ECLI:NL:GHAMS:2013:3490

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
200.102.482-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot zekerheidstelling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een incidentele vordering tot zekerheidstelling op basis van artikel 224 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellanten hebben bij dagvaarding van 25 januari 2012 het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 26 oktober 2012, waarin zij als eisers waren opgetreden tegen ABN AMRO Bank N.V., de geïntimeerde in deze zaak. In hun memorie van grieven hebben de appellanten drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten.

ABN AMRO heeft in een incidentele memorie gevorderd dat [appellant sub 2] zekerheid stelt voor de proceskosten, omdat zij geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland zou hebben. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant sub 2] inderdaad geen woonplaats of bekende verblijfplaats heeft in Nederland, en dat er geen uitzonderingen van toepassing zijn zoals genoemd in artikel 224 lid 2 Rv. Het hof heeft daarom besloten dat [appellant sub 2] zekerheid moet stellen voor de proceskosten, en wel in de vorm van een bankgarantie van een Nederlandse bank.

De hoogte van de gevorderde zekerheid is vastgesteld op € 2.644,50, wat de helft is van de verwachte proceskosten. Het hof heeft de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor beraad op 26 november 2013. Het arrest is uitgesproken op 22 oktober 2013 door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.102.482/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 480617/HA ZA 11-237
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 oktober 2013 (bij vervroeging)
inzake

1.[appellant sub 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[appellant sub 2],
(voorheen) wonende te [woonplaats],
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat:
mr. R. Zierste Schiedam,
tegen:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat:
mr. D.K. Grevelingte Hilversum.
Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd en ieder afzonderlijk [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Geïntimeerde wordt hierna ABN AMRO genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 25 januari 2012 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2012 dat onder bovengenoemd zaaknummer is gewezen tussen [appellanten] als eisers en ABN AMRO als gedaagde.
Bij memorie van grieven hebben [appellanten] drie grieven aangevoerd, één productie overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ad twee salarispunten.
Bij memorie van antwoord heeft ABN AMRO verweer gevoerd in de hoofdzaak, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.
Tevens heeft ABN AMRO bij incidentele memorie op de voet van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gevorderd dat [appellant sub 2] zekerheid zal stellen voor de bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis te verwachten kostenveroordeling, primair door aan ABN AMRO een bedrag van € 4.131,- te voldoen en subsidiair door het stellen van een algemeen gebruikelijke bankgarantie, een en ander binnen vier weken na het in deze te wijzen arrest in incident, uitvoerbaar bij voorraad.
Tegen Korr c.s. is verval verleend voor het nemen van een memorie van antwoord in het incident.
Vervolgens heeft ABN AMRO arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

In het incident
2.1.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die, zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland, bij een Nederlandse rechter een vordering instelt op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden, tenzij één van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is.
2.2.
[appellanten] hebben bij dagvaarding in hoger beroep vermeld dat zij beiden woonplaats hebben in Amsterdam. In het onderhavige incident heeft ABN AMRO aangevoerd dat [appellant sub 2] geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten (meer) heeft, dat ten aanzien van [appellant sub 2] geen verhaalsmogelijkheden in Nederland of daarbuiten bekend zijn en dat ABN AMRO om die reden vreest dat, indien [appellant sub 2] in hoger beroep in de proceskosten zal worden veroordeeld, deze onbetaald gelaten zullen blijven. Ter onderbouwing hiervan heeft ABN AMRO een brief van Incassade Leeuwarden B.V. (hierna: de deurwaarder) van 1 februari 2012 overgelegd waarin staat vermeld dat het niet mogelijk is het bestreden vonnis ten laste van [appellant sub 2] te executeren, omdat [appellant sub 2] in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven als geëmigreerd. Daarnaast heeft ABN AMRO een brief van de deurwaarder van 30 juli 2013 overgelegd waarin staat vermeld dat - kennelijk blijkens de gemeentelijke basisadministratie - [appellant sub 2] op 22 november 2011 uit Nederland is vertrokken en dat onbekend is naar welk land.
2.3.
Gelet op het voorgaande en bij gebreke van verweer van [appellanten], althans [appellant sub 2] is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant sub 2] thans geen woonplaats of bekende verblijfplaats heeft in Nederland. Nu onbekend is gebleven in welk land [appellant sub 2] wel een woonplaats of bekende verblijfplaats heeft, is niet gebleken dat één van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen zich voordoet.
2.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het hof [appellant sub 2] zal bevelen zekerheid te stellen ter zake van de proceskosten waarin [appellant sub 2] in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden. Het hof ziet onvoldoende aanleiding [appellant sub 2] te bevelen de proceskosten direct aan ABN AMRO te voldoen en acht voldoende dat [appellant sub 2] zekerheid stelt in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie. De primaire incidentele vordering zal derhalve worden afgewezen. De subsidiaire incidentele vordering zal worden toegewezen als na te melden.
2.5.
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde zekerheidsstelling overweegt het hof dat ABN AMRO uitgaat van een hoofdelijke kostenveroordeling van [appellant sub 2] ter hoogte van € 4.131,-. Echter, bij gebreke van door ABN AMRO aangegeven concrete feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, geldt dat [appellanten], die in deze procedure gezamenlijk optrekken, ook gezamenlijk in de proceskosten zullen worden veroordeeld indien zij in het ongelijk worden gesteld. Dit brengt mee dat op ieder van hen dus slechts een gelijk deel van die kostenveroordeling kan worden verhaald. Het hof zal derhalve de hoogte van de gevorderde zekerheidsstelling bepalen op de helft van de som van € 1.815,- aan verschotten en € 3.474,- aan salaris (drie salarispunten voor memorie van antwoord en pleidooi bij een liquidatietarief van € 1.158,-), derhalve op € 2.644,50.
2.6.
[appellant sub 2] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
2.7.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor partijberaad.
2.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
beveelt dat [appellant sub 2] aan ABN AMRO zekerheid stelt voor een bedrag van € 2.644,50 ter zake van de proceskosten waarin [appellant sub 2] veroordeeld zou kunnen worden;
bepaalt dat [appellant sub 2] voormelde zekerheid stelt in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie;
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen vier weken na de datum van deze uitspraak, derhalve uiterlijk op 19 november 2013, op straffe van niet-ontvankelijkheid van [appellant sub 2] in de hoofdzaak;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 26 november 2013 voor beraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, W.J. van den Bergh en J.C. Toorman en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2013.