ECLI:NL:GHAMS:2013:3715

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
200.094.503-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling loon bij voortijdige beëindiging van de opdracht tot juridische dienstverlening

In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Amsterdam, ging het om een hoger beroep inzake de vaststelling van het loon bij de voortijdige beëindiging van een opdracht tot juridische dienstverlening. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Frissen, had een juridische opdracht aan [G] gegeven, maar na onmin tussen partijen werd de opdracht beëindigd. De appellant vorderde in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis zou vernietigen en de vordering van de geïntimeerde zou afwijzen, terwijl de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. D.J.H. Habers, concludeerde tot bekrachtiging van het vonnis.

De procedure begon met een verzoek van de geïntimeerde om terugbetaling van een voorschot van € 5.000,=, dat hij had betaald voor juridische bijstand die niet naar tevredenheid was uitgevoerd. De appellant vorderde in reconventie betaling van € 920,25 voor verrichte werkzaamheden. De kantonrechter had de vordering van de geïntimeerde toegewezen en die van de appellant afgewezen. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld welk loon de appellant toekwam voor de verrichte werkzaamheden.

Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat de gedeclareerde werkzaamheden noodzakelijk waren in relatie tot de opdracht. Het hof kwam tot de conclusie dat de appellant slechts recht had op een bedrag van € 674,73 voor 1 uur en 45 minuten aan werkzaamheden. Dit leidde tot de beslissing dat de geïntimeerde recht had op terugbetaling van het voorschot minus het bedrag dat de appellant toekwam voor de verrichte werkzaamheden. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de betaling van € 5.000,= betrof en veroordeelde de appellant tot betaling van € 4.325,27 aan de geïntimeerde, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.094.503/01
rolnummer rechtbank Amsterdam : 1225001 / CV EXPL 11-5162
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 oktober 2013
inzake
[appellant],
h.o.d.n. Juristenkantoor [G] Amsterdam,
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat:
mr. J. Frissente ‘s-Gravenhage,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat:
mr. D.J.H. Haberste Enschede.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Voor het verloop van de procedure tot 7 februari 2012 wordt verwezen naar het op die datum gewezen tussenarrest, waarbij de incidentele vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis is afgewezen.
Daarna heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord ingediend, met producties.
[appellant] is verval verleend van het recht om een akte uitlaten producties te nemen.
Bij brief van 12 september 2013 heeft mr. Frissen laten weten dat [appellant] afziet van het door haar verzochte pleidooi en dat mr. Habers daartegen geen bezwaar heeft. Het hof begrijpt dat partijen thans arrest vragen op de stukken van de eerste aanleg en het hoger beroep.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
– uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen en de vordering van [appellant] zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1.
Voor zover in hoger beroep van belang zijn, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, de volgende feiten komen vast te staan.
2.1.1.
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 19 juli 2010 benaderd voor juridische bijstand naar aanleiding van de ontzetting van [geïntimeerde] uit het lidmaatschap van de Nederlands/Turkse vereniging Dagici, gevestigd te Enschede. [geïntimeerde] wenste dat zijn ontzetting uit het lidmaatschap ongedaan werd gemaakt en voorts eerherstel en schadevergoeding. Bij brief van 28 juli 2010 heeft [G] (hierna: [G]) de opdracht en de daarvoor overeengekomen vergoeding: ‘een vast honorarium en kosten ad € 10.000,=, vermeerderd met 19% BTW’, aan [geïntimeerde] bevestigd. [geïntimeerde] heeft een voorschot van € 5.000,= voldaan.
2.1.2.
Nadat partijen in onmin waren geraakt heeft [G] [geïntimeerde] bij e-mail van 29 september 2010 onder meer geschreven dat hij er de voorkeur aan geeft de werkzaamheden te beëindigen en af te rekenen op basis van gewerkte uren. Hij heeft een stuk met opschrift ‘Specificatie [geïntimeerde]/Vereniging’ opgesteld, gedateerd 15 oktober 2010, betreffende de periode 19 juli 2010 tot 8 oktober 2010. Deze specificatie bevat een omschrijving van verrichtingen en de met die verrichtingen gemoeide tijd. [appellant] heeft in totaal 16,6 uren in rekening gebracht tegen een uurtarief van € 300,=, exclusief 8% kantoorkosten en 19% btw. De specificatie sluit op een door [geïntimeerde] verschuldigd bedrag van in totaal € 5.920,25.
2.2.
In de eerste aanleg van deze procedure heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot (terug)betaling van het door hem als voorschot betaalde bedrag van € 5.000,=, te vermeerderen met rente en proceskosten. Hij heeft daartoe gesteld dat [appellant] op geen enkele wijze uitvoering heeft gegeven aan de opdracht en dat de specificatie niet, althans niet deugdelijk is onderbouwd. [appellant] heeft in reconventie betaling gevorderd van een bedrag van € 920,25. Zij heeft daartoe gesteld dat [geïntimeerde] dat bedrag naast het reeds betaalde voorschot verschuldigd is voor de verrichte werkzaamheden.
2.3.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vordering in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met haar grieven III tot en met V, VII en VIII op. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.4.
[appellant] heeft in hoger beroep een nadere specificatie van haar werkzaamheden in het geding gebracht, waarbij aan de oorspronkelijke specificatie zijn toegevoegd de data waarop de gedeclareerde verrichtingen hebben plaatsgevonden en de tijd die op de verschillende dagen met de respectieve verrichtingen was gemoeid. Zij heeft aangevoerd dat de op de specificatie vermelde werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en dat daaraan de tijd is besteed zoals opgenomen in de specificatie, zodat [geïntimeerde] haar het totaal gedeclareerde bedrag verschuldigd is. Voor het geval dat niet zo zou zijn maakt zij aanspraak op een redelijk loon.
