ballastierung kann die Zugkraft des Schleppers deutlich erhöht werden.
(…)
Vorteile der Heckballastierung
- Schneller An- und Abbau
- Nutzung des Überhanges
(…)
Wann sollte ballastiert werden?
Der Schlepper benötigt die Zusatzgewichte nur, wenn hohe Zugkräfte übertragen werden müssen. Für alle andere Arbeiten sollen die Gewichte abgebaut werden.
Speziell bei Transporten führen die Zusatzgewichte zu einem Mehrgebrauch an Kraftstoff!”.
2.2.
Het Hof vult de feiten aan als volgt.
2.2.1.
De gewichten worden in alle gevallen bevestigd aan de voor- of achterzijde van een tractor (trekker) als bedoeld in post 8701 van de GN.
2.2.2.
Er kunnen drie soorten gewichtsystemen worden onderscheiden:
  • gewicht aan de voorzijde van de tractor bij bevestiging van een machine, toestel of werktuig aan de achterzijde van de tractor;
  • gewicht aan de achterzijde van de tractor bij bevestiging van een machine, toestel of werktuig aan de voorzijde van de tractor;
  • gewicht aan de achterzijde van de tractor bij bevestiging van een machine, toestel of werktuig aan de achterzijde van de tractor.
2.2.3.
De bevestigingspunten voor contragewichten zijn gestandaardiseerd, zodat contragewichten tussen diverse merken tractoren uitwisselbaar zijn. Belanghebbende werkt samen met tractorfabrikanten om de vorm van de contragewichten aan te laten sluiten bij de vorm van de tractor. Deze vormgeving is enkel voor esthetische doeleinden van belang. Ook wordt (soms) het tractormerk op de gewichten vermeld. Dit leidt er echter niet toe dat de contragewichten merkgebonden zijn.
2.2.4.
Tot de gedingstukken behoort een controlerapport van Douane Roosendaal, gedagtekend 29 januari 2010, waarin onder meer het volgende is vermeld:

6.4.2. Vergissing van de douane-autoriteiten
(…)
Voor het verzorgen van de aangiften voor de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” maakt Pateer gebruik van de diensten van een douane-expediteur, met name [aangever]. Van een professionele marktdeelnemer, wat een douane-expediteur toch is, mag verwacht worden dat deze op de hoogte is van de relevante aangifte-elementen in relatie tot de ingevoerde goederen.
(…)
Desgevraagd verklaarde [aangever] op 5 oktober 2009, bij monde van haar directeur dhr. L. [aangever], de goederencode in de aangiften te hebben vermeld welke door van [Y]/[X] wordt opgegeven. Op de vraag waarom de betreffende goederen onder deze GN-code werden aangegeven kon geen gemotiveerd antwoord worden gegeven.
Van zelfonderzoek van de goederen is geen sprake (geweest), er is (op aanwijzingen van van [Y]) doorgeborduurd op het patroon van van [Y].
Dit standpunt wordt versterkt door de reactie van dhr. [aangever] op een door mij op 23 november 2009 getoonde prospectussen betreffende de goederen van Pateer, inhoudende onder meer foto’s van de in het geding zijnde contragewichten. Dhr. [aangever] gaf aan tot dat moment niet eerder te hebben geweten van uiterlijke kenmerken en toepassingsgebied van de invoergoederen.
Dhr. [aangever] verklaarde niet te beschikken over (aanvullende) informatie betreffende de door Pateer ingevoerde goederen, nog verstrekt door van [Y]/[X] (opdrachtgever) nog door hemzelf opgevraagd. (…)”

3.Geschil in hoger beroep

In principaal hoger beroep is in geschil of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de voorwaarden van artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) zijn vervuld, zodat van navordering dient te worden afgezien, hetgeen de inspecteur bestrijdt.
In incidenteel hoger beroep is in geschil of de ballastgewichtsystemen dienen te worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 8708 99 97, zoals de inspecteur voorstaat, dan wel onder GN-onderverdeling 8432 90 00 of 7325 10 99, zoals belanghebbende bepleit.

