Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1bestrijden Metroprop c.s. dat de vordering van Stichting Woonpunt een spoedeisend karakter heeft. Volgens hen heeft Stichting Woonpunt onvoldoende gesteld over haar bedrijfseconomische belang. Voorts ontkennen Metroprop c.s. dat bij hen sprake is van een incassorisico.
Hierbij komt dat onduidelijk is of Metroprop c.s. voldoende verhaalsmogelijkheden bieden. Metroprop c.s. stellen, onder enkele verwijzing naar 'inschrijvingen in het kadaster', dat dit het geval is, maar zij hebben ook gesteld (in hun brief van 14 januari 2013) dat zij (thans) niet in staat zijn tot een herfinanciering van het project. Voorts hebben Metroprop c.s. niet kunnen of willen voldoen aan het verzoek van Stichting Woonpunt om een bankgarantie tot een bedrag van € 1.000.000,-- te stellen.
grief 4.
integraalonderdeel uitmaakt van de door beide partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst. Dit zijn sterke aanwijzingen dat de ondertekenaars van de aanvullende overeenkomst -[appellant 2] en Stichting Woonpunt -, zich als partij beschouwen bij de samenwerkingsovereenkomst die is aangegaan tussen Metroprop en Stichting Woongenot. De aanvullende overeenkomst heeft kennelijk ook als doel een
persoonlijke borgstellingdoor[appellant 2] in privé, naast de reeds op Metroprop rustende verplichtingen. Daarop duidt ook het feit dat in de aanvullende overeenkomst is vermeld dat indien[appellant 2] '
dan wel Metroprop B.V.', de betaalde koopsom heeft terugbetaald, het '[appellant 2]
c.q. Metroprop' vrij staat om het plan zelf verder te ontwikkelen. De inspanningsverplichting waarvan de samenwerkingsovereenkomst melding maakt, rust blijkens de overeenkomst ook op
Metroprop B.V.Tegen deze achtergrond kan, zo is het hof voorshands van oordeel, niet worden volgehouden dat alleen[appellant 2] gehouden zou zijn tot terugbetaling van de koopsom.
grief 5stellen Metroprop c.s. de verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente aan de orde. Deze grief slaagt. De samenwerkingsovereenkomst van 11 juli 2007 noch de aanvullende overeenkomst van 20 september 2007 kunnen als een handelsovereenkomst in de zin van art. 6:119a BW worden aangemerkt, nu daarbij geen sprake is van een overeenkomst om baat die strekt tot het leveren van goederen of diensten. Dit betekent dat ten onrechte de wettelijke handelsrente is toegewezen.
4.Beslissing
24 april 2013;