Uitspraak
mr. J. Frissente ‘s-Gravenhage,
mr. D.J.H. Haberste Enschede.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Amsterdam, ging het om een hoger beroep inzake de vaststelling van het loon bij de voortijdige beëindiging van een opdracht tot juridische dienstverlening. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Frissen, had een juridische opdracht aan [G] gegeven, maar na onmin tussen partijen werd de opdracht beëindigd. De appellant vorderde in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis zou vernietigen en de vordering van de geïntimeerde zou afwijzen, terwijl de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. D.J.H. Habers, concludeerde tot bekrachtiging van het vonnis.
De procedure begon met een verzoek van de geïntimeerde om terugbetaling van een voorschot van € 5.000,=, dat hij had betaald voor juridische bijstand die niet naar tevredenheid was uitgevoerd. De appellant vorderde in reconventie betaling van € 920,25 voor verrichte werkzaamheden. De kantonrechter had de vordering van de geïntimeerde toegewezen en die van de appellant afgewezen. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld welk loon de appellant toekwam voor de verrichte werkzaamheden.
Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat de gedeclareerde werkzaamheden noodzakelijk waren in relatie tot de opdracht. Het hof kwam tot de conclusie dat de appellant slechts recht had op een bedrag van € 674,73 voor 1 uur en 45 minuten aan werkzaamheden. Dit leidde tot de beslissing dat de geïntimeerde recht had op terugbetaling van het voorschot minus het bedrag dat de appellant toekwam voor de verrichte werkzaamheden. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de betaling van € 5.000,= betrof en veroordeelde de appellant tot betaling van € 4.325,27 aan de geïntimeerde, vermeerderd met wettelijke rente.