4.Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

5.Relevante teksten van de GN

Post 7325
7325 Andere gegoten werken van ijzer of van staal:
7325 10 ̶̶ van niet-smeedbaar gietijzer:
(…) (…)
̶̶ ̶̶ andere:
(…)
7325 10 99 ̶̶ ̶̶ ̶̶ andere
Post 8432
8432 Machines, toestellen en werktuigen voor land-, tuin- of bosbouw, voor de voorbereiding, bewerking of bebouwing van de bodem; rollers voor gras- en sportvelden:
(…) (…)
8432 90 00 – delen
Post 8701
8701 Tractors (trekkers), andere dan die bedoeld bij post 8709:
(…) (…)
8701 90 − andere:
− − landbouwtractors en tractors voor de bosbouw (met uitzondering van motoculteurs), op wielen:
(…) (…)
Post 8708
8708 Delen en toebehoren van motorvoertuigen bedoeld bij de posten 8701 tot en met 8705:
(…)
̶̶ andere delen en toebehoren:
(…)
8708 99 ̶̶ ̶̶ andere:
(…)
̶̶ ̶̶ ̶̶ andere:
(…)
8708 99 97 ̶̶ ̶̶ ̶̶ ̶̶ andere
Aantekening 3 bij afdeling XVII
Als ‘delen’ en ‘toebehoren’ in de zin van de hoofdstukken 86 tot en met 88 worden niet aangemerkt: delen en toebehoren waarvan niet kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor voertuigen of voor artikelen bedoeld bij afdeling XVII. Indien een deel of een toebehoren beantwoordt aan de omschrijving van twee of meer posten van deze afdeling, moet het worden ingedeeld onder de post waarvan de omschrijving aansluit bij het voornaamste gebruik waarvoor dat deel of dat toebehoren zal dienen.
Hoofdstuk 87, Aantekening 2
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden als “tractors (trekkers)” aangemerkt, motorvoertuigen speciaal gemaakt om andere werktuigen of lasten te trekken of voort te duwen, ook indien zij zijn voorzien van een bergplaats of laadplaats van bijkomstige betekenis voor het vervoer van gereedschap, zaad, meststoffen, enz., mits dit vervoer verband houdt met het voornaamste gebruik van de tractor.
Machines en werkgereedschappen ontworpen om als verwisselbare uitrustingsstukken aan tractors bedoeld bij post 8701 te worden gekoppeld, blijven ingedeeld onder hun eigen posten, ook indien zij worden aangeboden met de tractor, ongeacht of zij daarop zijn gemonteerd of niet.
IDR-toelichting bij post 7325
Onder deze post vallen alle gegoten werken van ijzer of staal die niet elders zijn genoemd noch elders onder zijn begrepen.
Van de onder deze post vallende goederen kunnen worden genoemd: (…), tegengewichten van ophanginrichtingen, (…).
Van deze post zijn uitgezonderd gegoten werken die zijn aan te merken als artikelen bedoeld bij andere posten van de nomenclatuur (bijvoorbeeld herkenbare delen van machines of mechanisch toebehoren) of als niet-afgewerkte artikelen die reeds het karakter dragen van elders genoemde, afgewerkte producten.

6.Rechtsoverwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen. Belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“5.1. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de ballastgewichtsystemen onder goederencode 8432 9000 dienen te worden ingedeeld als delen van werktuigen voor land-, tuin- of bosbouw. Zonder de ballastgewichtsystemen kunnen de aan de tractor gekoppelde werktuigen niet de functie vervullen waarvoor zij zijn bedoeld. De ballastgewichtsystemen zijn niet nodig om de tractor voor kantelen te behoeden. Indien aan de tractor geen werktuig is gekoppeld, heeft een ballastgewichtsysteem geen functie. Verweerder bestrijdt dit standpunt, omdat de voornoemde werktuigen voor hun mechanische werking niet van de ballastgewichtsystemen afhankelijk zijn.
