ECLI:NL:GHAMS:2013:3796
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van eenhoofdig gezag in een geschil tussen ouders na echtscheiding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende het gezag over een minderjarige. De moeder, appellante, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin haar verzoek om alleen met het gezag over haar kind belast te worden, was afgewezen. De ouders, die eerder gehuwd waren, hebben een minderjarige die bij de moeder verblijft. De rechtbank had de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies over de voortzetting van het gezamenlijk gezag. De Raad concludeerde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, gezien de verstoorde communicatie en de angst van het kind voor de vader.
Tijdens de zitting in hoger beroep werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat er geen vertrouwen meer was. De moeder voerde aan dat het in het belang van het kind was dat zij alleen het gezag zou hebben, terwijl de vader betwistte dat het kind hem niet wilde zien en stelde dat de angsten van het kind door de moeder waren ingegeven. Het hof oordeelde dat de ouders niet in staat waren om gezamenlijk het gezag uit te oefenen en dat de situatie van het kind, dat kwetsbaar was en een spraak- en taalachterstand had, een onaanvaardbaar risico met zich meebracht bij handhaving van het gezamenlijk gezag.
Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat het gezag over de minderjarige alleen aan de moeder toekomt. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan de vader mogelijk in hoger beroep gaan.