2.5.
[geïntimeerde] heeft bestreden dat alle gedeclareerde werkzaamheden zijn verricht. Voor zover wel werkzaamheden zijn verricht, hebben zij, aldus [geïntimeerde], betrekking op (i) correspondentie over de kwaliteit en de inhoud van de dienstverlening door [appellant], (ii) werkzaamheden die buiten het bestek van de opdracht vielen of (iii) werkzaamheden gemoeid met zaken die tot de standaardkennis van een jurist behoren, met name als deze € 300,= per uur rekent.
2.6.
In deze procedure dient de vraag te worden beantwoord welk naar redelijkheid vast te stellen loon [appellant] toekomt in het kader van de voortijdig beëindigde overeenkomst van opdracht. [appellant] maakt aanspraak op betaling van een bedrag van in totaal € 5.920,25 voor door [G] verrichte werkzaamheden. Ter zake van die werkzaamheden rust de stelplicht en bewijslast op [appellant], nu zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept.
2.7.
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn standpunt dat [G] geen werkzaamheden heeft verricht ‘welke het doel van de overeenkomst zoals deze door partijen is gesloten hebben gediend’. Vast staat immers dat [geïntimeerde] op 19 juli 2010 een (intake)gesprek heeft gehad met [G] en voorts dat [G] een schriftelijk advies heeft uitgebracht, inhoudende dat het voeren van een kort geding niet aangewezen was in verband met het ontbreken van spoedeisend belang, zodat een bodemprocedure gevoerd diende te worden. [geïntimeerde] heeft niet gemotiveerd bestreden dat met het gesprek 60 minuten was gemoeid en met het schriftelijk advies 45 minuten.
2.8.
Voor het overige is het hof echter van oordeel dat [appellant] tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt van (de noodzaak van) de gedeclareerde werkzaamheden in relatie tot de gegeven opdracht, zoals hiervoor onder 2.1.1. omschreven. [appellant] heeft in hoger beroep volstaan met de herhaling van haar stelling dat de opdracht tevens omvatte dat [G] de Turkse autoriteiten in en rond de geboorteplaats van [geïntimeerde] in Oost-Turkije zou benaderen om de eerder bestaande goede relaties met die overheidsinstellingen weer te herstellen. Dat [geïntimeerde] deze opdracht heeft gegeven blijkt niet uit de opdrachtbevestiging van [G]. Het had, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde], op de weg van [appellant] gelegen deze stelling in hoger beroep nader toe te lichten. Dat zij dat niet heeft gedaan komt voor haar rekening. Ook overigens is niet gebleken van de noodzaak van de in de nadere specificatie opgenomen werkzaamheden in relatie tot de opdracht zoals hiervoor onder 2.1.1. omschreven. In de door [appellant] in het geding gebrachte correspondentie is slechts een herhaling te vinden van het hiervoor genoemde advies, alsmede de discussie die [G] met [geïntimeerde] heeft gevoerd over de vraag voor wiens rekening de kosten van het aanhangig maken van een bodemprocedure komen, gelet op de overeengekomen vergoeding (‘vast honorarium en kosten’), en de voortzetting van hun relatie. Voor dergelijke correspondentie is [geïntimeerde] in redelijkheid geen loon verschuldigd aan [appellant].
2.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat bij het naar redelijkheid vast te stellen loon van [appellant] ervan wordt uitgegaan dat [G] gedurende 1 uur en 45 minuten werkzaamheden heeft verricht in het kader van de verstrekte opdracht. [geïntimeerde] heeft het door [appellant] gehanteerde uurloon van € 300,=, exclusief 8% kantoorkosten en exclusief 19% btw, niet bestreden zodat het hof dat zal hanteren. Dit betekent dat [geïntimeerde] aan [appellant] is verschuldigd een bedrag van € 674,73 inclusief 19% btw.
2.10.
[geïntimeerde] heeft derhalve aanspraak op terugbetaling van het door hem betaalde voorschot tot een bedrag van € 4.325,27 (€ 5.000,= minus € 674,73). De grieven III tot en met V, VII en VIII slagen voor zover de kantonrechter [appellant] in conventie in plaats daarvan heeft veroordeeld tot betaling van het volledige voorschot van € 5.000,=.
De grieven falen voor het overige.
2.11.
De grieven I, II, VI zijn gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om [appellant] geen (verder) uitstel te verlenen voor het nemen van een akte na comparitie en de verwerping van het verzoek van [appellant] om de akte alsnog te mogen nemen. [appellant] heeft geen belang bij de behandeling van deze grieven, nu zij in hoger beroep alsnog al het nodige naar voren heeft kunnen brengen naar aanleiding van de stellingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg. Deze grieven kunnen hoe dan ook niet leiden tot vernietiging van het vonnis.
2.12.
Het bewijsaanbod van [appellant] heeft geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat dit als niet ter zake dienend wordt verworpen.
2.13.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover [appellant] daarbij in conventie is veroordeeld tot betaling van € 5.000,= in plaats van € 4.325,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2011. [appellant] zal worden veroordeeld tot betaling van laatstgenoemd bedrag. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Zoals in het tussenarrest reeds is overwogen dient zij tevens de kosten van het incident te dragen.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover [appellant] daarbij in conventie is
veroordeeld tot betaling van € 5.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2011;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 4.325,27
(vierduizend driehonderd vijfentwintig euro en zevenentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2011 tot de dag der volledige voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van YYY begroot op € 284,= aan verschotten alsmede € 632,= voor salaris in het incident en € 632,= voor salaris in de hoofdzaak.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, C. Uriot en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2013.