5.2.
In het arrest van 7 februari 2002, zaak C-276/00, Turbon, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie het volgende overwogen:
“Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het begrip „deel” in de zin van de GN-post 8473 de aanwezigheid veronderstelt van een geheel, voor de werking waarvan dit deel noodzakelijk is (zie arrest Peacock, reeds aangehaald, punt 21), wat niet het geval is met de in het hoofdgeding bedoelde cartridge. Hoewel een printer zonder inktcartridge niet de functie kan vervullen waarvoor hij is bestemd, hangt de mechanische en elektronische werking van de printer op zich geenszins af van de aanwezigheid van een dergelijke cartridge. Zonder inktcartridge is het weliswaar niet mogelijk een op computer verricht werk op papier over te brengen, doch dit is niet het gevolg van een gebrekkige werking van deze printer, maar wel van het ontbreken van inkt.”
5.3.1.
Om te beoordelen of de ballastgewichtsystemen delen van landbouwwerktuigen zijn, dient dus te worden vastgesteld of de ballastgewichtsystemen de mechanische werking van de landbouwwerktuigen beïnvloeden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet zo is. Indien geen ballastgewichtsysteem is aangebracht, kan het aan de tractor gekoppelde werktuig of de aan de tractor gekoppelde machine mechanisch werken. De maaimachine kan maaien, de zaadinjecteermachine kan zaad verspreiden en de ploeg kan ploegen. Het gebruik van een ballastgewichtsysteem is voor de mechanische werking van het werktuig of de machine dus niet noodzakelijk. Dat het resultaat zonder een ballastgewichtsysteem minder of zelfs gering is, is niet relevant. In het arrest Turbon heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie immers expliciet overwogen dat een printer zonder cartridge niet de functie kan vervullen waarvoor hij is bestemd. Niettemin kan een cartridge niet als deel van een printer worden aangemerkt.
5.3.2.
Evenmin is relevant dat zonder ballastgewichtsysteem meer brandstof wordt verbruikt. Voor het aanmerken als deel is immers niet voldoende dat het werktuig of de machine efficiënter kan functioneren. Dat het ballastgewichtsysteem zou helpen bij het draaien van een wentelploegmachine, zoals eiseres ter zitting heeft aangevoerd, doet evenmin aan bovenstaand oordeel af. Uit het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat de hefinrichting op de tractor, met het ballastgewichtsysteem als contragewicht, ervoor zorgt dat de ploegen uit de grond kunnen worden getrokken zodat de tractor met machine kan draaien om de volgende baan te bewerken. Hiervoor geldt hetzelfde als hiervoor is overwogen voor werktuigen en machines in het algemeen. Dat de combinatie zonder ballastgewichtsysteem niet kan keren om de volgende baan te bewerken, doet niet af aan de mechanische werking van de aangekoppelde machine. Dat deze zonder het contragewicht niet de gewenste weg kan vervolgen, staat los van de mechanische werking, die niet wordt beïnvloed.
5.4.
Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat de ballastgewichtsystemen onder goederencode 7325 10 99 dienen te worden ingedeeld als werken van gietijzer. Eiseres verwijst naar twee bindende tariefinlichtingen, waarvan een door de Belgische douane aan eiseres is afgegeven voor één model dat door eiseres wordt ingevoerd. Verweerder bestrijdt dit standpunt, omdat de postomschrijving “toebehoren van tractoren” specifieker is dan “andere werken van gietijzer”. Bovendien worden volgens de GS-toelichting op post 7325 uitgezonderd gegoten werken die zijn aan te merken als artikelen bedoeld bij andere posten van de nomenclatuur (bijvoorbeeld herkenbare delen van machines of mechanische toebehoren).
5.5.
In het onder 5.2 genoemde arrest heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voorts het volgende overwogen:
“Een dergelijke cartridge kan evenmin als „toebehoren” van de betrokken printers onder die post worden ingedeeld. Hoewel de cartridges inderdaad verwisselbaar zijn, maken zij het immers niet mogelijk dat deze printers voor speciale werkzaamheden kunnen worden aangepast, noch maken zij ze geschikt voor bijkomende werkzaamheden of voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de machine, in de zin van de GS-toelichting bij post 8473. Deze cartridges maken het enkel mogelijk dat ESC-printers hun normale functie vervullen, namelijk het overbrengen op papier van een op computer verricht werk.”
5.6.
Voor de beoordeling van het subsidiaire standpunt van eiseres dient eerst te worden bepaald of de ballastgewichtsystemen toebehoren van tractoren zijn. Indien dit het geval is, is de omschrijving van post 8708 specifieker dan die van post 7325. Het is dus de vraag of de ballastgewichtsystemen, waarvan vaststaat dat deze verwisselbaar zijn, de tractor voor speciale werkzaamheden geschikt maken of voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de tractor. De rechtbank is van oordeel dat de ballastgewichtsystemen de tractor geschikt maken voor bijkomende werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de tractor en daarom als toebehoren van de tractor moeten worden ingedeeld onder post 8708. De hoofdfunctie van een tractor is het rijden op onverharde/onregelmatige (land- en tuinbouw-) terreinen. De bijkomende of bijzondere werkzaamheid van een tractor bestaat erin dat allerlei bijzondere (landbouw)werktuigen gebruikt kunnen worden met behulp van de tractor. Door het bevestigen van het ballastgewichtsysteem aan de op de tractor bevestigde fronthefinriching/driepuntstang, wordt de tractor geschikt gemaakt voor het gebruik van die werktuigen. Zonder gebruikmaking van het juiste ballastgewichtsysteem kunnen, zo is door eiseres niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld, de (landbouw)werktuigen niet effectief worden gebruikt. Hoewel dit onvoldoende is om het ballastgewichtsysteem als een deel van een werktuig of machine te kunnen beschouwen, is het voldoende om het ballastgewichtsysteem als toebehoren van de tractor aan te merken. Het gelijk is wat betreft de indeling aan verweerder.
5.7.
Eiseres stelt zich meer subsidiair op het standpunt dat artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW van toepassing is. Verweerder stelt zich op het tegenovergestelde standpunt. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar (in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot boeking achteraf van invoerrechten over te gaan). Op grond van deze bepaling wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van invoerrechten indien de volgende vier, cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: het niet heffen van de rechten is te wijten aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf; de vergissing is van dien aard dat zij redelijkerwijze niet kon worden ontdekt; de douaneschuldenaar is te goeder trouw; en de douaneschuldenaar heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 1991, C-348/89, inzake Mecanarte, volgt dat vergissingen inzake de uitlegging of de toepassing van de voorschriften betreffende de rechten bij invoer of bij uitvoer, die de belastingschuldige niet redelijkerwijze kon ontdekken, alle vergissingen omvatten, wanneer zij het gevolg zijn van een actieve gedraging. Op eiseres rust de bewijslast haar stelling aannemelijk te maken dat de voorwaarden zijn vervuld.
5.8.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of aan de tweede en de vierde voorwaarde is voldaan. Wat de tweede voorwaarde betreft, moet bij de beantwoording van de vraag of een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten kon worden ontdekt, worden gelet op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken ondernemers en de mate van de door hen betrachte zorgvuldigheid. De aard van de vergissing is ervan afhankelijk hoe ingewikkeld de betrokken regeling is of, andersom, of die regeling voldoende eenvoudig is, en hoelang de autoriteiten aan hun onjuiste zienswijze zijn blijven vasthouden (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 maart 2005, Biegi Nahrungsmittel en Commonfood/Commissie, C 499/03 P).
5.9.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de vergissing redelijkerwijs had kunnen ontdekken. De indeling is niet zo ingewikkeld dat dit aspect aan het ontdekken van de vergissing in de weg heeft kunnen staan. Het standpunt van eiseres is dat zij niet behoefde te twijfelen aan de gebruikte goederencode. Eiseres bestrijdt ook dat zij de vergissing redelijkerwijs had kunnen ontdekken. De douane heeft de gebruikte goederencode gedurende lange tijd (35 jaar) geaccepteerd en eiseres had geen enkele reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres de vergissing redelijkerwijs niet kon ontdekken. Niet in geschil is dat de douane gedurende 35 jaar (waarin het onderhavige tijdvak is begrepen) zendingen fysiek heeft opgenomen en dat de aangegeven goederencode nooit is gecorrigeerd; ook niet na het onder 5.2 genoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie over ‘delen’ en ‘toebehoren’. Een dergelijke herhaalde vergissing vormt een aanwijzing dat het op te lossen probleem ingewikkeld was (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 juni 1990, zaak C-64/89, r.o. 21). Dat de indeling van de goederen niet zo eenvoudig is dat kan worden gezegd dat eiseres evident een onjuist standpunt heeft ingenomen, blijkt ook uit de Belgische bindende tariefinlichting die aan eiseres is verstrekt en aan de Britse bindende tariefinlichting, die eveneens is ingebracht. Voorts acht de rechtbank de onderbouwing die ter zitting namens eiseres is gegeven van haar eigen standpunt, consistent en overtuigd. Dat [aangever] over een dergelijke kennis en expertise zou beschikken dat deze in de weg zouden staan aan een geslaagd beroep op artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW is ter zitting voldoende weersproken. Namens [aangever] is verklaard dat laatstbedoelde expediteur allerlei soorten goederen inklaart en niet uitsluitend landbouwgerelateerde goederen. Het is de rechtbank niet duidelijk waarom de algemene ervaring van [aangever] als professionele marktpartij dan toch aan de toepassing van de voornoemde bepaling zou afdoen. Dat [aangever] de jurisprudentie over de definitie van ‘delen’ en ‘toebehoren’ had moeten kennen, zoals verweerder stelt, is onvoldoende. De indeling van de ballastgewichtsystemen is, zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, niet eenvoudig en niet is gebleken dat de douane zelf na de publicatie van deze jurisprudentie naar aanleiding van een fysieke controle opmerkingen hierover heeft gemaakt.
5.11.
Tot slot is in geschil of eiseres aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte heeft voldaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is, omdat de omschrijving in de aangiften ten invoer dusdanig vaag is dat aan de hand daarvan niet kan worden gecontroleerd of de goederencode juist is. Eiseres verdedigt het tegenovergestelde standpunt. De omschrijving die in de aangiften is gebruikt, is juist.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving die in de aangiften ten invoer is gebruikt, geen voldoende schending is om het standpunt van verweerder te volgen. In dit verband hecht de rechtbank belang aan de combinatie van de bescheiden die voor het doen van de aangiften zijn gebruikt. Eiseres heeft ter zitting onweersproken aangevoerd dat op de facturen en de overige bescheiden de handelsbenaming van de ballastgewichtsystemen is gebruikt. In dit licht bezien vormen de vermeldingen in de aangiften niet een dusdanige schending van de geldende voorschriften dat alleen hieruit de conclusie zou moeten worden getrokken dat eiseres niet aan de vierde voorwaarde heeft voldaan.
5.13.
De slotsom luidt dat boeking van de douanerechten op grond van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW achterwege had moeten blijven. Dit betekent dat de utb dient te worden vernietigd. Het gelijk is wat betreft het subsidiaire standpunt aan eiseres.”

7.Beoordeling van het geschil

Tariefindeling
7.1.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie impliceert het begrip “delen” de aanwezigheid van een geheel (vgl. HvJ EU 19 juli 2012, C-336/11, Rohm & Haas, punt 34). Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting volgt dat de onderwerpelijke gewichtsystemen worden bevestigd aan een tractor (trekker) als bedoeld in post 8701 en niet aan een machine, toestel of werktuig voor de land-, tuin-, of bosbouw als bedoeld in post 8432 van de GN. Indeling van de onderwerpelijke gewichtsystemen onder GN-onderverdeling 8432 9000, als ‘delen’ van een machine, toestel of werktuig voor de
land-, tuin-, of bosbouw, is reeds daarom uitgesloten.
7.2.
Uit aantekening 2 op hoofdstuk 87 volgt dat tractors (trekkers) motorvoertuigen zijn die speciaal zijn gemaakt om andere werktuigen of lasten te trekken of voort te duwen. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting volgt dat gewichtsystemen onmisbaar zijn voor het uitvoeren van specifieke werkzaamheden met een tractor. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat het bijvoorbeeld noodzakelijk kan zijn om bij het aankoppelen van een werktuig als een ploeg een contragewicht aan de voorzijde van de tractor te bevestigen om kantelen van de tractor te voorkomen. Een contragewicht wordt aan de achterzijde van de tractor geplaatst om bijvoorbeeld de druk waarmee het landbouwwerktuig het land bewerkt in te stellen. Na voltooiing van de specifieke werkzaamheden worden de gewichten van de tractor verwijderd. De gewichten zijn qua uitvoering en uiterlijk aangepast aan (het merk van) de desbetreffende tractor, doch dat laat onverlet, aldus belanghebbende ter zitting, dat zij ook kunnen worden gebruikt voor een andere tractor, omdat de bevestigingspennen zijn gestandaardiseerd.
7.3.
Nu sprake is van een verwisselbare uitrusting die een machine (tractor) geschikt maakt voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de machine, is naar ’s Hofs oordeel sprake van “toebehoren” van een tractor (vgl. voornoemd arrest Rohm & Haas, punt 34 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Dergelijke toebehoren kunnen worden ingedeeld onder post 8708 van de GN, als toebehoren van motorvoertuigen bedoeld bij post 8701.
7.4.
In beginsel zijn de goederen tevens vatbaar voor indeling onder post 7325, als ‘andere gegoten werken van ijzer of van staal’. In dit verband geldt dat, gelet op regel 3a van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, de post met de meest specifieke omschrijving voorrang heeft boven posten met een meer algemene strekking, zoals post 7325. Dit brengt mee dat post 8708 van toepassing is. Dit wordt gesteund door de GS-toelichting, waarin is opgenomen dat onder post 7325 uitsluitend vallen gegoten werken van ijzer of staal die niet elders zijn genoemd noch elders onder zijn begrepen. Van deze post zijn – blijkens diezelfde toelichting – uitgezonderd gegoten werken die zijn aan te merken als artikelen bedoeld bij andere posten van de nomenclatuur (bijvoorbeeld herkenbare delen van machines of mechanisch toebehoren).
7.5.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de goederen met toepassing van indelingsregels 1, 3a en 6 te worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 8708 9997.
Artikel 220, lid 2, letter b
7.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW. Partijen houdt verdeeld of belanghebbende de vergissing van de inspecteur redelijkerwijze kon ontdekken en, zo nee, of belanghebbende heeft voldaan aan alle verplichtingen van de douaneaangifte.
7.7.
Het Hof stelt voorop dat het standpunt dat van de aangever niet meer kennis van zaken zou mogen worden verwacht dan van de inspecteur zelf, niet kan worden aanvaard. Zou dit als beginsel worden gesteld, dan zou dit tot gevolg hebben dat het praktisch onmogelijk zou worden tot navordering over te gaan, omdat een vergissing noodzakelijkerwijze altijd is begaan door een bevoegd ambtenaar die een bepaalde feitelijke of juridische situatie niet vanuit alle gezichtshoeken heeft bekeken. Artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW zou zinledig worden, omdat dit artikel van de logische vooronderstelling uitgaat dat inning van de betrokken rechten achterwege is gebleven als gevolg van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf (vgl. HvJ EU 26 juni 1990, C-64/89, Deutsche Fernsprecher GmbH, punt 17).
7.8.
Om te bepalen of een vergissing al dan niet door de betrokken ondernemer kon worden ontdekt dienen alle omstandigheden van het geval concreet te worden beoordeeld, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met de precieze aard van de vergissing, de beroepservaring van de ondernemer, en de mate van de door hem betrachte zorgvuldigheid (vgl. voornoemd arrest Deutsche Fernsprecher GmbH, punt 18 t/m 22). Aangezien Expeditiebedrijf L. [aangever] B.V. in naam en voor rekening van belanghebbende de aangiften heeft gedaan, dient haar handelwijze het niveau van haar beroepservaring daaronder begrepen - te worden toegerekend aan belanghebbende (vgl. HvJ EU 20 november 2008, C-38/07 P, Heuschen & Schrouff Oriental Foods Trading BV, punt 53 en 54).
7.9.
Expeditiebedrijf L. [aangever] B.V. heeft de onderwerpelijke toebehoren voor tractoren van post 8701 (op naam en voor rekening van belanghebbende) aangegeven als delen van machines, toestellen of werktuigen voor de land-, tuin-, of bosbouw van post 8432. Deze onjuiste indeling is door de inspecteur gevolgd, ook na daadwerkelijke opname van de goederen en kennisneming van de facturen. Naar ’s Hofs oordeel had Expeditiebedrijf L. [aangever] B.V. deze vergissing van de inspecteur eenvoudig kunnen ontdekken, indien zij de zorgvuldigheid zou hebben betracht die van haar als professioneel aangever mag worden verwacht. Naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, onder verwijzing naar het onder 2.2.4 aangehaalde controlerapport, heeft Expeditiebedrijf L. [aangever] B.V. zich nimmer op de hoogte gesteld van de kenmerken van de door haar aangegeven goederen. In plaats daarvan heeft zij, zonder eigen onderzoek naar de aard en de bestemming van de goederen te verrichten, de goederenindeling gevolgd die haar werd aangereikt door (de tussenpersoon van) haar opdrachtgever. Hiermee heeft Expeditiebedrijf L. [aangever] B.V. – en daarmee tevens belanghebbende – dermate onzorgvuldig gehandeld dat haar de bescherming van artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW niet toekomt, zelfs indien het ervoor zou moeten worden gehouden dat de onderwerpelijke indeling als ‘complex’ dient te worden gekwalificeerd.
7.10.
Naar ’s Hofs oordeel is de derde voorwaarde voor het afzien van navordering evenmin vervuld. Uit bijlage 37 UCDW volgt dat als goederenomschrijving in vak 31 van de aangifte de gebruikelijke handelsbenaming mag worden vermeld, doch dat deze handelsbenaming wel dermate duidelijk dient te zijn dat de goederen aan de hand daarvan kunnen worden ingedeeld. De in het merendeel van de aangiften gehanteerde omschrijving “delen van machines voor gebruik in o.a. de landbouw, tuinbouw”, welke aansluit bij de bewoordingen van de door belanghebbende voorgestane GN-onderverdeling 8432 9000, voldoet niet aan deze voorwaarde. De in facturen vermelde handelsbenaming “counterweight” geeft weliswaar enig inzicht in de aard van de aangegeven goederen, maar brengt niet tot uitdrukking dat deze bestemd zijn voor tractors, zodat het ook met inachtneming van de facturen niet mogelijk is om de goederen juist in te delen.
7.11.
Gelet op het vorenoverwogene zijn de tweede en derde (cumulatieve) voorwaarde, die artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW stelt voor het afzien van navordering, niet vervuld.
Slotsom
7.12.
De slotsom is dat het principale hoger beroep van de inspecteur gegrond is en dat het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het Hof het beroep ongegrond verklaren.

8.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

9.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en U.E. Tromp, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 31 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.